ECLI:NL:RBAMS:2023:4719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
13/149213-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in moordzaak met betrekking tot 23-jarige man, geen bewijs voor medeplegen of medeplichtigheid

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 72-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van de moord op een 23-jarige man. De verdachte werd integraal vrijgesproken van alle tenlasteleggingen, waaronder medeplegen, medeplichtigheid en voorbereidingshandelingen van moord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte betrokken was bij de dood van het slachtoffer. De feiten wezen uit dat het slachtoffer op 8 april 2021 om het leven was gekomen, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte op dat moment aanwezig was of enige betrokkenheid had bij de moord. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van medeplichtigheid aan moord, maar de rechtbank volgde dit niet. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van enige criminele intentie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk de kans had aanvaard dat zijn handelingen zouden leiden tot de dood van het slachtoffer. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank besloot tot teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.149213.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/149213-22
Datum uitspraak: 26 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 22 september 2022, 15 december 2022, 2 maart 2023, 23 mei 2023, 10 juli 2023 en 12 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. H. Loonstein en S. Konya, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting, - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door met een vuurwapen op hem te schieten.
Subsidiairis hem ten laste gelegd de medeplichtigheid aan die moord door:
  • auto’s op zijn naam te huren;
  • peilbakens en/of telefoons aan te schaffen;
  • peilbakens onder de auto van [slachtoffer] te (doen) bevestigen;
  • [slachtoffer] gedurende een langere periode (bijna) dagelijks te volgen, en:
  • informatie over de verblijfplaatsen van [slachtoffer] aan een ander of anderen te verstrekken.
Meer subsidiairis aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen van moord door opzettelijk huurauto’s, peilbakens, telefoons en simkaarten, bestemd tot het begaan van die moord, te verwerven en voorhanden te hebben.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
Op 10 april 2021 is de 23-jarige [slachtoffer] door zijn broer als vermist opgegeven. Hij is 8 april 2021 voor het laatst gezien. Twee dagen later, op 12 april 2021, is de bestelbus van [slachtoffer] aangetroffen in de [adres 2] Amsterdam-Noord. Nadat de bestelbus ten behoeve van forensisch onderzoek is afgesleept naar de garage van de politie, heeft de politie het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in de laadruimte van het voertuig. [slachtoffer] blijkt door meerdere schotwonden om het leven te zijn gekomen. Hierna is het onderzoek Righag opgestart. Uit dit onderzoek blijkt onder meer dat [slachtoffer] waarschijnlijk niet in Amsterdam-Noord is overleden, maar in de buurt van zijn woning in [woonplaats] bij de parkeerplaats aan de [adres 5] . Daarnaast is hij in de vier maanden vóór zijn dood intensief geobserveerd, waarbij onder meer GPS-bakens onder zijn bestelbus zijn geplakt.
In het opsporingsonderzoek komen op enig moment verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in beeld. Verdachte heeft verklaard op geen enkele wijze bij de moord op [slachtoffer] betrokken te zijn geweest.
De vraag waar de rechtbank voor staat, is of verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de dood van [slachtoffer] , doordat hij als medepleger en met voorbedachten rade [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, dan wel als medeplichtige handelingen heeft verricht die dienstbaar zijn geweest aan de moord op [slachtoffer] , dan wel in vereniging strafbare voorbereidingshandelingen voor die moord heeft gepleegd.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord. Op basis van het dossier is niet komen vast te staan dat verdachte in de nacht van de moord enige betrokkenheid heeft gehad bij het delict.
Wel heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord en gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren wordt opgelegd. De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de onderzoeksbevindingen in het dossier, die erop duiden dat verdachte meerdere voertuigen heeft gehuurd, en zowel bakens als telefoons heeft gekocht die gebruikt zijn bij langdurige observaties van het slachtoffer. Dat verdachte die observaties zelf ook heeft uitgevoerd, blijkt volgens de officier van justitie onder meer uit de parkeergegevens van enige van de gehuurde voertuigen en de omstandigheid dat hij op een vroege ochtend op 4 januari 2021 met medeverdachte [medeverdachte] in één van die huurauto’s onder verdachte omstandigheden is aangetroffen in de nabijheid van de woning van [slachtoffer] . Ook hebben verdachte en de medeverdachte op 9 april 2021 - één dag na de moord - twee telefoons ingeleverd die te koppelen zijn aan voornoemde bakens en Cell-ID’s in de omgeving van [slachtoffer] . Daarmee kan vastgesteld worden dat verdachte in ieder geval één van die telefoons in zijn bezit heeft gehad.
Aangezien aannemelijk is dat het slachtoffer op 8 april 2021 om het leven is gekomen, is de conclusie van de officier van justitie dat het observeren van [slachtoffer] naar de uiterlijke verschijningsvorm te maken moet hebben gehad met de moord. Gelet op het handelen en de grote inspanningen van verdachte over langere tijd om [slachtoffer] in de gaten te houden, waarvoor hij geen plausibele en op punten zelfs een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd, kan het niet anders dan dat verdachte wetenschap heeft gehad van het criminele doel van de observaties en opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben integrale vrijspraak bepleit. Daartoe hebben zij onder meer het volgende aangevoerd.
Het primair ten laste gelegde medeplegen van de moord op [slachtoffer] kan niet worden bewezen. Niets in het dossier wijst erop dat verdachte ten tijde van het doden van [slachtoffer] aanwezig was in de buurt van de plaats delict of dat hij enig aandeel heeft gehad bij dat feit. Een peilbaken hoeft geen relatie te hebben met een strafbaar feit. Mocht verdachte al een peilbaken hebben geplaatst onder de bestelbus van [slachtoffer] of hem hebben geobserveerd – hetgeen hij ontkent – dan kan daaruit niet worden opgemaakt dat verdachte wist dat die handelingen tot doel hadden [slachtoffer] om het leven te brengen. Daarnaast is onduidelijk gebleven wie in de auto’s hebben gereden die door verdachte werden gehuurd.
De raadslieden hebben vervolgens aangevoerd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord. Uit het dossier volgt op geen enkele wijze dat verdachte bakens zou hebben geplaatst onder de bestelbus van [slachtoffer] , noch dat hij informatie zou hebben gedeeld omtrent de verblijfplaats van [slachtoffer] . Verdachte heeft over de huurauto’s en het aanschaffen van de peilbakens en telefoons een heldere verklaring afgelegd, waaruit blijkt dat dit niets te maken heeft met de moord. Nergens blijkt uit dat verdachte een baken heeft geplaatst onder de auto van [slachtoffer] . Dat er op naam van verdachte auto’s zijn gehuurd, wil niet zeggen dat hij steeds degene is geweest die in de auto’s heeft gereden. Mocht al komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer heeft gevolgd, dan is niet te bewijzen dat verdachte wetenschap had van het criminele doel van het volgen.
Tot slot dient verdachte volgens de raadslieden te worden vrijgesproken van de meer subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de noodzakelijke (aanmerkelijke) kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden door het aanschaffen en voorhanden hebben van telefoons, peilbakens en huurauto’s.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Inleiding
De rechtbank acht bewezen dat [slachtoffer] in de late avond van 8 april 2021, dan wel de vroege ochtend van 9 april 2023, is vermoord. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit onderzoek naar de laatste momenten van het leven van [slachtoffer] blijkt dat hij in de avond van 8 april 2021 bij zijn vriendin, [naam 1] is geweest. Nadat zij samen hadden gegeten, heeft [slachtoffer] haar bij haar woning afgezet en is hij richting zijn woonadres in [woonplaats] gereden. De bestelbus parkeerde vervolgens iets na 23:00 uur op de [adres 3] in [woonplaats] . Op deze plaats hangen geen camera’s. De bestelbus is rond 00:36 uur weggereden en is uiteindelijk naar Amsterdam-Noord gegaan. Rond 00:54 uur is het voertuig in de buurt van de [adres 2] aangekomen. Er zijn geen beelden van de plaats waar de bestelbus is neergezet. In de ochtend van 9 april 2021 heeft een medewerker van een Renault garage aan de [adres 4] te [woonplaats] drie hulzen op de doorgaande weg / parkeerplaats naast de garage gevonden. Naast zijn auto lag rode drab. Deze parkeerplaats ligt aan de [adres 5] , in dezelfde straat als de woning waar [slachtoffer] woonde. De politie heeft op de parkeerplaats ook nog een huls en een kogel gevonden. Uit onderzoek is gebleken dat de rode drab bloed betreft van [slachtoffer] .
