ECLI:NL:RBAMS:2023:4793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
13/070371-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel van Italië met betrekking tot de opgeëiste persoon

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 23 mei 2023, wordt een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten op 30 juli 2015. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft op 9 mei 2023 de behandeling van het EAB voortgezet, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. T. Mustafazade.

De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit bezit. Het EAB is gericht op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes maanden en 15 dagen, opgelegd door de Court of Appeal of Rome. De rechtbank heeft vragen geformuleerd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de definitieve uitspraak in hoger beroep en de schuld van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen tot een nader te bepalen zittingsdatum, zodat de officier van justitie de gestelde vragen kan voorleggen aan de Italiaanse autoriteiten. De beslissing over de overlevering is aangehouden, en de rechtbank heeft bepaald dat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland, met inachtneming van de beslistermijn van 11 juni 2023. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/070371-23 (EAB IV)
Datum tussenuitspraak: 23 mei 2023
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 14 maart 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juli 2015 door
Office of the Prosecutor of the Republic of Forlí(Italië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in onbekend (Roemenië) op [geboortedag] 1960,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 mei 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T. Mustafazade, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor haar collega, M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgementvan het
Court of Appeal of Rome, 2nd Criminal Division n. 8288/2002 dated 9 December 2002, that partly reviewed the judgment of 31 January 2001 of the Monocratic Court of Rome - 6th Criminal Division, irrevocable on 30 October 2003(Referentienummer: n. R. sent. N 8288.2002 – n. 4877/01 R.G.).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden en 15 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De officier van justitie heeft aangevoerd dat weigering op grond van artikel 12 OLW niet aan de orde is, nu de situatie als bedoeld in artikel 12 sub b OLW zich voordoet. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft zich gerefereerd.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
In het EAB is te lezen dat het
Court of Appeal of Romein hoger beroep het vonnis in eerste aanleg gedeeltelijk heeft gewijzigd.
Uit het EAB volgt verder dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest van 9 december 2002 heeft geleid. In het EAB is in rubriek D aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, hij een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en de opgeëiste persoon op het proces ook daadwerkelijk door die advocaat is verdedigd. Meer precies is nog aangegeven: “ [naam] , practicing in Rome, defence counsel of the sentenced person’s choosing participated in the trial before the Court of Appeal of Rome (..) and duly authorized with a special power of attorney notified the Court that he had agreed with the Prosecutor General the penalty for his client”.
Op grond van het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen of in de procedure in hoger beroep definitief is geoordeeld over zowel de schuld van betrokkene als over de straf die aan hem is opgelegd na een onderzoek in feite en in rechte. De informatie in het EAB doet op het eerste gezicht vermoeden dat in hoger beroep slechts de strafmaat aan de orde is gekomen. Zonder duidelijkheid op dit punt kan de rechtbank niet vaststellen of kan worden volstaan met het toetsen van slechts de beslissing in laatste instantie aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden ten einde de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te doen stellen:
- Is bij het arrest van 9 december 2002 van de Court of Appeal of Rome, 2nd Criminal Division n. 8288/2002 definitief uitspraak gedaan over zowel de schuld van de betrokkene als over de straf die aan hem is opgelegd na een onderzoek in feite en in rechte of was het hoger beroep beperkt tot de strafmaat?
- Indien het hoger beroep zich beperkte tot de strafmaat, en over de schuld van de opgeëiste persoon slechts definitief in eerste aanleg is geoordeeld, kan onderdeel D) van het EAB worden ingevuld worden voor zover betrekking hebbend op de procedure in eerste aanleg die tot de beslissing van 31 januari 2001 van de Monocratic Court of Rome – 6th Criminal Division heeft geleid?

4.Slotsom

Gelet op de in rechtsoverweging 3.1 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit heropent de rechtbank het onderzoek, om dit vervolgens te schorsen tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in rechtsoverweging 3.1 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic of Forlí(Italië) voor het feit zoals is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland, enige tijd vóór het aflopen van de beslistermijn op 11 juni 2023.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en B. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU