ECLI:NL:RBAMS:2023:4715

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
C/13/735673 / KG ZA 23-541
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op loon van echtgenote in kort geding; toepassing van huwelijksvermogensrecht en beslagvrije voet

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw, eiseres, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres is gehuwd in gemeenschap van goederen, maar haar echtgenoot heeft een schuld aan het UWV die dateert van vóór het huwelijk. Het UWV heeft loonbeslag gelegd op het salaris van eiseres, dat in de gemeenschap valt. Eiseres vordert in kort geding dat het UWV het beslag opheft en de geïncasseerde bedragen terugbetaalt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2023 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoert dat de schuld van haar echtgenoot niet in de gemeenschap valt en dat het UWV zich niet op haar inkomen kan verhalen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het huwelijksvermogensregime van eiseres en haar echtgenoot aanvankelijk onder Marokkaans recht viel, maar dat na de verhuizing van eiseres naar Nederland op 31 augustus 2020 het Nederlands recht van toepassing is geworden. Dit betekent dat er sprake is van een beperkte huwelijksgemeenschap, waarbij de schuld van de echtgenoot aan het UWV niet in de gemeenschap valt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het UWV slechts beslag mag leggen op de helft van het inkomen van eiseres, boven de beslagvrije voet. Het UWV moet de helft van de geïncasseerde bedragen aan eiseres terugbetalen. De proceskosten worden verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is op 25 juli 2023 uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/735673 / KG ZA 23-541 IHJK/MV
Vonnis in kort geding van 25 juli 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 5 juli 2023,
advocaat mr. M.H. Kok te Utrecht,
tegen
het
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERS VERZEKERINGEN (UWV),
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en het UWV worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 19 juli 2023 heeft [eiseres] de dagvaarding toegelicht. Het UWV heeft verweer gevoerd.
[eiseres] heeft producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van [eiseres] : mr. Kok en mr. M. el Ahmadi;
aan de zijde van het UWV: mr. Tuithof.
Na verder debat is vonnis bepaald op 2 augustus 2023. Nadien zijn de raadslieden van partijen ervan in kennis gesteld dat op 25 juli 2023 vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is op 30 december 2011 te Meknes (Marokko) gehuwd met
[naam] . [eiseres] heeft de Marokkaanse nationaliteit. [naam] heeft zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit. Ten tijde van de huwelijksvoltrekking woonde [naam] in Nederland en [eiseres] in Marokko.
2.2.
Op 31 augustus 2020 is [eiseres] naar Nederland verhuisd.
2.3.
Op 14 november 2022 heeft het UWV op grond van een ten laste van [naam] in executoriale vorm uitgegeven dwangbevel van 10 december 2015 executoriaal beslag gelegd op het loon van [eiseres] onder haar werkgever (Robuust-Nieuwegein B.V.). Blijkens het beslagexploot bedraagt de schuld van [naam] aan het UWV € 17.004,50. In het beslagexploot is tevens opgenomen dat [naam] in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met [eiseres] . Uit een brief van het UWV aan [naam] van 19 mei 2010 volgt dat de schuld van [naam] dateert uit 2009.
2.4.
Op 22 november 2022 is het onder 2.3 bedoelde beslagexploot betekend aan [naam] en [eiseres] .
2.5.
Uit door [eiseres] in het geding gebrachte loonspecificaties van februari tot en met juni 2023 volgt dat de deurwaarder de beslagvrije voet heeft vastgesteld op
€ 1.114,-. Het salaris van [eiseres] boven de beslagvrije voet (in februari € 672,36, in maart € 790,55, in april € 844,68, in mei € 2.103,44 en in juni € 742,76) is overgemaakt naar de door het UWV ingeschakelde deurwaarder.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – kort gezegd – het UWV op straffe van dwangsommen te veroordelen om het op 14 november 2022 gelegde executoriaal derdenbeslag op te heffen en te bepalen dat alle bedragen die onder dat beslag vielen aan [eiseres] worden terugbetaald, dan wel een andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter rechtens juist acht en het UWV te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende. [eiseres] en [naam] hebben zelf geen keuze gemaakt voor het recht dat van toepassing is op hun huwelijksvermogensregime. Op grond van artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 wordt het huwelijksvermogensregime in dat geval beheerst door het recht van de staat waar de echtgenoten zich na het huwelijk vestigen. Indien zij zich niet in dezelfde staat vestigen, zoals in dit geval, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het recht van de staat waarvan beide echtgenoten de nationaliteit hebben. [eiseres] en [naam] hebben beiden de Marokkaanse nationaliteit, zodat Marokkaans huwelijksvermogensrecht van toepassing was. In het Marokkaanse recht bestaat een algehele scheiding van goederen. Ieder der echtgenoten behoudt na huwelijkssluiting zijn of haar eigendom en is met uitsluiting van de ander bevoegd daarover te beschikken. Dit gold tot het moment dat [eiseres] in Nederland kwam wonen (31 augustus 2020). Vanaf dat moment woonden beide echtgenoten in Nederland en werd Nederlands recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime. Vanwege het zogeheten “wagonstelsel” is Nederlands recht niet van toepassing vóór 31 augustus 2020. Het vermogen van de echtgenoten van vóór de wijziging is dus niet onderworpen aan het Nederlandse recht. De schuld van [naam] aan het UWV valt dan ook niet binnen de huwelijkse boedel en [eiseres] kan niet voor die schuld worden aangesproken. Evenmin kan ten laste van [eiseres] beslag worden gelegd op geld of goederen aan haar zijde. [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen omdat zij haar rekeningen niet meer kan betalen.
