ECLI:NL:RBAMS:2023:4721

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
13/148292-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in moordzaak met observaties en voorbereidingshandelingen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 73-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van moord op een 23-jarige man. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, waaronder medeplegen, medeplichtigheid en voorbereidingshandelingen van moord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de moord. De feiten wezen uit dat het slachtoffer op 8 april 2021 werd vermist en later dood werd aangetroffen in zijn bestelbus, met meerdere schotwonden. De verdachte had de opdracht gekregen om het slachtoffer te observeren, maar er was geen bewijs dat hij opzet had op de moord of dat hij wist van een plan om het slachtoffer te doden. De rechtbank concludeerde dat de observaties van de verdachte niet noodzakelijkerwijs verband hielden met een levensdelict en dat er geen bewijs was voor medeplichtigheid aan de moord. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en de in beslag genomen voorwerpen werden beoordeeld, waarbij sommige onttrokken aan het verkeer werden verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/148292-22
Datum uitspraak: 26 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [naam JC] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 22 september 2022, 15 december 2022, 2 maart 2023, 23 mei 2023, 10 juli 2023 en 12 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. S. Weening en B.M.R. te Baerts, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting, - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door met een vuurwapen op hem te schieten.
Subsidiairis hem ten laste gelegd de medeplichtigheid aan die moord door:
  • auto’s te huren;
  • peilbakens en/of telefoons aan te schaffen;
  • peilbakens onder de auto van [slachtoffer] te (doen) bevestigen;
  • [slachtoffer] gedurende een langere periode (bijna) dagelijks te volgen, en:
  • informatie over de verblijfplaatsen van [slachtoffer] aan een ander of anderen te verstrekken.
Meer subsidiairis aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen van moord door opzettelijk huurauto’s, peilbakens, telefoons en simkaarten, bestemd tot het begaan van die moord, te verwerven en voorhanden te hebben.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
Op 10 april 2021 is de 23-jarige [slachtoffer] door zijn broer als vermist opgegeven. Hij is op 8 april 2021 voor het laatst gezien. Twee dagen later, op 12 april 2021, is de bestelbus van [slachtoffer] aangetroffen in de [adres 1] in Amsterdam-Noord. Nadat de bestelbus ten behoeve van forensisch onderzoek is afgesleept naar de garage van de politie, heeft de politie het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in de laadruimte van het voertuig. [slachtoffer] blijkt door meerdere schotwonden om het leven te zijn gekomen. Hierna is het onderzoek Righag opgestart. Uit dit onderzoek blijkt onder meer dat [slachtoffer] waarschijnlijk niet in Amsterdam-Noord is overleden, maar in de buurt van zijn woning in [woonplaats] , bij de parkeerplaats aan de [adres 2] . Daarnaast is hij in de vier maanden vóór zijn dood intensief geobserveerd, waarbij onder meer GPS-bakens onder zijn bestelbus zijn geplakt.
In het opsporingsonderzoek komen op enig moment verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in beeld. Er zijn DNA-sporen van verdachte aangetroffen op de kleding van [slachtoffer] die hij droeg toen zijn levenloze lichaam in de bestelbus werd gevonden.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard op geen enkele wijze bij de moord op [slachtoffer] betrokken te zijn geweest. Verdachte heeft ontkend op [slachtoffer] te hebben geschoten. Wel heeft hij verklaard dat hij op het moment van de schietpartij op de parkeerplaats in [woonplaats] aanwezig was omdat hem was gevraagd [slachtoffer] te observeren. Nadat verdachte had doorgegeven dat [slachtoffer] waarschijnlijk op weg was naar huis, zag hij [slachtoffer] arriveren en zijn auto parkeren. Toen [slachtoffer] uit de auto stapte, kwam er ineens iemand tevoorschijn en werd [slachtoffer] plotseling voor de ogen van verdachte doodgeschoten. Vervolgens heeft de schutter hem verzocht te helpen om het lichaam van [slachtoffer] in de bestelbus te tillen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit verzoek niet kon weigeren vanwege het nachtelijke uur en de omstandigheid dat de schutter zojuist [slachtoffer] had doodgeschoten.
De vraag waar de rechtbank voor staat, is of verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de dood van [slachtoffer] doordat hij als medepleger en met voorbedachten rade [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, dan wel als medeplichtige handelingen heeft verricht die dienstbaar zijn geweest aan de moord op [slachtoffer] , dan wel in vereniging strafbare voorbereidingshandelingen voor die moord heeft gepleegd.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord en gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 18 jaren wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de onderzoeksbevindingen uit het dossier, die erop wijzen dat verdachte [slachtoffer] maandenlang heeft geobserveerd, op de avond van de moord de locatie van [slachtoffer] aan de schutter heeft doorgegeven en ook aanwezig was toen [slachtoffer] werd doodgeschoten. Uit het dossier blijkt dat verdachte de schutter na de moord heeft geholpen het lichaam in de bestelbus te leggen en dat hij vervolgens met die bestelbus naar Amsterdam-Noord is gereden. De korte, schriftelijke verklaring van verdachte dient als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven. Verdachte heeft zijn verklaring kunnen afstemmen op het dossier doordat deze in een vrij laat stadium is afgelegd. Daarnaast is uit het OVC-gesprek met medeverdachte [medeverdachte] af te leiden dat verdachte wel degelijk wetenschap heeft gehad van het criminele doel van de observaties. Ook weegt de officier van justitie mee dat verdachte zich steeds voor het overige op zijn zwijgrecht heeft beroepen, terwijl de bevindingen in het dossier schreeuwen om een uitleg.
Aangezien aannemelijk is dat het slachtoffer op 8 april 2021 om het leven is gekomen, is de conclusie van de officier van justitie dat het observeren van [slachtoffer] naar de uiterlijke verschijningsvorm te maken moet hebben gehad met de moord. Gelet op het handelen en de grote inspanningen van verdachte om [slachtoffer] in de gaten te houden, zowel over langere tijd alsook op en rondom de plaats delict, en de omstandigheid dat [slachtoffer] door vuurwapengeweld om het leven is gekomen, kan het niet anders dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van de moord.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben integrale vrijspraak bepleit, nu uit het dossier geenszins blijkt dat verdachte opzet heeft gehad op het plegen van een levensdelict. Zij hebben daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
De raadslieden hebben gewezen op de schriftelijke verklaring van verdachte, die steun vindt in overige bewijsmiddelen in het dossier. Uit deze verklaring blijkt onder meer dat verdachte werd benaderd met het verzoek om [slachtoffer] tegen betaling te observeren en zijn locatie door te geven. Verdachte heeft hiermee ingestemd. Op de avond van de moord voldeed verdachte aan die opdracht, toen er plotseling iemand uit een auto stapte en [slachtoffer] doodschoot. Er is geen enkele aanwijzing dat verdachte de observaties uitvoerde met het oog op een levensdelict. Op basis van het dossier kan daarnaast niet worden vastgesteld dat verdachte de bestelbus met daarin het lichaam van het slachtoffer naar Amsterdam-Noord heeft gereden.
