ECLI:NL:RBAMS:2023:4806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
C/13/723425 / HA ZA 22-783
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in erfrechtelijke zaak over verdeling van een appartement in Zwitserland

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een erfrechtelijke vordering tot verdeling van een gemeenschappelijk goed, namelijk een appartement in Zwitserland. De eiser, wonende in Spanje, heeft de rechtbank verzocht om de wijze van verdeling van het appartement vast te stellen, aangezien hij en de gedaagden, zijn broer en zus, niet tot overeenstemming konden komen. De erflater, hun vader, is op 9 september 2011 overleden en heeft in zijn testament bepaald dat de kinderen ieder voor een gelijk deel erfgenaam zijn. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat de erfenis al is verdeeld volgens de wensen van de erflater, en dat het appartement in de familie moet blijven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser recht heeft op verdeling van het gemeenschappelijk goed op basis van artikel 3:178 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft ook de bevoegdheid om kennis te nemen van de zaak, aangezien de erflater zijn laatste woonplaats in Nederland had. De rechtbank heeft de partijen uitgenodigd om gezamenlijk een taxateur aan te wijzen om de waarde van het appartement vast te stellen, en heeft hen aangemoedigd om in onderling overleg tot een minnelijke oplossing te komen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering over de gestelde lening van € 100.000 die door de eiser zou zijn kwijtgescholden.

De rechtbank heeft in het tussenvonnis de gedaagden ook verplicht om bij te dragen aan de eigenaarslasten van het appartement, en heeft de vorderingen van de gedaagden in reconventie beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de lening van € 100.000, die door de gedaagden wordt betwist, mogelijk deel uitmaakt van de nalatenschap, en dat de eiser bewijs moet leveren van zijn stelling dat deze lening is kwijtgescholden. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het nemen van een akte door beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
zaaknummer / rolnummer: C/13/723425 / HA ZA 22-783
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] (Spanje),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. Sliphorst-Dekker te Purmerend,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. C.L.M. Gommers te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 23 en 27 september 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 1 maart 2023, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 april 2023, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 1] zijn broer en zus en kinderen van [erflater] (hierna: erflater). [gedaagde 2] is de zoon van de tweede echtgenote van erflater en daarmee de stiefbroer van [eiser] en [gedaagde 1] .
2.2.
Erflater heeft in zijn testament van 7 december 2010 bepaald dat [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , ieder voor een gelijk deel, erfgenaam zijn. [gedaagde 1] is benoemd als executeur.
2.3.
Op 9 september 2011 is erflater in Amsterdam overleden.
2.4.
Partijen hebben blijkens de verklaring van erfrecht van 31 januari 2012 de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.5.
Tot de nalatenschap behoorden onder meer twee huizen; één huis in [woonplaats 3] waar erflater zelf woonde was en één huis in [plaats] dat door [eiser] werd gehuurd van erflater en dat [eiser] heeft gekocht uit de nalatenschap. De opbrengst van dit huis is verdeeld bij ‘notariële akte partiële verdeling nalatenschap’ van 31 januari 2012.
Het huis in [woonplaats 3] heeft eerst een tijd leeg gestaan. Het lukte niet om het huis (snel) te verkopen. De aanslagen erfbelasting die in de loop van 2013 aan elke erfgenaam zijn opgelegd, konden niet worden voldaan door [eiser] en [gedaagde 2] . Daarom hebben partijen (bij notariële akte van 10 april 2013) een recht van hypotheek verleend aan de Belastingdienst op de woning van erflater in [woonplaats 3] tot zekerheid voor de betaling van de aan [eiser] en [gedaagde 2] opgelegde aanslagen erfbelasting. Uiteindelijk is deze woning aan het begin van 2017 aan een derde verkocht.
2.6.
Tot de nalatenschap behoort ook een woning in Zwitserland aan de [adres] (hierna te noemen: het appartement).
2.7.