3.3.
Het UWV heeft verweer gevoerd. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vanaf de huwelijksvoltrekking in 2011 te Marokko is, zoals [eiseres] terecht heeft gesteld, het Marokkaans recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime dat geldt tussen [eiseres] en [naam] . Artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag bepaalt immers dat de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten (in dit geval de Marokkaanse) doorslaggevend is indien geen sprake is van een gezamenlijke verblijfplaats en indien de echtgenoten geen keuze hebben gemaakt voor een huwelijksvermogensregime. Het Marokkaans recht kent geen gemeenschap van goederen.
4.2.
Op 31 augustus 2020 is [eiseres] naar Nederland verhuisd. Volgens het UWV staat zij vanaf 7 oktober 2020 in Nederland ingeschreven. Ingevolge artikel 7 lid 2 sub 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag is vanaf dat moment Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Vanwege het “wagonstelsel” blijft voor de periode dat zij niet samen in Nederland hebben gewoond het Marokkaans recht van toepassing (zie artikel 8 van het verdrag). Vanaf het moment dat het Nederlands recht van toepassing is, betekent dit – ingevolge artikel 1:94 Burgerlijk Wetboek (BW) – dat sprake is van een (beperkte) huwelijksgemeenschap. Ingevolge lid 2 van dat artikel omvat de gemeenschap, wat haar baten betreft, alle goederen verkregen vanaf het ontstaan van de gemeenschap. Het gaat hier echter om een schuld van [naam] aan het UWV en die schuld dateert van vóór het huwelijk. Partijen zijn het erover eens dat die schuld niet in de gemeenschap valt. Dit blijkt ook uit artikel 1:94 lid 7 BW.
4.3.
Vervolgens ligt de vraag voor waar een schuldeiser van een privéschuld zich op kan verhalen. Ingevolge artikel 1:96 lid 1 BW kan een schuldeiser zich voor privéschulden (dus schulden die niet in de gemeenschap vallen) wel verhalen op de goederen van de gemeenschap. Lid 3 van dit artikel beperkt dat verhaal tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed, in dit geval het inkomen van [eiseres] , dat vanaf oktober 2020 in de gemeenschap van [eiseres] en [naam] valt. [eiseres] heeft dat op zich niet betwist en zij heeft ook geen eigen goederen van [naam] aangewezen die voldoende verhaal bieden voor het UWV (zie artikel 1:96 lid 2 BW).
4.4.
De conclusie is dat het UWV slechts beslag mag leggen op de helft van de inkomsten van [eiseres] . Omdat bij een loonbeslag de beslagvrije voet te allen tijde buiten het bereik van een beslaglegger valt, kan alleen het bedrag aan loon
bovende beslagvrije voet worden aangemerkt als “het uitgewonnen goed” in de zin van artikel 1:96 lid 3 BW. Het UWV kan zich in dit geval dus slechts verhalen op de helft van het bedrag
bovende beslagvrije voet. De andere helft van dit bedrag valt voortaan buiten de gemeenschap (zie eveneens artikel 1:96 lid 3 BW) en komt dus uitsluitend [eiseres] toe. Het beslag kan dus slechts gedeeltelijk worden opgeheven en dient voor de toekomst in die zin – dus tot de helft van het bedrag
bovende beslagvrije voet – te worden beperkt. Daarnaast zal de deurwaarder moeten berekenen wat hij vanaf het moment van beslaglegging tot op heden ten behoeve van het UWV heeft geïncasseerd en zal het UWV de helft van dat bedrag moeten uitbetalen aan [eiseres] .
4.5.
Om dat partijen gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, worden de proceskosten verrekend als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 14 november 2022 gelegde beslag op het loon van [eiseres] voor zover dit beslag is gelegd op meer dan de helft van het bedrag
bovende van toepassing zijnde beslagvrije voet,
5.2.
bepaalt dat het UWV de helft van de tot op heden op grond van het loonbeslag geïncasseerde bedragen aan [eiseres] dient terug te betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
verrekent de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MV