Verdachte heeft zijn schriftelijke verklaring direct in zijn tweede verhoor afgelegd. Dat verdachte geen andere verklaring heeft afgelegd, is omdat hij angstig is voor betrokkenen die onbekend zijn gebleven voor justitie. De proceshouding van verdachte tast de inhoud van zijn verklaring niet aan. Daarnaast hebben de raadslieden, onder meer onder verwijzing naar rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens, aangevoerd dat het zwijgrecht in deze zaak niet als zelfstandig bewijsmiddel kan worden gebruikt. De vertalingen van de OVC-gesprekken zijn daarnaast niet eenduidig.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Inleiding
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat [slachtoffer] in de late avond van 8 april 2021, dan wel de vroege ochtend van 9 april 2023, is vermoord. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit onderzoek naar de laatste momenten van het leven van [slachtoffer] blijkt dat hij in de avond van 8 april 2021 bij zijn vriendin, [naam 1] , is geweest. Nadat zij samen hadden gegeten, heeft [slachtoffer] haar bij haar woning afgezet en is hij richting zijn woonadres in [woonplaats] gereden. De bestelbus parkeerde vervolgens iets na 23:00 uur op de [adres 3] in [woonplaats] . Hier hangen geen camera’s. De bestelbus is rond 00:36 uur weggereden en is uiteindelijk naar Amsterdam-Noord gegaan. Rond 00:54 uur is het voertuig in de buurt van de [adres 1] aangekomen. Er zijn geen beelden van de plaats waar de bestelbus is neergezet. Op 9 april 2021 heeft een medewerker van een Renault garage aan de [adres 4] te [woonplaats] drie hulzen op de parkeerplaats / doorgaande weg naast de garage gevonden en lag er rode drab naast zijn auto. Deze parkeerplaats ligt aan de [adres 2] , in dezelfde straat als de woning waar [slachtoffer] woonde. De politie heeft op de parkeerplaats ook nog een huls en een kogel gevonden. Uit onderzoek is gebleken dat de rode drab bloed betreft van [slachtoffer] .
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat het schietincident, dat niet op beeld staat, na 23:00 uur in [woonplaats] moet hebben plaatsgevonden en dat het levenloze lichaam van [slachtoffer] al achterin de bestelbus lag toen deze naar Amsterdam-Noord werd gereden.
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] door vier tot zes kogels om het leven is gekomen, waaronder in zijn hoofd. Een motief voor de moord is tot op heden niet gevonden.
4.4.2
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadslieden, van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat waaruit kan worden afgeleid dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft doodgeschoten. De rechtbank gaat ervan uit dat een onbekend gebleven derde de schutter is geweest. De rechtbank baseert dit onder meer op het feit dat nitrillen handschoenen op de plaats delict in [woonplaats] zijn aangetroffen en schotresten bevatten, maar waarop geen DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte] kan ook niet worden aangemerkt als de schutter – niets in het dossier plaatst hem op de plaats delict in [woonplaats] .
Verdachte moet, om strafbaar te worden geacht aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] , met die onbekende derde in een “nauwe en bewuste samenwerking” hebben gehandeld. In het vereiste van de nauwe en bewuste samenwerking ligt zogenoemd “dubbel opzet” besloten. Dat betekent dat voor een bewezenverklaring van medeplegen bij verdachte zowel opzet gericht op de samenwerking tussen hem en de medeverdachte(n) is vereist, als opzet van de verdachte (al dan niet in voorwaardelijke vorm) op het grondfeit, in dit geval moord.
Op grond van de verkeersgegevens van de telefoon van verdachte met het Amerikaanse telefoonnummer en de GPS-gegevens van de auto’s die door medeverdachte [medeverdachte] zijn gehuurd, in combinatie met de afgelegde verklaring van verdachte, stelt de rechtbank vast dat verdachte in de weken vóór de moord regelmatig [slachtoffer] heeft geobserveerd. Verdachte heeft daarnaast, ondanks dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, een niet op voorhand (hoogst) onwaarschijnlijke verklaring gegeven waarom hij zich steeds in de buurt van [slachtoffer] bevond. Hij moest hem namelijk wegens relatieperikelen observeren en zijn locatie doorgeven. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat hij over meer of andere wetenschap beschikte. Het dossier bevat dan ook geen aanknopingspunten voor de aanname dat verdachte wist van een plan om [slachtoffer] te liquideren. Een observatie kan immers ook voor diverse andere doeleinden worden ingezet, zoals het constateren van overspel.