Op 6 april 2017 hebben [gedaagde 1] en [eiser] met elkaar gesproken via Whatsapp. Hierin staat, voor zover relevant:
“ [gedaagde 1] : ik heb alles uitgerekend. stuur zo een mail. Ik kreeg nog 67.833,28 van jou. Maar we hebben al 250.000 gehad, waarvan ik meteen van jou deel 50 naar mij heb overgemaakt. dus ik krijg nu nog 17.833 van je. We hebben nu 169.450,- op rekening staan minus 3 x 19k voor kids is 112.450,-. alleen moet er nog iets van Nuon af en misschien iets met deurwaarder en hapimag. Dus krijgt ieder nog 36.500,- dan hebben nog 2950 voor laatste afronding. waar waarschijnlijk veel van over blijft maar hopelijk nog 5000 bijkomt van marius. Jij krijgt dan nu nog 18.667,-. Die 150 k voor Zwitserland moeten een apart project van maken. Eerst dit afronden oké?
[eiser] : Zwitserland is meer waard [gedaagde 1] veel meer
[eiser] : Min 800 Zwitserse
[gedaagde 1] : ja maar jij hebt het daarvoor toch aan me aangeboden? en nee 8 ton is het zeker niet. ik heb toevallig laatst iets voor 8 ton voorbij zien komen en dat veel meer.
[eiser] : Heb t zelf rond gevraagd min 8 is het waard
[eiser] : Ja en dat was toen en ik moet elk jaar vermogens belasting betalen over iets waar ik nix mee kan
[gedaagde 1] : Rondvraag is duidelijk bij [naam 1] . Ik heb makelaar gesproken in zwitserland misschien 6. Dan had je niet aan me moeten aanbieden voor die prijs. Vergeet niet. Papa had 1 wens. We mochten met alles doen wat we wilden met erfenis, maar het huis in zwitserland zouden we moeten behouden. Ik dacht dat je daarom mij die prijs had geboden. Anders kan ik het ook niet doen. Realiseer je dat de situatie dan zo moet blijven en moet je wel mee blijven betalen aan de VVe kosten en onderhoud. Dit is geen onwil maar de situatie.
[eiser] : Ik heb het ook aan [gedaagde 2] gevraagd de waarde en zij makkelijk 8 Zwitserse en bij een kennis van mij die ze oom is makelaar in Zwitserland
[gedaagde 1] : ik snap niet zo goed waarom je nu opeens zo gaat doen. Ik heb je elke keer geholpen uit de schulden te komen. en nu je het niet meer nodig hebt draai je om. Je hebt me dit zo aangeboden. maar dan laten we het zo. Verkopen wordt het dan niet.
[eiser] : Ook goed”
2.8.
Op 17 maart 2022 heeft [eiser] (via zijn advocaat) een brief gestuurd aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met het verzoek tot verdeling van het appartement over te gaan.
2.9.
[gedaagde 1] heeft bij brief van 29 maart 2022 gereageerd. Zij schrijft – samengevat – dat de erfenis is afgerond en dat alles is verdeeld volgens het testament en de wensen van haar vader, ook het financiële deel. Het was zijn wens dat het appartement behouden zou blijven en iedereen heeft daarin één derde deel. [gedaagde 1] heeft aangeboden aan [eiser] om zijn deel in het appartement voor € 150.000 over te nemen als het huis in [woonplaats 3] verkocht zou zijn. [eiser] ging hiermee akkoord, maar hield zich niet aan deze afspraak toen het huis in 2017 was verkocht. Bij brief van 30 maart 2022 heeft [gedaagde 2] eveneens gereageerd en schrijft hij onder meer dat [gedaagde 1] als executeur alle financiële en overige zaken heeft afgehandeld. Het enige dat nog niet is verdeeld betreft het appartement.
2.10.
