ECLI:NL:RBAMS:2023:477

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
AMS 22 / 2533
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag WIA-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2023, werd het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het UWV was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 17,80% per 12 april 2021. De rechtbank beoordeelde de medische en arbeidskundige onderbouwing van het UWV en concludeerde dat de beslissing van het UWV terecht was. Eiser had zich ziek gemeld op 15 april 2019 en had in 2021 een WIA-aanvraag ingediend, die na medisch en arbeidskundig onderzoek door het UWV was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het UWV de medische belastbaarheid van eiser op zorgvuldige wijze had vastgesteld en dat de geduide functies geschikt waren voor eiser, ondanks zijn psychische klachten. De rechtbank oordeelde verder dat er geen reden was om aan de vastgestelde FML van 4 januari 2023 te twijfelen. Eiser had geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De rechtbank veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- en het betaalde griffierecht van € 49,-.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2533

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.P. Prinsen)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als [functie] voor gemiddeld 23,91uur per week. Op 15 april 2019 heeft eiser zich ziek gemeld voor dit werk vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het dienstverband is per [datum] verbroken. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Op 20 januari 2021 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV het besluit van 4 november 2021 genomen, dat in bezwaar bij het besluit van 26 april 2022 (het bestreden besluit) is gehandhaafd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 12 april 2021 voor 17,80% arbeidsongeschikt is en heeft daarom geweigerd om aan eiser per die datum een WIA-uitkering toe te kennen.
4 . Het UWV heeft de medische grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (VABB) van 14 april 2022. De medische belastbaarheid van eiser is in bezwaar aangescherpt door de VABB en opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 april 2022.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van deze beslissing gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (ADBB) van 25 april 2022.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat hij de geduide functies van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), medewerker kleding en textielreiniging (sbc-code 111161) en medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) niet kan verrichten, omdat hij psychische problemen heeft. Eiser kan daardoor niet samenwerken met andere werknemers en hij moet in deze functies toch op een of andere manier met mensen omgaan. Eiser heeft (een deel van) een rapport van psycholoog [naam 1] (Arkin) met betrekking tot een behandelplan van 7 maart 2022 en een brief van zijn huisarts [naam 2] van 17 juni 2022 (overzicht behandelgeschiedenis) overgelegd.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 12 april 2021 voor 17,80% arbeidsongeschikt is en om die reden per die datum geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 12 april 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 12 april 2021 voor 17,80% arbeidsongeschikt is en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Voordat de rechtbank zich inhoudelijk over de zaak zal uitlaten, wordt het volgende overwogen. Naar aanleiding van het door eiser in beroep overgelegde (deel)rapport van Arkin van 14 maart 2022 heeft de VABB de FML aangepast. Beperkingen ten aanzien van persoonlijk risico, beroepsmatig chauffeuren en werken in de horeca zijn toegevoegd. Deze gewijzigde FML van 4 januari 2023 is vervolgens voorgelegd aan de ADBB, die aan de hand van deze FML nader onderzoek heeft verricht. Volgens de ADBB blijft de conclusie dat de geduide functies geschikt zijn voor eiser. Daarom verandert er niets aan het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 17,80%.
10. Omdat de VABB tijdens de beroepsprocedure verdere beperkingen heeft aangenomen in de FML van 4 januari 2023 kleeft er aan de besluitvorming in bezwaar een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het UWV heeft het gebrek met het rapport van de VABB van 4 januari 2023 en de ADBB van 5 januari 2023 naar het oordeel van de rechtbank hersteld. De rechtbank zal dit laatste hieronder nader uitleggen. Niet is gebleken dat eiser door het gebrek in het bestreden besluit is benadeeld, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage hetzelfde blijft en eiser in de gelegenheid is gesteld om aanvullende gronden in te dienen. Dit maakt dat de rechtbank het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeert.

Medische grondslag van het bestreden besluit

Het onderzoek
11. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten aspecifieke rugklachten, overgewicht, astmatische bronchitis, hypertensie, (lichte) stoornis in alcohol- en cannabisgebruik en psychische klachten, bestaande uit angstklachten, paniekgevoelens en prikkelgevoeligheid, zijn op een zorgvuldige en duidelijke manier betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch en lichamelijk onderzoek tijdens het spreekuur door de arts en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector, te weten een brief van GGZinGeest met datum 7 oktober 2021 en de door eiser in beroep ingebrachte informatie van de psycholoog en de POH-GGZ (namens de huisarts). Er is geen reden om aan te nemen dat de VABB aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist. Eiser heeft in dit verband ook geen beroepsgronden naar voren gebracht.
De beoordeling van de belastbaarheid
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de VABB de medische belastbaarheid van eiser op 12 april 2021 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
13. Eiser stelt door zijn psychische problemen beperkt te zijn op samenwerken. Om die reden kan hij de geduide functies ook niet uitvoeren. Voor zover eiser hiermee bedoelt te stellen dat de VABB onvoldoende beperkingen heeft aangenomen voor zijn psychische klachten, kan de rechtbank hem niet volgen. De rechtbank vindt dat de VABB voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen voor zijn psychische klachten. Uit het rapport van de arts, wat door de VABB in bezwaar is heroverwogen, volgt dat eisers psychische klachten zijn onderkend en erkend en betrokken bij het vaststellen van zijn belastbaarheid. In dit verband zijn ook meerdere beperkingen aangenomen in de rubrieken I en II op de FML van 4 januari 2023. Uit deze FML volgt dat eiser ook beperkt is geacht op het item samenwerken, zoals eiser ook stelt. Dat deze beperking onvoldoende is heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft in beroep (een deel van) een rapport van psycholoog [naam 1] (Arkin) met betrekking tot een behandelplan van 7 maart 2022 en een brief van de POH-GGZ namens zijn huisarts van 17 juni 2022 (overzicht behandelgeschiedenis) overgelegd, maar deze stukken overtuigen de rechtbank niet om tot een ander oordeel te komen. Voorop staat dat deze stukken door de VABB zijn betrokken bij zijn beoordeling van eisers belastbaarheid. Deze stukken hebben wel geleid tot aanpassing van de FML in verband met de gerapporteerde (lichte) stoornis in alchohol- en cannabisgebruik maar niet voor wat betreft het samenwerken. Dat uit deze brieven moet worden geconcludeerd dat voor eiser verder nog meer of forsere psychische beperkingen hadden moeten worden vastgesteld kan de rechtbank dan ook niet volgen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere of nieuwe) medische stukken. Eiser heeft dit niet gedaan. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit.
14. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 12 april 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 4 januari 2023.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
15. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de geduide functies ongeschikt zijn, omdat hij beperkt is op samenwerken wegens zijn psychische klachten. Daarnaast is het volgens eiser niet mogelijk om instructies op te volgen, omdat hij verward is en de instructies niet kan verwerken. De functie medewerker kleding en textielreiniging (sbc-code 111161) is daarom ongeschikt, maar ook omdat hij in die functie van werkplek moet rouleren. In de functie van medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) dient hij in ruimtes te verblijven waar het tot 32 graden kan worden. Nu eiser moeite heeft met in ruimtes verblijven in verband met zijn claustrofobie is deze functie ongeschikt. In de functie van productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) kan eiser de gevraagde concentratie en oog-handcoördinatie niet verrichten en dient hij een kleine verrijdbare kar te besturen. Nu eiser is beperkt op beroepsmatig vervoer is deze functie volgens hem ook niet geschikt.
16. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, zoals opgenomen in de FML van 4 januari 2023, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De ADBB heeft overleg gevoerd met de VABB over de soort functies en de beperkingen op de items 1.8.1 en 1.8.7. De VABB was akkoord met de functies en motivering van de signaleringen. Uit de resultaat functiebeoordeling volgt bovendien dat in de functie productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) geen kenmerkende belasting plaatsvindt op samenwerken of op het beroepsmatig besturen van een voertuig. In de functies medewerker kleding en textielreiniging (sbc-code 111161) en medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) is sprake van een eigen afgebakende deeltaak maar moet er wel worden afgestemd dan wel afspraken worden gemaakt. Gebleken is dat dit binnen de belastbaarheid van eiser valt. De eerder door de arbeidsdeskundige geduide functies zijn door de ADBB ook nadrukkelijk getoetst op het aspect samenwerken, waardoor enkele van deze functies in bezwaar ook zijn vervallen. De rechtbank maakt hieruit op dat de ADBB de geduide functies expliciet heeft getoetst op het item samenwerken. Dat eiser de geduide functies niet kan verrichten omdat hij daarin moet samenwerken hetgeen een overschrijding van zijn belastbaarheid oplevert, volgt de rechtbank dan ook niet.
17. De stelling van eiser dat hij de functies ook gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten (namelijk – zo hij stelt – het niet kunnen verwerken en opvolgen van instructies, het rouleren van werkplek, het niet kunnen voldoen aan de gevraagde concentratie en oog-handcoördinatie en het niet kunnen verblijven in een ruimte in verband met zijn claustrofobie en waar het tot 32 graden kan worden) is in feite gericht tegen de vastgestelde FML van 4 januari 2023. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen zodat de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden ziet de geschiktheid van de geduide functies voor het overige in twijfel te trekken.
18. De ADBB heeft berekend dat eiser op 12 april 2021 met de middelste van de voor de schatting gebruikte drie geduide functies 82,20% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 17,80% arbeidsongeschikt is. Met de stelling van eiser, dat hij zich beter voelt als hij niet werkt, zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht, kan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA geen rekening worden gehouden. Wanneer de vastgestelde (medische en arbeidskundige) feiten tot de conclusie leiden dat een betrokkene, zoals eiser, geen recht heeft op een WIA-uitkering, komt het UWV geen bevoegdheid toe om betrokkene om wat voor reden dan ook toch een WIA-uitkering te verstrekken.

Conclusie en gevolgen

19. Het UWV heeft terecht geweigerd om eiser per 12 april 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum voor 17,80%, dat wil zeggen voor minder dan 35%, arbeidsongeschikt is.
20. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt deze vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (2 punten met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 30 januari 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.