De redenering van de officier van justitie, dat de observaties door verdachte en het doorgeven van zijn locatie een crimineel doel moeten hebben gehad
omdat[slachtoffer] uiteindelijk is doodgeschoten, zegt niets over de wetenschap van verdachte ten tijde van de observaties; ook niet ten tijde van de laatste observatie waarbij [slachtoffer] in aanwezigheid van verdachte is doodgeschoten. Dat verdachte na de moord de schutter heeft geholpen het lichaam van [slachtoffer] in het bestelbusje te leggen is daarvoor eveneens onvoldoende. De voor het medeplegen vereiste ‘wetenschap’ kan immers niet worden afgeleid uit een omstandigheid die ná het delict heeft plaatsgevonden. Dat verdachte vol opzet had op de moord kan dus niet worden bewezen.
Ook voor opzet in voorwaardelijke zin is onvoldoende bewijs, omdat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn observaties een rol zouden spelen bij een levensdelict (gericht op [slachtoffer] of iemand anders). Dat verdachte slechts een korte verklaring heeft afgelegd en zich verder op zijn zwijgrecht beroept, is onvoldoende om het tegendeel aan te nemen.
Verdachte wordt op grond van het vorenstaande van het primair tenlastegelegde vrijgesproken.
4.4.3
Vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord
De rechtbank is van oordeel dat ook niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan moord, zoals subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan eveneens zal worden vrijgesproken.
Voor medeplichtigheid dient de verdachte behulpzaam te zijn geweest bij het plegen van de moord, dan wel gelegenheid, middelen of inlichtingen daartoe te hebben verschaft, waardoor de door een ander begane moord is bevorderd en/of vergemakkelijkt. Vereist is dat het opzet gericht moet zijn geweest op het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf én dat het opzet van de verdachte (al dan niet in voorwaardelijke vorm) gericht was op het grondfeit, in dit geval moord.
De rechtbank heeft op basis van het dossier niet kunnen vaststellen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer] doordat hij auto’s heeft gehuurd, peilbakens of telefoons heeft aangeschaft en/of peilbakens onder de auto van [slachtoffer] heeft geplaatst (gedachtestreepjes 1, 2 en 3). Anders dan bij medeverdachte [medeverdachte] , is bij verdachte geen sprake van een herkenning door verbalisanten in de winkel
[naam 2]. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de telefoons en bakens die daar zijn gekocht of ingeleverd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit deel van het ten laste gelegde.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.4.2 heeft vastgesteld, heeft verdachte gedurende langere tijd [slachtoffer] gevolgd en informatie over de verblijfplaatsen van [slachtoffer] aan een ander of anderen verstrekt (gedachtestreepjes 4 en 5). De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet concluderen dat verdachte met de observaties en het doorgeven van de verblijfplaatsen van [slachtoffer] wist, dan wel zich bewust aan de geenszins te verwaarlozen kans heeft blootgesteld dat die observaties tot doel hadden [slachtoffer] te vermoorden. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het subsidiair tenlastegelegde.
4.4.4
Vrijspraak van de meer subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen van moord
Voor strafbare voorbereidingshandelingen moet de rechtbank vaststellen dat verdachte de voorwerpen voorhanden heeft gehad, dat de voorwerpen bestemd zijn tot het begaan van het beoogde misdrijf (in dit geval moord), dat verdachte handelde ter voorbereiding van die moord én dat hij opzet had op het begaan van die moord.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit deel van het tenlastegelegde omdat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had om een moord voor te bereiden. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte in ieder geval in huurauto’s heeft gereden die uiteindelijk een rol hebben gespeeld bij de bewuste moord. Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.4.3 al heeft geoordeeld, bevat het dossier geen bewijs dat verdachte wist van een plan om [slachtoffer] te liquideren. Zogenoemd ‘vol opzet’ op moord kan daarom niet worden bewezen.
Ook is er onvoldoende bewijs voor zogenoemd ‘voorwaardelijk opzet’. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de huurauto’s zouden worden gebruikt bij de uitvoering van een levensdelict. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, kan de rechtbank alleen vaststellen dat verdachte zich ten tijde van de observaties in een huurauto bevond en verblijfplaatsen van [slachtoffer] heeft doorgegeven. Dat verdachte zich voor het overige op zijn zwijgrecht heeft beroepen, levert geen bewijs op voor opzet op moord.