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat het schietincident, dat niet op beeld staat, na 23:00 uur in [woonplaats] moet hebben plaatsgevonden en dat het levenloze lichaam van [slachtoffer] al achterin de bestelbus lag toen deze naar Amsterdam-Noord werd gereden.
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] door vier tot zes kogels om het leven is gekomen, waaronder in zijn hoofd. Een motief voor de moord is tot op heden niet gevonden.
4.4.2
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadslieden, van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer] , zoals primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4.4.3
Vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord
Voor medeplichtigheid dient de verdachte behulpzaam te zijn geweest bij het plegen van de moord, dan wel gelegenheid, middelen of inlichtingen daartoe te hebben verschaft, waardoor de door een ander begane moord is bevorderd en/of vergemakkelijkt. Vereist is dat het opzet gericht moet zijn geweest op het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf én dat het opzet van de verdachte (al dan niet in voorwaardelijke vorm) gericht was op het grondfeit, in dit geval moord.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en met de raadslieden, van oordeel dat ook niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan moord, zoals subsidiair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan eveneens zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4.3.1 Gedachtestreepjes 3 en 5
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte informatie over verblijfplaatsen van [slachtoffer] aan een ander of aan anderen heeft verstrekt en/of peilbakens onder de auto van [slachtoffer] heeft bevestigd. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van dit deel van het ten laste gelegde.
4.4.3.2 Gedachtestreepjes 1, 2 en 4
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 14 december 2020 tot en met 29 maart 2021 in ieder geval negen auto’s heeft gehuurd die vervolgens onder meer zijn gebruikt om [slachtoffer] en zijn directe kring te observeren. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte zelf al deze observaties heeft uitgevoerd. De parkeergegevens in december 2020 en begin januari 2021 die worden gelinkt aan de betaalrekening van verdachte zijn daarvoor onvoldoende, nu niet in het geding is dat verdachte zelf ook gebruik heeft gemaakt van de auto’s en de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de parkeeracties in relatie staan tot het observeren van [slachtoffer] . Daarnaast kan de rechtbank niet vaststellen dat de mobiele telefoons die vanuit de huurauto’s op de observatielocaties zijn gebruikt, aan verdachte kunnen worden toegeschreven. Hoewel verdachte op 9 april 2021 - één dag na de moord - bij de winkel
[naam winkel]twee telefoons heeft ingeleverd waarvan er tenminste één te koppelen is aan de observaties van [slachtoffer] , ziet de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen dat verdachte die telefoon daadwerkelijk heeft gebruikt. Ook kan niet als vaststaand aangenomen worden dat verdachte in bezit is geweest van de telefoons die in relatie staan tot de observaties van [slachtoffer] . Het is niet duidelijk geworden hoe verdachte in het bezit zou zijn gekomen van deze telefoons en wie de telefoons had in de periode vóór de moord. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de door verdachte ingeleverde telefoons in direct verband staan met het volgen van [slachtoffer] op 8 april 2021, laat staan met de daarop volgende dood van [slachtoffer] .
Wel is verdachte éénmaal, op 4 januari 2021, aangetroffen in een huurauto terwijl deze zich bevond in de omgeving van het woonadres van het slachtoffer. Mocht de rechtbank al kunnen concluderen dat verdachte op dat moment in de huurauto was met als doel [slachtoffer] te observeren, dan kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte op de andere momenten die in het dossier worden genoemd en waarvan de politie vaststelt dat [slachtoffer] wordt geobserveerd, eveneens in de huurauto heeft gezeten.
De rechtbank merkt daarbij overigens op dat, al zou verdachte [slachtoffer] hebben geobserveerd en met dat doel voertuigen hebben gehuurd, het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de aanname dat alle observaties enkel tot doel hadden om [slachtoffer] te doden en dat verdachte ook wist van dit plan om [slachtoffer] te liquideren. Dit geldt ook voor de mobiele telefoons en de bakens. Dat verdachte vol opzet op de moord had, kan dus niet worden bewezen. Ook voor opzet in voorwaardelijke zin is onvoldoende bewijs, omdat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de auto’s die hij heeft gehuurd en de telefoons/bakens die zijn gebruikt - voor zover hij al wetenschap had van die bakens - een rol zouden spelen bij enig levensdelict. Dat verdachte daarover verklaringen heeft afgelegd die wellicht enige vragen oproepen, is onvoldoende om het tegendeel aan te nemen. De verklaring van verdachte dat hij de auto’s heeft gehuurd om goederen bij de kringloop op te halen, maakt dit niet anders. Weliswaar kan deze verklaring niet kloppen gelet op de bevindingen in het dossier, maar dit kan niet leiden tot de conclusie dat het daarom niet anders kan dan dat verdachte wist of moest vermoeden dat er een levensdelict op handen was.