Op 6 april 2022 heeft [eiser] (via zijn advocaat) per e-mail gereageerd en geeft hij aan dat de nalatenschap nog niet volledig is verdeeld omdat het appartement nog niet is verdeeld. Hij erkent dat [gedaagde 1] in het verleden een bedrag van € 150.000 heeft voorgesteld voor overname van zijn aandeel in het appartement maar dat hij hiermee niet heeft ingestemd. [eiser] stelt voor dat zijn aandeel in het appartement door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor € 300.000, omdat hij meent dat het meer dan een miljoen waard is.
2.11.
[gedaagde 1] heeft op 30 mei 2022 op deze e-mail gereageerd. Zij schrijft voor zover relevant:
“(…) Mijn vader had naast de wens dat het appartement in Zwitserland in de familie zou moeten blijven nog twee wensen die niet waren vastgelegd in een testamentaire last, namelijk:
- De schuld die u cliënt [ [eiser] ] nog had bij wijlen onze vader zou mijn vader graag voor uw cliënt kwijtschelden
- De Mercedes van onze vader zou naar u cliënt gaan en niet zoals in het testament vastgesteld gelijk verdeeld worden tussen erfgenamen.
Samen met de wens van het behoud dan het appartement in Zwitserland zijn we alle drie akkoord gegaan met deze extra wensen en is het zo voortgezet. Omdat het passend zou zijn.
Nu u aangeeft dat de extra wensen van mijn vader die niet in een testamentaire last zijn vastgesteld eigenlijk niet gelden, wil ik mij beroepen op de twee andere wensen. Uw cliënt heeft zowel de Mercedes als de restant van zijn schuld niet hoeven betalen. Een gezamenlijke waarde van ongeveer € 140.000,- wil ik dan graag alsnog gelijk verdeeld zien.
(…)
Vanaf 2017 hebben we, de erven, dus ook in overeenstemming met uw cliënt, afgesproken dat hij alleen in de verplichte basiskosten zou bijdragen die behoren bij zijn aandeel in betreffende onroerend goed in Zwitserland. Een deel hiervan hebben we nog kunnen betalen van de gezamenlijke bankrekening op naam van de Erven. Toen het bedrag niet meer toereikend was, heb ik uw cliënt meerdere malen gevraagd om zijn verplichte bijdrage te voldoen. Behalve niet gegronde reacties en respectloze uitingen heeft hij nooit betaald.
In de bijlage stuur ik u een overzicht van de betreffende kosten vanaf 2017 tot 5 mei 2022. (…)
Graag ontvangen we per ommegaande het bedrag CHF 13.444,07. (…)”
2.12.
[eiser] heeft (via zijn advocaat) hier op 8 juni 2022 op gereageerd. Kort gezegd blijft hij bij zijn voorstel voor overname van zijn aandeel in het appartement voor € 300.000. Hij is bereid de eigenaarslasten van het appartement te betalen, maar die kunnen dan verrekend worden met de overname van zijn aandeel. [eiser] betwist dat de kwijtschelding van de lening en de Mercedes nog bij de verdeling kunnen worden betrokken; de schuld is al kwijtgescholden en over de Mercedes, en alle andere bestanddelen, zijn al finale afspraken gemaakt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat:
I. de rechtbank de wijze van verdeling van het appartement gelast, door te bepalen dat:
a. het appartement zal worden verkocht aan (een) derde(n);
b. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] binnen één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis drie erkende verkoopmakelaars in of nabij de plaats waar het appartement is gelegen aan [eiser] noemen, waarvan [eiser] vervolgens binnen één week daarna één makelaar zal uitkiezen die zal worden belast met de verkoop van het appartement;
c. indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
d. als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het appartement aan de betreffende derde(n);
e. de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en de levering van het appartement door partijen gezamenlijk zullen worden gedragen;
f. de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld;
g. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 500,- per dag (met een maximum van € 50.000), voor iedere dag dat zij in gebreke blijven na betekening van het te wijzen vonnis volledig en correct uitvoering te geven aan de veroordeling van het gevorderde onder I sub a tot en met f;
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op grond van artikel 3:178 Burgerlijk Wetboek (BW) gerechtigd is om verdeling van het gemeenschappelijk goed, het appartement, te vorderen. Omdat [eiser] het niet eens kan worden over de verdeling met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vordert [eiser] dat de rechtbank de wijze van verdeling vast stelt.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen – na eiswijziging – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een deskundige te benoemen en deze deskundige opdracht te verstrekken tot het (laten) vaststellen van:
- de waarde van het appartement, en voorts
- de door partijen bij de verdeling verder te betrekken financiële gevolgen, in aanmerking nemende het Zwitserse (civiele en fiscale) recht,
althans partijen te gelasten hiertoe een eigen, in onderling overleg door hen aan te wijzen, deskundige opdracht te geven, en hierbij te bepalen dat de kosten van deze deskundige voor gezamenlijke rekening van partijen komt, zo dat ieder van partijen 1/3 deel van deze kosten draagt,
II. op grond van artikel 3:185 lid 1 BW een wijze van verdeling van het appartement te gelasten, waarbij primair het genoemde appartement voor de door de deskundige vastgestelde waarde wordt toegedeeld aan hetzij [gedaagde 1] , hetzij [gedaagde 2] , hetzij aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tezamen, althans waarbij subsidiair het genoemde appartement aan een derde wordt verkocht,
III. op grond van artikel 3:184 lid 1 BW te bepalen dat op het 1/3 onverdeeld aandeel van [eiser] in het genoemde appartement wordt toegerekend het bedrag van € 100.000 dat [eiser] aan de nalatenschap is verschuldigd,
IV. op grond van artikel 3:184 lid 1 te bepalen dat op het 1/3 onverdeeld aandeel van [eiser] in het genoemde appartement wordt toegerekend dan wel met dit aandeel wordt verrekend:
- een bedrag van ten minste € 27.000 als zijnde de waarde per de overlijdensdatum van erflater van de aan [eiser] toegevallen Mercedes,
- een bedrag van CHF 16.885,54 vanwege de eigenaarslasten van het appartement conform het als productie 2 bijgevoegde overzicht,
- 1/3 deel van de eigenaarslasten van het appartement vanaf 31 oktober 2022,
V. te bepalen dat bij de verdeling van het appartement voorts moeten worden verdeeld, in die zin dat ieder van partijen 1/3 deel van de kosten die worden genoemd onder punt 22 sub a tot en met f van de conclusie van antwoord voor zijn rekening neemt,
VI. ter zake de verdeling van de nalatenschap een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat het de uitdrukkelijke wens van erflater was dat het appartement in Zwitserland niet verdeeld zou worden. Als er dan toch verdeeld gaat worden, dan moeten ook andere posten die volgens de wensenlijst van erflater in beginsel niet verdeeld zouden worden, ook worden verdeeld. Dit geldt voor de vordering op [eiser] uit hoofde van een geldlening van € 100.000 en de aan [eiser] toegevallen Mercedes van erflater. Ook de eigenaarslasten van het appartement in Zwitserland moeten in de verdeling worden betrokken.
Voor de verdeling van het appartement is het van belang dat de rechtbank een deskundige benoemt, of dat partijen een eigen, in onderling overleg door hen aan te wijzen, deskundige opdracht te geven, om de waarde vast te stellen.
3.7.
[eiser] voert verweer. Hij voert aan dat de schuld van € 100.000 al door erflater voor zijn overlijden was kwijtgescholden. Bovendien is de schuld ook verjaard omdat de lening meer dan twintig jaar geleden is aangegaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn hier ook nooit eerder over begonnen, ook niet toen de woning in [woonplaats 3] in 2017 werd verdeeld. De Mercedes is in het kader van de verdeling aan [eiser] toebedeeld. De eigenaarslasten van het appartement moeten door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden betaald, dat is zo afgesproken omdat zij het appartement niet wilden verkopen. Bij gebrek aan onderbouwing betwist [eiser] ook de hoogte van de eigenaarslasten. Als het appartement verdeeld gaat worden dan kan de rechtbank het zogenoemde Spoorboekje volgen.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, die beide (deels zien) op de (wijze van) verdeling van het appartement, worden deze samen behandeld. Eerst zal echter de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht worden vastgesteld.
Bevoegde rechter en toepasselijk recht
4.2.
Aangezien [eiser] in Spanje woont en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in Nederland en het appartement in kwestie is gelegen in Zwitserland, heeft de zaak een internationaal karakter en dient de rechtbank eerst ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het geschil van partijen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wonen in de Europese Unie en de vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak die is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, beantwoord wordt aan de hand van Brussel I-bis [1] . De Nederlandse rechter is in beginsel op grond van artikel 4 lid 1 Brussel I-bis bevoegd van de vordering kennis te nemen, omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in Nederland wonen. De vraag is of dit anders is omdat het appartement in Zwitserland is gelegen. Daarvoor geldt het volgende.
4.3.
Aangezien erflater op 9 september 2011 is overleden – en daarmee op een eerdere datum dan 17 augustus 2015 – kan geen rechtsmacht worden ontleend aan de EEV [2] en moet worden teruggevallen op de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Artikel 6 sub g Rv legt de rechtsmacht in zaken betreffende nalatenschappen bij de Nederlandse rechter indien de erflater zijn laatste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had. Omdat erflater laatstelijk woonde in [woonplaats 3] , is ook op deze grond de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.4.
Op grond van artikel 10:149 van het BW wordt de wijze waarop de verdeling van de nalatenschap tot stand wordt gebracht beheerst door het Nederlands recht indien erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had, tenzij de deelgenoten gezamenlijk het recht van een ander land aanwijzen. Niet is gebleken dat partijen het recht van een ander land hebben aangewezen, zodat het Nederlandse recht moet worden toegepast. Dat komt ook overeen met de rechtskeuze die erflater zelf in zijn testament van 7 december 2010 heeft gemaakt. Bij de toepassing van het Nederlandse recht moet conform artikel 10:149 BW overigens wel rekening worden gehouden met de eisen van het goederenrecht van de plaats van ligging van de activa, te weten Zwitserland.
4.5.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om over deze zaak te oordelen en vaststaat dat hij daarbij in beginsel Nederlands recht zal toepassen, zal de zaak hierna inhoudelijk worden beoordeeld.
Lening 100.000
4.6.
Voordat zal worden geoordeeld over de verdeling van het appartement zullen de drie posten die volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook moeten worden betrokken bij de verdeling worden beoordeeld.
Ten eerste is dat de lening van erflater aan [eiser] van € 100.000. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] valt deze lening ook in de nalatenschap en moet deze bij de verdeling worden betrokken. [eiser] betwist dit omdat hij stelt dat de lening hem is kwijtgescholden door zijn vader en dat de lening bovendien is verjaard, nu deze meer dan 20 jaar geleden is verstrekt.
4.7.
De stelling dat de geldlening is kwijtgescholden en de stelling dat de lening is verjaard betreffen beiden een zogenaamd bevrijdend verweer en daarmee rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast van die beide stellingen in beginsel op [eiser] .
4.8.
Artikel 3:307 lid 2 BW kent een verjaringstermijn van twintig jaar voor verbintenissen tot nakoming na onbepaalde tijd die niet eerder door de schuldeiser zijn opgeëist. Een lening waarbij geen termijn voor terugbetaling is overeengekomen is een dergelijke verbintenis. Nu niet gesteld, noch gebleken is dat de lening tussentijds door erflater is opgeëist is de vordering tot terugbetaling van die lening 20 jaar na de opeisbaarheid daarvan verjaard. Een lening waarbij geen termijn tot terugbetaling is afgesproken is in beginsel direct na het aangaan daarvan opeisbaar. Om te beoordelen of [eiser] een beroep kan doen op verjaring is dus van belang te weten wanneer de lening aan hem is verstrekt.
4.9.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van [eiser] gesteld dat de lening in 2001 door erflater aan [eiser] is gegeven. Als dit inderdaad het geval is, is de vordering tot terugbetaling in 2021 verjaard. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben betwist dat de lening in 2001 is verstrekt. Gezien die betwisting, staat de datum waarop de lening is verstrekt en daarmee de verjaring, niet vast. De rechtbank zal [eiser] toelaten om door alle middelen rechtens, desgewenst door middel van het horen van getuigen, de door hem gestelde datum te bewijzen zoals in het dictum van dit vonnis nader zal worden bepaald.
4.10.
Voor het geval dat de lening niet is verjaard, stelt [eiser] dat de lening geen deel uitmaakt van de nalatenschap omdat erflater deze hem voor zijn overlijden heeft kwijtgescholden. Dat ook [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wisten dat de lening is kwijtgescholden blijkt uit het feit dat [gedaagde 1] pas in haar e-mail van 30 mei 2022 aanspraak maakt op de lening en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich in de eerdere correspondentie in maart 2022 op het standpunt stellen dat de nalatenschap is verdeeld (zie hiervoor onder 2.7 en 2.9).
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat de lening door erflater is kwijtgescholden. Als verklaring dat eerst in 2022 aanspraak werd gemaakt op de lening, geven [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dat het de wens van erflater was om het appartement onverdeeld te laten, de auto aan [eiser] toe te delen en de lening niet op te eisen. Zij wilden deze wens respecteren. Nu [eiser] dit voor wat betreft het appartement niet wil, zo begrijpt de rechtbank, maken [gedaagde 1] en [gedaagde 2] alsnog aanspraak op de lening in het kader van het verdelen van de nalatenschap.
4.11.
De rechtbank concludeert dat [eiser] vooralsnog niet is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de lening geen deel uitmaakt van de nalatenschap omdat erflater voor overlijden de lening heeft kwijtgescholden. Dit bewijs volgt in ieder geval niet uit de hiervoor onder 2.7 t/m 2.10 weergegeven correspondentie. Uit het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in maart 2022 hebben aangeven dat wat hun betreft de nalatenschap is verdeeld, kan, gezien hun verklaring hierover, niet worden afgeleid dat zij erkennen dat de lening door erflater is kwijtgescholden. Hieruit volgt hooguit dat zij wilden instemmen met een wijze van verdeling van nalatenschap waarbij het appartement onverdeeld zou blijven.
Indien de lening niet door erflater is kwijtgescholden (en niet is verjaard) behoort deze tot de nalatenschap. De rechtbank zal [eiser] ook op dit punt toelaten tot nadere bewijslevering, zoals vermeld in de beslissing.
Mercedes
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Mercedes tot de nalatenschap behoorde en moest worden verdeeld. De stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is dat deze nog moet worden verdeeld en [eiser] stelt zich op het standpunt dat die al is verdeeld. De rechtbank volgt [eiser] in zijn standpunt.
4.13.
Dat de Mercedes feitelijk (naar de rechtbank aanneemt vrij kort na het overlijden van erflater in 2011) aan [eiser] is overgedragen maakt dat de Mercedes is verdeeld, of in ieder geval is ingestemd met toebedeling van de Mercedes aan [eiser] . De vordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat het bedrag van ten minste € 27.000, zijnde de waarde per de overlijdensdatum van erflater van de aan [eiser] toegevallen Mercedes, moet worden verrekend met het aandeel van [eiser] in het appartement, zal dus worden afgewezen.
Eigenaarslasten
4.14.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen dat [eiser] meebetaalt aan de eigenaarslasten van het appartement vanaf 2017. [eiser] betoogt dat er nooit eerdere afspraken zijn gemaakt over de eigenaarskosten en bovendien betwist hij de kosten vanwege gebrek aan onderbouwing.
4.15.