Daarbij acht de rechtbank verder van belang dat observaties met huurauto’s niet uitsluitend worden gedaan met het oog op het voorbereiden van een moord.
Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem gebruikte huurauto’s zouden worden gebruikt bij de uitvoering van een moord.
4.4.5
Conclusie
De rechtbank concludeert dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte als medepleger of medeplichtige betrokkenheid heeft gehad bij de moord op [slachtoffer] , of in vereniging strafbare voorbereidingshandelingen voor die moord heeft gepleegd.
Dit betekent dat de ten laste gelegde feiten niet zijn bewezen en dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.

5.Beslag

In het dossier zijn onder meer telefoontoestellen, computers, bekers, flessen, matten, een honkbalartikel, pakketjes, papier, metaal, kleding, een sieraad, schoenen, handschoenen, munitie en verdovende middelen in beslag genomen.
5.1
Oordeel van de rechtbank
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
Van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de telefoontoestellen, computers, bekers, matten, flessen, pakketjes, het sieraad, kleding, schoenen, metaal, handschoenen en een honkbalartikel, is niet vastgesteld dat sprake is van enig strafbaar feit, waardoor deze kunnen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de munitie en de verdovende middelen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het misdrijf waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet en de munitie kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven.

6.Vorderingen van de benadeelde partijen

De moeder van [slachtoffer] , de benadeelde partij [naam 3] , vordert € 9.450,50 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit het gebruik van het mortuarium, uitvaartkosten en het koken voor meerdere mensen, en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vader van [slachtoffer] , de benadeelde partij [naam 4] , vordert € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De broer en zus van [slachtoffer] , de benadeelde partijen [naam 5] en [naam 6] vorderen elk € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vriendin van [slachtoffer] , de benadeelde partij [naam 1] , vordert primair € 20.000 en subsidiair € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.1
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet wordt toegepast.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021074746-6198494, Zwart, merk: Apple Iphone);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021074746-6198503, Rood, merk: Apple Iphone);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021074746-6198508, Zwart, merk: Nokia);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2021074746-6198982, Zilver, merk: Apple A1822);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2021074746-6199017, Toshiba X16-96072);
  • 1 STK Beker (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046623, McDonalds);
  • 1 STK Beker (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046625, McDonalds);
  • 1 STK Beker (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046626, McDonalds);
  • 1 STK Mat (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046627);
  • 1 STK Mat (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046628);
  • 1 STK Honkbalartikel (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046630);
  • 1 FLS Fles (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046955);
  • 1 FLS Fles (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046958);
  • 1 FLS Fles (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046959, Tequila);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046654, Vermoedelijk baken);
  • 2 STK Pakketpost (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046673);
  • 3 STK Pakketpost (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046674);
  • 2 STK Pakketpost (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046675);
  • 1 STK Sieraad (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046649, Kralenketting);
  • 1 STK Papier (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046657);
  • 1 STK Metaal (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046658, Deeltjes metaal);
  • 1 STK Metaal (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046659);
  • 2 STK Sok (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046662);
  • 2 STK Schoenen (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046666, Wit);
  • 1 STK Broek (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046685);
  • 1 STK Jas (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046985);
  • 1 STK Trui (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046987);
  • 1 STK Ondergoed (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046990);
  • 1 STK Handschoen (Omschrijving: PL1300-2021074746-6047627, Zwart);
  • 1 STK Handschoen (Omschrijving: PL1300-2021074746-6047628, Zwart), en:
  • 1 STK Mondkap (Omschrijving: PL1300-2021074746-6047632).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2021074746-6046650, Hashish);
  • 3 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2021074746-6047626), en:
  • 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2021074746-6047633).
Verklaart de benadeelde partijen [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 1] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2023.