ECLI:NL:RBAMS:2023:4785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AMS 23/698
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een tijdelijk bouwterrein in Amsterdam met betrekking tot de bescherming van bomen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 24 juli 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een tijdelijk bouwterrein in Amsterdam beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet uitvoerbaar is, omdat de voorgestelde maatregelen ter bescherming van de aanwezige bomen niet voldoen aan het deskundigenadvies. De vergunninghouder had een alternatieve maatregel voorgesteld die niet in het deskundigenadvies was opgenomen. De rechtbank verplicht verweerder om opnieuw op de bezwaren van eisers te beslissen en te toetsen of de alternatieve maatregel voldoet aan de vereisten van het deskundigenadvies. De rechtbank behandelt ook andere beroepsgronden van eisers, maar deze slagen niet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en schorst de omgevingsvergunning tot zes weken na de datum van verzending van het nieuw te nemen besluit op bezwaar. De rechtbank stelt dat verweerder het griffierecht aan eisers moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij de verlening van omgevingsvergunningen, vooral als het gaat om de bescherming van bomen en de impact op de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/698

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] uit Amsterdam, eisers,

(gemachtigde: mr. K.J.T.M. Hehenkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigden: mr. M. van Looij en mr. M. Diderich).

Als derde-belanghebbende heeft aan het geding deelgenomen:[vergunninghouder] , vergunninghouder,

( [gem. vergunninghouder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor een tijdelijk bouwterrein op de locatie [naam plantsoen] in Amsterdam (de omgevingsvergunning).
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 4 mei 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 22 december 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.2.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. [1] Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van verweerder, [persoon] (opdrachtgever van het [naam project] ), [naam 1] (adviseur ruimtelijke ordening van verweerder), de gemachtigde van vergunninghouder en S. Ebbeling en
G. van den Broek (beiden werkzaam bij Dura Vermeer, houder van de WIOR-vergunning).

Wat voorafging aan deze procedure

2. Verweerder heeft vergunninghouder opdracht gegeven om in de buurt [naam buurt] in de Watergraafsmeer groot onderhoud aan de openbare ruimte uit te voeren. Het [naam project] (het project) bestaat onder meer uit het ondergronds vervangen van kabels en leidingen voor elektra, gas en riolering, het aanleggen van een warmtenet en het vervangen van verharding en groen. Alle straten in de buurt zullen om beurten worden opengebroken voor het uitvoeren van de ondergrondse werkzaamheden. De planning is dat het project vier tot vijf jaar zal duren.
2.1.
Op 4 maart 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het tijdelijk gebruik (vijf jaar) van een deel van [naam plantsoen] , gelegen tussen de [naam weg] en de [naam brug] , als keetlocatie en opslagterrein van ongeveer 2.500 m². Het terrein wordt opgehoogd en geasfalteerd. Ook wordt een keetlocatie ingericht, worden er opstelplaatsen voor hulpwerktuigen aangebracht en worden er containers voor opslag van materieel opgesteld.
2.2.
Op [naam plantsoen] geldt het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Het project wordt gerealiseerd op gronden met de bestemming Groen (planregel 11) en Water (planregel 19). Het tijdelijk gebruik van [naam plantsoen] als keetlocatie en opslagterrein past niet binnen dit planologische kader. Daarom is er een ruimtelijke onderbouwing opgesteld in het rapport van [adviesbureau] van 4 maart 2022 ‘Tijdelijke keetlocatie en opslagterrein [naam plantsoen] , onderbouwing bij vergunningaanvraag afwijken bestemmingsplan’. Op basis van deze ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder in het besluit van 4 mei 2022 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor een tijdelijk bouwterrein met een instandhoudingstermijn van vijf jaar. De vergunning is verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling. [2]
2.3.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In de uitspraak van 14 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 4 mei 2022 geschorst omdat - kort gezegd - in dit besluit nauwelijks aandacht is besteed aan de vraag wat het gebruik van [naam plantsoen] als keetlocatie en opslagterrein gedurende vijf jaar voor gevolgen heeft voor de bomen op [naam plantsoen] .
