Overwegingen
De aanleiding voor deze procedure
1. Eiseres heeft een no-cure-no-pay-bureau gemachtigd namens haar te procederen. Partijen zijn het er voorafgaand aan de zitting over eens geworden dat de waarde van het object in het economisch verkeer, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, op de waardepeildatum 1 januari 2021 moet worden verlaagd en vastgesteld op € 297.000,-. Ook zijn partijen het eens over een proceskostenvergoeding voor eiseres voor de bezwaarfase van € 720,26.
2. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar vernietigen. De rechtbank zal de waarde van de woning verlagen, bepalen dat de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelasting overeenkomstig wordt verminderd en een veroordeling voor de proceskosten in bezwaar uitspreken.
Proceskostenvergoeding in beroep
3. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten van het beroep, omdat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van het object heeft verlaagd en dus aan het beroep tegemoet is gekomen. De heffingsambtenaar heeft verzocht eiseres te veroordelen in de proceskosten van beroep van de heffingsambtenaar. Volgens de heffingsambtenaar heeft eiseres onrechtmatig gebruik gemaakt van procesrecht.
4. In artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een natuurlijk persoon slechts in de kosten kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De hieraan ten grondslag liggende gedachte is dat het procesrisico voor burgers niet te groot moet worden, omdat anders de drempel naar de rechter te hoog wordt. Er wordt dus slechts in bijzondere gevallen voldaan aan de maatstaf dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van zo een bijzonder geval en legt dat hieronder uit.
5. Niet in geschil is dat eiseres in beroep foto’s van de woning heeft ingebracht en dat deze foto’s er toe hebben geleid dat het geschil, behoudens de proceskosten in beroep, is geëindigd.
6. De rechtbank heeft verder vastgesteld, zoals ook op de zitting is besproken, dat op de ochtendzitting van 8 juni 2023 vijf zaken van hetzelfde no-cure-no-pay-bureau (verder: het bureau) zijn behandeld. De zaken zijn er niet op geselecteerd, maar laten wel allemaal dezelfde handelwijze van het bureau zien. Die houdt in dat in het bezwaarschrift van het bureau (namens de cliënt) en/of op de hoorzitting door het bureau wordt gesteld dat de woning (deels) in slechte staat verkeert. Vervolgens reageert het bureau niet op herhaaldelijke verzoeken van de heffingsambtenaar om onderbouwing van de stelling met bewijs, zoals foto’s. Als er foto’s worden overgelegd, zoals in deze zaak, gebeurt dat pas in de beroepsfase.
8. Op de zitting is de gemachtigde van eiseres gevraagd de werkwijze van het bureau toe te lichten. Hij heeft onder meer meegedeeld dat na een intakeprocedure, een cliënt in kan loggen in een portaal om te zien in welke fase het dossier zich bevindt. De gemachtigde kon desgevraagd niet bevestigen dat er in de bezwaarfase verder nog contact is met een cliënt. Met betrekking tot deze zaak kon de gemachtigde ook niet bevestigen dat de verzoeken om informatie van de heffingsambtenaar zijn doorgegeven aan eiseres. Dat geldt zowel voor de verzoeken om informatie van verweerder, als de informatiebeschikking die de heffingsambtenaar heeft genomen, waarin expliciet is gewezen op de verplichting om gegevens die van belang zijn over te leggen. In de beroepsfase is eiseres door het bureau wel verzocht om foto’s over te leggen.
9. De rechtbank leidt hieruit af dat het kennelijk de vaste werkwijze van het bureau is om verzoeken van de heffingsambtenaar om onderbouwing in de bezwaarfase niet door te geven aan de cliënt en daar niet op te reageren richting de heffingsambtenaar. Met deze werkwijze ontneemt het bureau de heffingsambtenaar de mogelijkheid om in de bezwaarfase een juist besluit te nemen en het geschil op die wijze te laten eindigen. De filterfunctie van de bezwaarfase gaat met deze handelwijze teniet en er wordt behoefte aan een beroepsfase gecreëerd, ongeacht of dat nodig is om het geschil te beëindigen. Dit leidt ertoe dat onnodig wordt geprocedeerd, kennelijk voor gewin van het bureau, met het oog op een te verkrijgen proceskostenvergoeding in beroep. De onderhavige zaak - waar in de beroepsfase alsnog foto’s zijn overgelegd en waarin op basis daarvan partijen het al snel eens zijn geworden over de WOZ-waarde – getuigt van deze handelwijze en daarmee is onnodig een beroepsfase uitgelokt. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Van een professioneel rechtsbijstandverlenend bureau mag en moet een andere handelwijze worden verwacht.
10. Hoewel het verwijt dat de rechtbank hier maakt gericht is op het bureau en niet op eiseres zelf, wordt het gedrag van het bureau wel aan haar toegerekend. Dat betekent dat de rechtbank aanleiding ziet eiseres te veroordelen in de proceskosten van verweerder.
11. Hoewel aan de maatstaf daarvoor dus is voldaan, zal de rechtbank het verzoek van de heffingsambtenaar om zijn proceskosten vast te stellen op € 837,- niet honoreren. Dit zijn namelijk geen kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De heffingsambtenaar heeft, zo begrijpt de rechtbank, om vergoeding van kosten verzocht die eiseres heeft gemaakt. Maar de heffingsambtenaar kan alleen kosten vergoed krijgen die hij zelf heeft gemaakt. Bijvoorbeeld reiskosten en kosten die zijn gemaakt door een externe rechtsbijstandsverlener in te schakelen. Van eigen kosten van de heffingsambtenaar die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken, zodat de rechtbank over de beroepsfase geen proceskostenveroordeling uit zal spreken.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de WOZ-waarde verlagen naar € 297.000,-.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de heffingsambtenaar aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14. Nu beide partijen een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase voorstaan van € 720,26 zal de rechtbank de heffingsambtenaar veroordelen tot vergoeding van dat bedrag.