ECLI:NL:RBAMS:2023:4778

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AMS 23/1811
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering remigratie-uitkering op basis van leeftijdsvereiste in de Remigratiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van zijn aanvraag om een remigratie-uitkering beoordeeld. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag op 14 september 2022 afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarde dat hij 18 jaar oud moest zijn op de dag dat hij in Nederland kwam wonen. Eiser, die in 1961 is geboren en zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit heeft, voerde aan dat deze leeftijdsgrens in zijn geval onevenredig uitpakte, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de afhankelijkheid van zijn vrouw en moeder. Hij stelde dat de weigering in strijd was met verschillende verdragsbepalingen, waaronder artikel 26 van het IVBPR en artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht geen belangenafweging heeft gemaakt, omdat de wet dwingend is geformuleerd en geen ruimte biedt voor uitzonderingen. De rechtbank bevestigde dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een harde leeftijdsgrens van 18 jaar, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de remigratie-uitkering niet in strijd was met de relevante verdragsbepalingen, aangezien de doelstelling van de Remigratiewet legitiem is en het leeftijdsvereiste een geschikt middel is om deze doelstelling te bereiken. Eiser kreeg geen gelijk en de rechtbank wees de kosten van de procedure af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] uit Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: mr. J.J. Kruidenberg),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van zijn aanvraag om een remigratie-uitkering op grond van de Remigratiewet.
1.1.
De Svb heeft deze aanvraag met het besluit van 14 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 februari 2023 op het bezwaar van eiser is de Svb bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de Svb.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1961. Hij heeft de Turkse en Nederlandse nationaliteit. Op 6 september 2022 heeft eiser bij de Svb een remigratie-uitkering aangevraagd, omdat hij wil remigreren naar Turkije. In de aanvraag staat dat eiser vanaf 6 maart 1975 (en aldus vanaf zijn 13e) in Nederland woont.
2.1.
De Svb heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde opgenomen in artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Remigratiewet dat hij 18 jaar oud moet zijn op de dag dat hij in Nederland kwam wonen.
2.2.
Met het bestreden besluit is de Svb bij de weigering gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

Het standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat de Svb zijn remigratie-uitkering ten onrechte heeft geweigerd en doet een beroep op artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser vindt het leeftijdsvereiste uit de Remigratiewet in zijn specifieke geval onevenredig uitpakken. Eiser voldoet aan alle andere voorwaarden voor het verkrijgen van een remigratie-uitkering. Eiser heeft alleen zijn in Turkije woonachtige vrouw en moeder als naasten. Hij is afhankelijk van de hulp van zijn vrouw, omdat hij een zeer hoge bloeddruk heeft en ernstige slaapapneu. Eiser overlegt daarvan medische stukken. Ook is zijn bejaarde moeder ernstig ziek en ondergaat zij chemotherapie. Daarnaast betoogt eiser dat de wetgever bij de keuze voor het leeftijdsvereiste van 18 jaar is uitgegaan van een aanname die voor hem niet geldt. Eiser vindt dat hij feitelijk niet valt te onderscheiden van de eerste generatie arbeidsmigranten (waar de wetgever van uitgaat), omdat hij zijn school in Nederland niet heeft afgemaakt en relatief snel in de horeca is gaan werken. Verder stelt eiser dat de weigering hem een remigratie-uitkering toe te kennen, in strijd is met artikel 26 van het IVBPR [1] , artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM [2] en artikel 8 van het EVRM.
Het oordeel van de rechtbank
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Artikel 3:4 van de Awb
3.2.
De rechtbank overweegt dat artikel 3:4 van de Awb een codificatie is van het evenredigheidsbeginsel voor zover het gaat om de toepassing van een discretionaire bevoegdheid van een bestuursorgaan bij het nemen van besluiten.
3.3.
De rechtbank overweegt verder dat uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Remigratiewet [3] volgt dat de leeftijdsgrens van 18 jaar is ingevoerd om de doelgroepen te beperken tot personen van de eerste generatie die in het land van herkomst geboren zijn en als meerderjarige naar Nederland zijn geïmmigreerd. De omvang van deze kleinere doelgroep wordt bepaald door de voorwaarden van de wet, zoals het leeftijdscriterium van 55 jaar, het behoren tot de eerste generatie en het uitkeringsgerechtigd zijn voor een van de sociale zekerheidswetten. Verder volgt uit de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [4] dat bij de beperking van de doelgroep tot de eerste generatie de grens is gesteld op 18 jaar, omdat men dan volwassen is. Bij degenen onder de 18 jaar heeft de vorming en ontwikkeling tot volwassenheid in Nederland plaatsgevonden. Daardoor is de verwachting dat bij de groep onder de 18 jaar de oriëntatie op het herkomstland in het algemeen geringer zal zijn dan voor de groep van 18 jaar en ouder. Een motie om de leeftijdsgrens van 18 jaar te schrappen is op 12 maart 2019 nog door de Tweede Kamer verworpen. Gelet op het voorgaande is het een bewuste en recent bevestigde keuze van de wetgever om de leeftijdsgrens op 18 jaar te stellen.
3.4.
Inherent aan de keuze van de wetgever voor een ‘harde’ leeftijdsgrens is dat er gevallen zijn die buiten deze termijn vallen. De wetgever kan daar rekening mee houden door te voorzien in een uitzondering op de strikte toepassing van de leeftijdsgrens van
18 jaar, bijvoorbeeld door een hardheidsclausule in de wet op te nemen. De wetgever heeft dat echter niet gedaan. Ook in de wetsgeschiedenis zijn geen aanwijzingen te vinden om aan te nemen dat onder omstandigheden van de termijn uit artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j van de Remigratiewet zou mogen worden afgeweken.
3.5.
Het voorgaande betekent dat de tekst van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Remigratiewet dwingt tot het leeftijdsvereiste van 18 jaar. Omdat dit artikel dwingend is geformuleerd, biedt de tekst van de bepaling geen ruimte aan de Svb om een belangenafweging te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb daarom terecht geen belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb gemaakt.
Het ongeschreven evenredigheidsbeginsel
3.6.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of, los van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j van de Remigratiewet kan worden getoetst aan het (ongeschreven) evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad heeft eerder overwogen dat het de rechter vrijstaat om in bepaalde (groepen van) gevallen een wetsbepaling buiten toepassing te laten indien de toepassing van die bepaling in verband met daarin niet verdisconteerde omstandigheden in strijd zou komen met een fundamenteel rechtsbeginsel. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met de algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Ook kan het gaan om gevolgen van de toepassing van de wettelijke bepaling die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in eisers geval geen bijzondere omstandigheden voor die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. De essentie van een dwingend geformuleerd leeftijdsvereiste als dat van artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Remigratiewet is dat degenen die geen 18 jaar zijn als zij in Nederland komen wonen, geen recht hebben op een remigratie-uitkering. Die essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan. Daarom moet worden aangenomen dat hij de gevolgen van de toepassing van het leeftijdsvereiste heeft bedoeld en voorzien.
3.8.
Het voorgaande wordt bevestigd door de wetsgeschiedenis. De wetsgeschiedenis die is weergegeven onder rechtsoverweging 3.3. duidt op een bewuste, recent bevestigde keuze voor een harde leeftijdsgrens van 18 jaar. Ook hieruit blijkt dat de wetgever moet hebben voorzien dat bepaalde personen worden uitgesloten van het recht op een remigratie-uitkering.
Verdragsbepalingen
3.9.
De rechtbank overweegt dat artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR niet iedere ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen verbieden, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Dit betekent dat discriminatie alleen aan de orde is als het gemaakte onderscheid geen gerechtvaardigde doelstelling heeft of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde gerechtvaardigde doel.
3.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Remigratiewet niet in strijd met deze verdragsbepalingen. De doelstelling van de Remigratiewet is op zichzelf legitiem. Gelet op de uitgangspunten van de Remigratiewet en het kabinetsbeleid, is het leeftijdsvereiste een geschikt middel om de doelstelling van de Remigratiewet te bereiken en is sprake van een redelijke mate van evenredigheid tussen het middel en deze doelstelling. [5] Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn familie in een zodanige situatie verkeert dat de weigering om een remigratie-uitkering toe kennen het recht op het uitoefenen van een familieleven in Turkije onmogelijk maakt. Eiser heeft (ook) de Turkse nationaliteit en kan zonder remigratie-uitkering in Turkije gaan wonen. Ook heeft eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de balans tussen zijn belangen en die van de Nederlandse maatschappij verstoord zou zijn. Gelet op het voorgaande faalt eisers betoog dat de Svb artikel 2b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Remigratiewet buiten toepassing had moeten laten wegens strijd met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, artikel 26 van het IVBPR en/of artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

4. De Svb heeft eisers aanvraag om een remigratie-uitkering terecht geweigerd, omdat hij nog geen 18 jaar was toen hij in Nederland kwam wonen.
4.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Kamerstukken II 2011/12, 33 085, nr. 3, blz. 4 en 5.
4.Kamerstukken II 2018/19, 33 085, nr. 18, blz. 3.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van