2.4.
In het bestreden besluit is de besluitvorming volledig heroverwogen en zijn de volgende aanvullende stukken in de beoordeling betrokken:
1. Tekening ketenterrein van 21 oktober 2022 [3] (de Tekening);
2. Ruimtelijke onderbouwing 'Tijdelijke keetlocatie en opslagterrein
[naam plantsoen] ' van [adviesbureau] van 31 oktober 2022 [4] (de nieuwe ruimtelijke onderbouwing); en
3. 'Boom effect analyse bouwdepot [naam plantsoen] ' van Groenadvies
Amsterdam B.V. van [medio] oktober 2022 [5] (het Groenadvies).
2.5.
Volgens verweerder is met de drie in overweging 2.4. genoemde stukken ruim toereikend en voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Op de tekening staan de adviezen van het Groenadvies vermeld. Om die adviezen een meer afdwingbaar karakter te geven, zijn de geadviseerde beschermende maatregelen en de adviezen voor monitoring en toezicht als voorschrift aan de vergunning verbonden. De conditie van het groen van het plantsoen, in het bijzonder de bomen, wordt gemonitord via het BLVC-plan van de WIOR-vergunning. Verder heeft verweerder, om de tijdelijkheid van het project gestalte te geven, de voorwaarde gesteld dat vergunninghouder verplicht is om na het verstrijken van de aangegeven termijn [naam plantsoen] te hebben hersteld in de staat zoals deze was vóór de vergunningverlening. Volgens verweerder worden eisers door de vergunningverlening niet zodanig onevenredig nadelig in hun belangen getroffen dat daarvan moet worden afgezien, gelet op de tijdelijkheid van het project, het gebruik van slechts een ondergeschikt deel van het plantsoen en omdat gedurende het project het grootste deel van het plantsoen gewoon kan worden gebruikt. Daarbij wordt het maximale gedaan om de impact van het project op [naam plantsoen] en de omgeving minimaal te houden, onder meer met de aanvullende voorschriften in de vergunning. Onder aanvulling van bijlagen en voorschriften is de omgevingsvergunning op goede gronden verleend, aldus verweerder.
2.6.
Na het bestreden besluit hebben eisers de voorzieningenrechter opnieuw gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is op 27 februari 2023 toegewezen. De voorzieningenrechter legt hieraan ten grondslag: “
dat de werkzaamheden in [naam buurt] sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2022 vanaf een alternatieve locatie op het Zeeburgereiland worden voortgezet. Dat dit meerkosten en andere beperkingen of uitdagingen met zich brengt, is voorstelbaar, maar niet doorslaggevend in het licht van het belang van verzoekers bij het behoud en het beschermen van de linden, die voor hun woon- en leefklimaat een bijzondere waarde vertegenwoordigen. Verder is na het herroepen van de watervergunning onduidelijk of de voorziene brug kan worden gerealiseerd. Ook zijn partijen verdeeld over de vraag of de Tekening een volledige en juiste weergave bevat van de door Groenadvies voorgestelde (aanvullende) maatregelen en of door deze maatregelen de voorziene in- en uitritten nog kunnen worden gerealiseerd. Dit geldt ook voor de bouwkeet die is voorzien op twee meter afstand van de waterlijn. De voorzieningenrechter wijst, na afweging van alle betrokken belangen, het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot de uitspraak van de rechtbank in de beroepsprocedure.”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning op goede gronden aan vergunninghouder heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Voorziet het bestreden besluit in voldoende maatregelen om [boom 1] te beschermen?
3.2.
Eisers stellen zich op het standpunt dat met de voorschriften die zijn verbonden aan de omgevingsvergunning niet wordt voldaan aan de voorschriften uit het Groenadvies. Op de Tekening is een inrit ingetekend die te dicht bij [boom 1] is geplaatst. Er is daarom onvoldoende ruimte om de door Groenadvies voorgeschreven hekken rondom [boom 1] te plaatsen.
3.3.
Verweerder voert aan dat er onderzoek is gedaan naar [boom 1] en dat er in het bestreden besluit aanvullende voorschriften zijn opgenomen om de bomen te beschermen. Verweerder betwist niet dat de voorschriften en de Tekening niet helemaal overeenkomen, maar heeft ter zitting gesteld dat er ook een alternatieve werkwijze bestaat. Vergunninghouder heeft dit op de zitting toegelicht. Volgens vergunninghouder ging de conditie van [boom 1] achteruit, onder andere omdat de wortels van deze boom verder weg lagen dan gebruikelijk is voor dergelijke bomen. Groenadvies adviseerde daarom om de wortels vrij te houden zodat deze genoeg zuurstof krijgen en om extra voeding via voedingspijlers toe te dienen. Dat was de reden voor het plaatsen van een hek rondom de boom. Hetzelfde doel kan ook worden bereikt met een zogenoemde ‘overkluizing’. Dit houdt in dat de bovengrond wordt ontlast via dwarsliggers zodat daaronder voorzieningen kunnen worden getroffen voor de zuurstoftoevoer en het voeden van de boom.
3.4.
De rechtbank overweegt dat onder andere het volgende voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden: “
dat de beschermende maatregelen als bedoeld in paragraaf 5.3 en 5.4 en de toezicht- en monitoringsmaatregelen als bedoeld in paragraaf 6 (onder het kopje `toezicht en monitoring') van bijlage B004 'Boom effect analyse bouwdepot
[naam plantsoen] ' van Groenadvies Amsterdam B.V. van [medio] oktober 2022 (projectnummer: [kenmerk 1] ) als voorschriften aan het besluit omgevingsvergunning worden verbonden.”
3.5.
In paragraaf 5.4 van het Groenadvies staan vervolgens de boom beschermende maatregelen voor [boom 1] : “
De ophoging van het gazon aan de overkant van het voetpad dient ongedaan gemaakt te worden onder de kroonprojectie van [boom 1] , met een bufferzone van 1,5 meter er omheen. Zie ter indicatie de blauwe curve op de luchtfoto. Aan de andere zijden van de boom blijft de eerder genoemde 5-meter-zone van toepassing. De beschermde zone (inclusief de ongedaan gemaakte ophoging) afzetten met een vast hekwerk of onderling gekoppelde bouwhekken. Binnen de gehele beschermde zone de bodem beluchten en injecteren. Aanvullend binnen de 5 meter zone (de oppervlakte leem- halfverharding) voedingspijlers aanbrengen (zie de bomen [boom 2] tot en met 599 voor de werkwijze). Met betrekking tot het aanbrengen van een mulchlaag en het uitwisselen van de leemhalfverharding en het onderliggende schrale zand door bomengrond gelden dezelfde
beperkingen als beschreven bij boom 600.”
3.6.
De rechtbank stelt vast dat op de Tekening het in het Groenadvies genoemde hekwerk niet is ingetekend. Ook stelt de rechtbank vast dat indien het hekwerk wel wordt ingetekend [6] , de Tekening niet meer bruikbaar is omdat het hekwerk dan de hierin weergegeven uitrit kruist. Dit betekent dat de omgevingsvergunning, meer in het bijzonder de daarbij behorende Tekening, niet overeenkomt met de voorschriften uit het Groenadvies terwijl dit wel zou moeten. Het alternatief van de overkluizing zoals toegelicht door vergunninghouder op de zitting, staat in het Groenadvies niet vermeld.
3.7.
Dit betekent dat wat is vergund, niet uitvoerbaar is. Verweerder moet opnieuw op het bezwaar van eisers beslissen, waarbij hij zal moeten toetsen of het voorstel van vergunninghouder met betrekking tot het beschermen van [boom 1] voldoet aan het Groenadvies. Ook zal verweerder inzichtelijk moeten maken hoe vergunninghouder aan het Groenadvies gaat voldoen.
3.8.
Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb [7] en geeft verweerder opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet verder aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid van de Awb. De omgevingsvergunning is immers niet uitvoerbaar. Daarom schorst de rechtbank de omgevingsvergunning van 4 mei 2022 tot zes weken na de datum van verzending van het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
3.9.
Met het oog op de finale geschillenbeslechting zal de rechtbank hierna de andere beroepsgronden van eisers behandelen.
Bescherming bomen [boom 2] en [boom 3]
3.10.
Eisers voeren aan dat bomen [boom 2] en [boom 3] direct worden bedreigd door het aantal vervoersbewegingen in de buurt van de bomen.
3.11.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De voorschriften uit het Groenadvies en de voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, waarborgen de boomveiligheid. Zonder nadere onderbouwing van de zijde van eisers, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom het verkeer niet langs de bomen kan rijden met inachtneming van de voorschriften uit de omgevingsvergunning.
Watervergunning en zilverlinde
3.12.
Ook voeren eisers aan dat verweerder de Tekening niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan leggen, omdat de watervergunning voor de daarop weergegeven brug op
22 december 2022 in bezwaar is ingetrokken en omdat in 2022 is beslist dat ter plaatse van de daarop getekende inrit binnen drie jaar een zilverlinde wordt herplant. Dit betekent volgens eisers dat zowel de voorziene inrit als de voorziene uitrit niet gebruikt kunnen worden. Tot slot kunnen grote opleggers onmogelijk een draai maken buiten de cirkels die ter bescherming rondom de aanwezige bomen zijn ingetekend.
3.13.
De rechtbank stelt vast dat de watervergunning alsnog is verleend op
8 maart 2022. Voor het bestreden besluit kan daarom worden aangenomen dat de brug kan worden gebouwd. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de herplant van de zilverlinde niet in de weg staat aan het (nuttig) gebruik van de inrit, omdat de boom tijdens het project elders wordt herplant en na afloop van het project wordt verplaatst naar de plek waar deze werd geveld. Hiermee wordt voldaan aan de herplantplicht. Op de zitting hebben eisers dit standpunt niet betwist. Tot slot verwijst de rechtbank voor het beschermen van [boom 1] naar rechtsoverwegingen 3.4 tot en met 3.8 en voor bomen [boom 2] en [boom 3] naar rechtsoverweging 3.11.
Alternatieve werklocaties
3.14.
Eisers zijn het niet eens met de keuze voor [naam plantsoen] als werklocatie voor het project. Zij vinden deze keuze onvoldoende en tegenstrijdig gemotiveerd. Volgens eisers heeft verweerder alternatieve werklocaties onvoldoende onderzocht. eisers betogen dat het Science Park het meest geschikte alternatief is, maar ook de Radioweg voldoet. Verder stellen eisers dat nu de werkzaamheden van het project al zijn aangevangen vanaf andere locaties, het niet aan hen maar aan verweerder is om aan te tonen dat de door eisers voorgestelde werklocaties geen goede alternatieven zijn.
3.15.
De rechtbank overweegt dat verweerder bij een vergunningaanvraag de aangevraagde locatie moet beoordelen in het licht van de goede ruimtelijke ordening. Is de locatie een verdedigbare, aanvaardbare keuze dan kan de omgevingsvergunning worden verleend. Volgens vaste rechtspraak kan verweerder alleen medewerking onthouden als op voorhand duidelijk is dat een alternatief een gelijkwaardig resultaat oplevert met aanmerkelijk minder bezwaren. Dit laatste is aan eisers om aan te tonen.
3.16.
Het standpunt van eisers dat de bewijslast omdraait nu de werkzaamheden van het project al zijn aangevangen vanaf andere locaties, volgt de rechtbank niet. Een dergelijk standpunt volgt niet uit de vaste rechtspraak. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de alternatieve locaties geen locaties zijn met aanmerkelijk minder bezwaren. Verweerder heeft in de ruimtelijke onderbouwing voldoende gemotiveerd dat de alternatieve locaties juist méér bezwaren opleveren, met name door de toename van het aantal verkeersbewegingen en de uitstoot, de verminderde veiligheid en diverse verkeerstechnische bezwaren. Eisers hebben daar niets tegenover gesteld. Ook de locaties die nu, in verband met de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 februari 2023, worden gebruikt, zijn geen gelijkwaardige alternatieven met aanmerkelijk minder bezwaren. Deze tijdelijke locaties zorgen voor meer verkeersbewegingen, omdat ze verder van het projectgebied zijn gelegen, en daardoor ontstaan meer onveilige verkeerssituaties. Ook is er meer hinder voor bewoners en heeft de verhoogde uitstoot een negatiever effect op het milieu. Dat komt ook omdat deze locaties niet geschikt zijn om het elektrisch materieel, dat vergunninghouder wil inzetten bij de uitvoering van het project, op te laden. Bovendien is de vergunde locatie aanzienlijk goedkoper. Aangezien het project wordt gefinancierd met publieke middelen moet verweerder zorgvuldig met de aanwending hiervan omgaan. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat [naam plantsoen] als werklocatie een verdedigbare en aanvaardbare keuze is.
De ruimtelijke onderbouwing
Had verweerder advies moeten vragen aan de Technische Advies Commissie (TAC)?
3.17.
Verder voeren eisers aan dat de aanwezige bomen op [naam plantsoen] inmiddels formeel onderdeel zijn van de te beschermen Hoofdgroenstructuur. Op grond van het (eigen) beleid van de gemeente Amsterdam had verweerder daarom advies moeten vragen aan de TAC. Eisers betogen dat ten tijde van het bestreden besluit dit beleid nog niet in werking was getreden, maar wel schaduwwerking heeft.
3.18.
Verweerder heeft gesteld en onderbouwd dat [naam plantsoen] geen onderdeel is van de geldende Hoofdgroenstructuur en dus niet op grond daarvan is beschermd. Een advies van de TAC is daarom niet vereist. Verder is de beoogde opvolger van de Hoofdgroenstructuur het ‘Beleidskader Hoofdgroenstructuur’, maar dit beleidskader is niet relevant omdat dit niet geldt. Van schaduwwerking is geen sprake.
3.19.
Niet in geschil is, en de rechtbank stelt dat ook vast, dat [naam plantsoen] geen onderdeel van de geldende Hoofdgroenstructuur is. De rechtbank ziet geen aanleiding eisers te volgen in de niet onderbouwde stelling dat het beleid al ‘schaduwwerking’ heeft.
Is sprake van onevenredige lichthinder?
3.20.
Eisers stellen zich verder op het standpunt dat de nieuwe ruimtelijke onderbouwing en het ecologisch onderzoeksrapport van [naam onderzoeksbureau] van
6 april 2022 (de Quickscan) tegenstrijdig zijn. Uit de Quickscan blijkt dat het aanbrengen van verlichting op de bouwplaats onderdeel is van de werkzaamheden op [naam plantsoen] . Het aanbrengen van straatverlichting op de keetlocatie is volgens eisers een vergroting van het aantal lichtbronnen waardoor de lichthinder wordt vergroot. De nieuwe ruimtelijke onderbouwing bevat daarom onjuistheden en verkeerde uitgangspunten en kan niet dienen als onderbouwing van het bestreden besluit.
3.21.
Verweerder geeft aan dat het terrein wordt verlicht met vleermuisvriendelijke verlichting, die een minimale impact heeft op de omgeving. De woningen van eisers zijn daarbij op enige afstand gelegen van het projectgebied. Van onevenredige lichthinder is volgens verweerder geen sprake. Ook dit aspect levert volgens verweerder geen strijd op met de goede ruimtelijke ordening.
3.22.
De rechtbank ziet de door eisers gestelde tegenstrijdigheid niet. In de ruimtelijke onderbouwing staat: “
De directe omgeving van het plantsoen betreft stedelijk gebied met straatverlichting langs de wegen. Qua verlichting van het "bouwterrein" wordt het gebruik van (vleermuisvriendelijke) kunstverlichting voor en na de werkzaamheden zoveel mogelijk beperkt tot enkel verlichting ter beveiliging van opslagterreinen, wat ervoor zorgt dat er, gezien de ligging in stedelijk gebied, geen sprake is van extra onaanvaardbare lichthinder voor weggebruikers of omwonenden in Middenmeer.” [8] Van onjuistheden of verkeerde uitgangspunten in de ruimtelijke onderbouwing dan wel onevenredige lichthinder is de rechtbank niet gebleken.
Stedenbouwkundige waardering
3.23.
Eisers wijzen daarnaast op de ‘Waarderingskaart architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit’ (de Waarderingskaart) die deel uitmaakt van de Welstandsnota. Voor [naam plantsoen] geldt een hoge stedenbouwkundige waardering aan de straatzijde (zone A) en een hoge kwaliteit van bebouwing (Orde 1 tot en met Orde 3). Uit het ‘Ongevraagd advies stadsdeelcommissie’ van 25 januari 2022 blijkt dat [naam plantsoen] behoort tot Stedenbouwkundige Zone A en:
"( ... ) is te beschouwen als de dragende structuur van een hooggewaardeerd stadsgezicht. De bebouwing en/of het groen en/of het water zijn van uitzonderlijke kwaliteit en/of gaafheid en het gebied is gerealiseerd volgens een belangrijk stedenbouwkundig ontwerp of maakt deel uit van een bijzondere ruimtelijke structuur." Dit is volgens eisers ten onrechte niet, dan wel onvoldoende meegewogen in het bestreden besluit.
3.24.
Verweerder bevestigt dat de bebouwing rondom het plantsoen een waardering heeft, maar stelt dat dit niet geldt voor [naam plantsoen] zelf. Het plantsoen wordt niet (extra) beschermd volgens de Waarderingskaart. Bovendien is het project tijdelijk en vinden er geen permanente ingrepen of wijzigingen van de stedenbouwkundige structuur plaats. Ook wordt de ruimtelijke impact op de omgeving zoveel mogelijk beperkt, onder meer door hekken met levend groen.
3.25.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. Het is de rechtbank niet gebleken dat de waardering die voor de bebouwing rondom [naam plantsoen] geldt, ook van toepassing is op het plantsoen zelf. Mede gelet op het tijdelijke karakter van het bouwterrein, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de stedenbouwkundige structuur ter plaatse.
Luchtkwaliteit/stikstof/bouwvrijstelling
3.26.
Eisers stellen zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst of het project significante effecten zal hebben op het Natura 2000-gebied [naam gebied] .
3.27.
De rechtbank laat deze beroepsgrond met toepassing van artikel 8:69a van de Awb buiten beschouwing. De bestuursrechter mag een besluit namelijk niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt. Hierbij wijst de rechtbank op de afstand van de woningen van eisers tot het Natura 2000-gebied en het feit dat eisers geen omstandigheden naar voren hebben gebracht op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld. De rechtbank stelt overigens vast dat verweerder een berekening van 2 februari 2023 heeft overgelegd waaruit blijkt dat er voor geen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden enige toename van stikstof is voorzien.
Is de juiste voorbereidingsprocedure gevolgd?
3.28.
Eisers voeren ook aan dat het project onomkeerbare gevolgen heeft. Uit het Groenadvies blijkt dat verschillende bomen de aanwezigheid van de zand- en asfaltlaag en het depot voor een periode van vijf jaar niet gaan overleven als maatregelen uitblijven. Eisers beroepen zich op de jurisprudentie van de Afdeling waaruit blijkt dat toepassing van artikel 4, onderdeel 11 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) enkel wordt toegelaten in gevallen waarin het gaat om verplaatsbare constructies die snel, op eenvoudige wijze en zonder schade kunnen worden verwijderd. Verder wijzen eisers op de beschermenswaardigheid van het stadsplantsoen [naam plantsoen] als onderdeel van de Hoofdgroenstructuur en verwijzen zij naar een uitspraak van de Afdeling van
22 juni 2022 [9] . Verweerder had de omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan in redelijkheid niet mogen verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo. Uit de systematiek van de Wabo volgt dat verweerder niet de reguliere voorbereidingsprocedure, maar de uniforme openbare voorbereidingsprocedure had moeten toepassen (artikel 3.7 jo. 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo). Ook om deze reden komt de omgevingsvergunning voor vernietiging in aanmerking.
3.29.
De rechtbank stelt vast dat het bij toepassing van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor gaat om de vraag of het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat het project na afloop zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Op de zitting heeft de gemachtigde van Dura Vermeer toegelicht dat er een dunne laag asfalt wordt aangebracht die relatief makkelijk te verwijderen is. Ook de betonplaten en het zand zijn eenvoudig te verwijderen. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil. Het gaat eisers er met name om of na verwijdering sprake is van onomkeerbare gevolgen voor de ecologie. Eisers hebben er op de zitting op gewezen dat het asfalt bloedheet kan worden en dat de effecten daarvan op de ecologie niet door verweerder zijn onderzocht. Na het project vrezen eisers voor onomkeerbare gevolgen voor de ecologie.
3.30.
De rechtbank overweegt dat uit de Quickscan blijkt dat het project geen onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt indien de boom beschermende maatregelen als voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden. Dat is gebeurd. Verder is [naam plantsoen] geen onderdeel van de Hoofdgroenstructuur en gaat de verwijzing naar de genoemde uitspraak van de Afdeling niet op, omdat daar sprake is van een ander bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank is het feitelijk mogelijk en aannemelijk dat het project na afloop van de termijn zonder onomkeerbare schade kan worden beëindigd. Daarvoor is niet noodzakelijk dat expliciet een datum wordt verbonden aan de in de vergunning opgenomen voorwaarde dat vergunninghouder na het verstrijken van de termijn de bestaande toestand hersteld moet hebben. Die datum ligt immers al besloten in de termijn waarvoor de vergunning is verleend. Dit betekent dat verweerder artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor op goede gronden heeft toegepast en dat verweerder terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Het betoog van eisers slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, omdat het onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden.
4.2.
Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eisers te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • schorst de omgevingsvergunning van 4 mei 2022 tot zes weken na de dag van verzending van het nieuw te nemen besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzitter, en mr. M.W. Speksnijder en
mr. C.J. van Niejenhuis-Baijens, leden, in aanwezigheid van mr.M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank heeft het beroep gevoegd behandeld met het beroep van eisers tegen de aan Dura Vermeer verleende vergunning voor werken in de openbare ruimte (WIOR-vergunning), (kenmerk rechtbank: AMS 22/4174).
2.Als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12 eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Kenmerk: 3-2020-DV-MMn-024.
4.Projectnummer: [kenmerk 2] ; referentienummer: [kenmerk 3] .
5.Projectnummer: [kenmerk 1] .
6.Zoals door eisers is gedaan in bijlage 9 bij de notitie ‘Red het [naam plantsoen] ’ bij de nader overgelegde stukken van 30 mei 2023.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Zie pagina 20.