Vaststaat dat het appartement aan [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder voor één derde gelijk deel toebehoort. Dit brengt in beginsel mee dat de vaste lasten die zijn verbonden aan het bezit van de woning – de zogenaamde eigenaarslasten – op grond van artikel 3:172 BW door [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder voor een gelijk deel gedragen moeten worden zolang de onverdeeldheid voortduurt.
4.16.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat de kosten met name bestaan uit belastingen en (verplichte) verzekeringen, en dat deze kosten dus ook zijn gericht op het behoud van de onroerende zaak. Het verweer van [eiser] dat deze kosten onduidelijk zijn en zonder nadere onderbouwing niet kunnen worden toegewezen slaagt niet. Uit het (meest recente) overzicht van de eigenaarslasten is voldoende duidelijk waar deze kosten op zien en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op de zitting ook voldoende nader toegelicht waar deze kosten op zien; bijvoorbeeld dat het grote bedrag van ‘ [naam 2] Erben [eiser] ’ ziet op de bijdrage aan de VVE.
Dit betekent dat [eiser] dus zal moeten bijdragen aan de eigenaarslasten. Deze (reconventionele) vordering zal echter pas worden toegewezen dan wel worden verrekend bij de verdeling en op basis van de kosten van de eigenaarslasten tot dat moment.
Verdeling appartement
4.17.
Voordat de vordering over de verdeling van het appartement kan worden beoordeeld moet eerst de vraag worden beantwoord of [eiser] gehouden is zijn aandeel in het appartement voor € 150.000 te laten overnemen door [gedaagde 1] , zoals zij stelt.
4.18.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat er al een eerdere afspraak was tussen [gedaagde 1] en [eiser] dat [gedaagde 1] het aandeel van [eiser] zou overkopen voor € 150.000. Zij voeren hiertoe aan dat in 2014, toen partijen bezig waren met de verkoop van de woning in [woonplaats 3] , deze afspraak tussen [eiser] en [gedaagde 1] is gemaakt. [gedaagde 1] zou de aankoop van het aandeel van [eiser] financieren uit de opbrengst van de verkoop van de woning in [woonplaats 3] . [eiser] betoogt dat die afspraak niet meer geldt omdat die zag op andere feiten en omstandigheden zoals die destijds golden, het er niet van is gekomen en het appartement nu ook veel meer waard is geworden.
4.19.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet in hun stelling dat de afspraak uit 2014 nog steeds geldt. Onderdeel van die afspraak was dat [gedaagde 1] het aandeel van het [eiser] in het appartement zou overnemen zodra de woning in [woonplaats 3] zou zijn verkocht. [eiser] en [gedaagde 1] gingen er bij het maken van die afspraak van uit dat de woning op korte termijn verkocht zou worden. Maar dat is niet gebeurd. Het huis is van de markt gehaald en verhuurd. Een redelijke uitleg van de gemaakte afspraak is dat die afspraak daarmee is komen te vervallen. Uit niets blijkt dat het de bedoeling van partijen was om de koopsom ook in de toekomst voor onbepaalde tijd te handhaven.
4.20.
Dat betekent dat er geen afspraak bestond over de overname van het aandeel van [eiser] door [gedaagde 1] en dat het appartement nog moet worden verdeeld.
4.21.
Het uitgangspunt daarbij is dat op de voet van artikel 3:178 lid 1 BW ieder der deelgenoten de verdeling van een gemeenschappelijk goed, in dit geval het appartement, kan vorderen. Van een deelgenoot kan niet worden verlangd in een onverdeeldheid te blijven verkeren.
4.22.
Op grond van artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechtbank de wijze van verdeling vaststellen, waarbij van belang is dat de rechter niet is gebonden aan de wijzen van verdeling die in artikel 3:185 lid 2 BW met name zijn genoemd. Verder dient de rechter bij vaststelling van (de wijze van) de verdeling naar billijkheid rekening te houden met de belangen van partijen en met het algemeen belang.
4.23.
[eiser] heeft aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voorgesteld dat zijn aandeel in het appartement door [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] kan worden overgenomen tegen een vergoeding van € 300.000. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben dit aanbod niet geaccepteerd.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben wel aangegeven het aandeel van [eiser] in het appartement over te willen nemen, indien zij dit kunnen betalen.
4.24.
Om partijen in staat te stellen het aandeel van [eiser] in het appartement door [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] over te laten nemen, dan wel het appartement aan een derde te verkopen, moet de waarde van het appartement worden bepaald.
4.25.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn een aantal opties voor de waardebepaling met partijen besproken. Het voorstel van [eiser] is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] drie taxateurs noemen en dat [eiser] hieruit één zou kiezen. [gedaagde 1] gaf aan dat dit een optie zou zijn, maar dat het ook aan [eiser] is om met een voorstel te komen. [gedaagde 1] gaf ook aan dat het misschien mogelijk zou zijn dat via een gezamenlijke kennis die een link heeft met makelaarskantoren in die regio in Zwitserland (informeel) een waarde kan worden bepaald.
4.26.
De rechtbank nodigt partijen uit om gezamenlijk in overleg treden om tot een voorstel te komen om de waarde van het appartement in Zwitserland te bepalen. Indien het niet lukt om gezamenlijk tot overeenstemming te komen, kan iedere partij zelf met een voorstel komen.
De rechtbank geeft partijen mee dat vanuit efficiëntie en kostenbesparing partijen waarschijnlijk beter af zijn om in onderling overleg een makelaar of taxateur te benaderen om de waarde van het appartement te bepalen, in plaats van dat door de rechtbank een deskundige zal worden benoemd.
Beide partijen mogen zich over dit onderwerp
tegelijk bij akteuitlaten. De rechtbank geeft hiervoor een termijn van
vier weken.
4.27.
De rechtbank geeft partijen ook in overweging om, nu over een deel van de geschilpunten is beslist, in overleg te treden om alsnog tot een minnelijke oplossing van het geschil te komen.
4.28.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangegeven dat bij de verdeling van de kosten van het appartement de volgende kosten gelijkelijk tussen partijen moeten worden verdeeld:
belasting over meerwaarde van het appartement naar Zwitserse regelgeving;
notariskosten;
eventuele vertaalkosten;
in het geval van verkoop, de eventuele kosten van ontruiming van het appartement;
in het geval van verkoop, de onkosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , zoals reiskosten;
kosten (verkoop)makelaar.
[eiser] heeft aangegeven geen bezwaar te hebben te verdeling van de kosten a, b, c en f, maar wel tegen d en e.
4.29.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat ieder zijn eigen kosten moet betalen en dat de gezamenlijk kosten moeten worden gedeeld door drie. De onkosten van een ieder, zoals reiskosten (e) moeten dus door iedereen zelf worden betaald.
4.30.
Voor wat betreft de kosten van ontruiming geldt het volgende. De zaken die tot de nalatenschap behoren dienen tussen partijen in onderling overleg te worden verdeeld. De partij die de zaak krijgt toebedeeld dient zorg te dragen voor verhuizing daarvan. Zaken die reeds een van partijen toebehoren dienen op kosten van de betreffende partij te worden verhuisd.
4.31.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 21 juni 2023voor het nemen van een akte door beide partijen over wat is vermeld onder 4.26,
5.2.
in diezelfde akte dient [eiser] zich uit te laten over de vraag of en op welke wijze hij bewijs wil leveren over hetgeen vermeld in 4.9 en 4.11. Indien hij bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen dient hij daarbij aan op geven om hoeveel getuigen het gaat, alsmede de verhinderdata van alle betrokkenen (waaronder eisers) in de eerstvolgende vier maanden, waarna een dag voor getuigenverhoor zal worden bepaald, dan wel wordt voort geprocedeerd.
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.

Voetnoten

1.de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-bis)
2.De Verordening (EU) nr. 650/2012 inzake erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (EEV)