Verdachte wordt daarom van het subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
4.4.4
Vrijspraak van de meer subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen van moord
Voor strafbare voorbereidingshandelingen moet de rechtbank vaststellen dat verdachte enige voorwerpen voorhanden heeft gehad, dat die voorwerpen bestemd zijn tot het begaan van het beoogde misdrijf (in dit geval moord), dat verdachte handelde ter voorbereiding van die moord en dat hij opzet had op het begaan van die moord.
De rechtbank spreekt verdachte eveneens vrij van dit deel van het tenlastegelegde, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad om een moord voor te bereiden. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte auto’s heeft gehuurd, een telefoon voorhanden heeft gehad die in relatie stond tot een peilbaken en dat deze voorwerpen een rol hebben gespeeld bij de moord op [slachtoffer] . Maar zoals de rechtbank hiervoor onder 4.4.3 heeft geoordeeld, bevat het dossier geen bewijs dat verdachte wist van een plan om [slachtoffer] te liquideren, of dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de huurauto’s, peilbakens, telefoons en simkaarten - voor zover hij daar al wetenschap van had - enige rol bij een levensdelict zouden spelen. Daarbij acht de rechtbank verder van belang dat huurauto’s, peilbakens en telefoons met simkaarten niet uitsluitend worden gebruikt voor het voorbereiden van een moord en op zichzelf niet zonder meer in relatie hoeven te staan met enig strafbaar feit
Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank ook niet kan vaststellen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem gehuurde auto’s en de aanwezige peilbakens, telefoons en simkaarten zouden worden gebruikt bij de uitvoering van een moord.
4.4.5
Conclusie
De rechtbank concludeert dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte als medepleger of medeplichtige betrokkenheid heeft gehad bij de moord op [slachtoffer] , of in vereniging strafbare voorbereidingshandelingen voor die moord heeft gepleegd.
Dit betekent dat dat de ten laste gelegde feiten niet zijn bewezen en dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.

5.Beslag

Onder verdachte zijn een tabletteermachine, twee computers, een bon en meerdere telefoontoestellen in beslag genomen.
5.1
Oordeel van de rechtbank
Teruggave aan de beslagene
Van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een tabletteermachine, twee computers, een bon en meerdere telefoontoestellen, die aan verdachte toebehoren, is niet vastgesteld dat sprake is van enig strafbaar feit. Deze voorwerpen kunnen dus worden teruggegeven aan de beslagene.

6.Vorderingen van de benadeelde partijen

De moeder van [slachtoffer] , de benadeelde partij [naam 2] vordert € 9.450,50 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit het gebruik van het mortuarium, uitvaartkosten en het koken voor meerdere mensen, en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vader van [slachtoffer] , de benadeelde partij [naam 5] , vordert € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De broer en zus van [slachtoffer] , de benadeelde partijen [naam 3] en [naam 4] , vorderen elk € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vriendin van [slachtoffer] , de benadeelde partij [naam 1] vordert primair € 20.000 en subsidiair € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.1
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet wordt toegepast.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Gelast de teruggave aan de beslagene van:
1 STK Tabletteermachine (Omschrijving: PL1300-2021074746-6199899, Wit, merk: Huawei S8-701u);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021074746-6199962, Nokia);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2021074746-6204658, Acer N20h2);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021074746-6199975, Zwart, merk: Alcatel One Touch);
  • 1 STK Bon (Omschrijving: PL1300-2021074746-6199977, Aankoopbon gsm);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021074746-6199973, Zwart, merk: Apple);
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021074746-6199967, Zwart, merk: Alcatel);
  • 1 STK Computer (Omschrijving: PL1300-2021074746-6199933, Zwart, merk: Lenovo Thinkpad), en:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021074746-6199593, Zwart, merk: Poolse telefoon).
Verklaart de benadeelde partijen [naam 2] [naam 5] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 1] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2023.