ECLI:NL:RBAMS:2023:4707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
AMS 20/1222
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerder besluit inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om herziening van een eerder besluit inzake een WAO-uitkering. Eiser, die in Marokko woont, had in 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke aanvraag op 2 februari 2010 werd afgewezen. Eiser heeft in oktober 2019 opnieuw verzocht om een WAO-uitkering, maar dit verzoek werd door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van eiser geen gronden bevatte en dat hij niet tijdig de gronden van het beroep had ingediend. Na een eerdere uitspraak waarin het verzet van eiser gegrond werd verklaard, is hij opnieuw de gelegenheid geboden om de gronden in te dienen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de brief van eiser geen gronden bevatte en dat er geen aanleiding was om hem een nadere termijn te geven.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet was voldaan en heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1222

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Marokko), eiser

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 5 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om herziening van het besluit van 2 februari 2010 afgewezen.
Met een besluit van 27 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2023.
Eiser is niet verschenen. Verweerder is met afbericht ook niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiser heeft in 2009 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) ingediend. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De beslissing is in rechte komen vast te staan.
1.2.
Op 14 oktober 2019 heeft eiser verweerder opnieuw verzocht om een WAO-uitkering. Verweerder heeft de aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit van 2 februari 2010. Bij het primaire besluit is het verzoek geweigerd omdat eiser bij zijn aanvraag geen nieuw gebleken feiten en of omstandigheden heeft vermeld.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.4
Het beroep van eiser van 10 februari 2020 tegen het bestreden besluit is bij uitspraak van 26 mei 2020 (AWB 20/1222) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser niet tijdig de gronden van het beroep had ingediend. Op 8 juli 2020 heeft de rechtbank alsnog gronden van eiser ontvangen, maar deze werden naar hem retour gestuurd omdat het onderzoek reeds was gesloten.
1.5.
Eiser heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Bij uitspraak van 31 januari 2023 (AWB 20/1222V) is het verzet gegrond verklaard. Reden daarvoor is dat in de adressering van de brief waarmee de rechtbank de gronden bij eiser had opgevraagd een fout was geslopen.
1.6.
De behandeling van het beroep is daarna voortgezet, de adressering is aangepast en eiser is alsnog, bij aangetekend verzonden brief van 9 februari 2023, verzocht om de gronden van het beroep. Eiser heeft vervolgens een brief van 15 februari 2023, ontvangen op 7 maart 2023, naar de rechtbank verstuurd waarvan de tekst onder meer luidt: "…zich met die besluit niet van verenigen en oneens zijn.” Hij verzoekt de rechtbank hem de gelegenheid te geven om de gronden aan te vullen en bewijsstukken naar de rechtbank te sturen.
Het oordeel van de rechtbank
2. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat een beroepschrift tenminste de gronden van het beroep. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als er niet is voldaan aan deze vereisten, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift van eiser van 10 februari 2020 geen gronden bevat. Na de gegrondverklaring van het verzet is eiser opnieuw de gelegenheid geboden om de gronden van het beroep in te dienen. De daaropvolgende brief van eiser van 15 februari 2023 bevat naar het oordeel van de rechtbank echter geen gronden. Eiser verzoekt daarin wel om een nadere termijn voor het indienen van gronden en bewijsstukken. De rechtbank hoefde eiser echter geen nadere termijn meer te geven; bij brief van 9 februari 2023 was eiser namelijk al verzocht om de gronden van het beroep. Ook nadien heeft de rechtbank geen gronden meer van eiser ontvangen.
Conclusie
4. Aan het bepaalde in artikel 6:5 van de Awb is dan ook niet voldaan. Er is niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
5. Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen.