ECLI:NL:RBAMS:2023:4702

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
AMS 22/4112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die zich op 2 maart 2020 ziek meldde vanwege psychische en lichamelijke klachten, had op 11 november 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV weigerde deze aanvraag met een besluit van 13 januari 2022, waarin eiser per 28 februari 2022 voor 21,58% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in bezwaar, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 2 augustus 2022. Eiser stelde dat het bestreden besluit een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag had en verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten aan de vereisten voldeden. De rechtbank volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de beperkingen van eiser had beoordeeld en vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Eiser had niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om aan te tonen dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige de functies die aan eiser waren voorgelegd, adequaat had beoordeeld en dat deze functies binnen de vastgestelde belastbaarheid van eiser vielen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het UWV terecht was. Eiser kreeg geen gelijk en de proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.G.M. de Groot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], gevestigd te Hoofddorp, belanghebbende.

Procesverloop

Met het besluit van 13 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 28 februari 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Met het besluit van 2 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk Arabisch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als afwasser/schoonmaker voor 38,00 uur per week. Op 2 maart 2020 meldde eiser zich ziek wegens psychische en lichamelijke klachten. Op 11 november 2021 vraagt eiser vervolgens een WIA-uitkering aan.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiser per 28 februari 2022 voor 21,58% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft aan eiser geen WIA-uitkering toegekend omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon wat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts van 17 december 2021 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 12 januari 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2021.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juli 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 juli 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar de FML gewijzigd en een aantal aanvullende beperkingen ten aanzien van dynamische- en statische handelingen toegevoegd in de FML van 8 juli 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens twee van de eerder geselecteerde functies verworpen. Vervolgens heeft zij het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser opnieuw berekend. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eiser per 28 februari 2022 25,12% arbeidsongeschikt. Aangezien eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, is volgens verweerder op goede gronden geen WIA-uitkering toegekend.
Standpunt van eiser
2. Eiser stelt dat het bestreden besluit een juiste medische en arbeidskundige grondslag ontbeert. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Er hadden verdergaande beperkingen aangenomen moeten worden met betrekking tot persoonlijk- en sociaal functioneren, statische- en dynamische handelingen en werktijden. Hij is niet in staat om de geduide functies uit te oefenen. Eiser verzoekt de benoeming van een onafhankelijke deskundige op grond van het Korešec-arrest.
Het oordeel van de rechtbank
3. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden aan eiser per 28 februari 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend.
4. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Ten aanzien van het medisch onderzoek
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gesproken op een telefonisch spreekuur. Naar aanleiding van de door eiser ingediende bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser gezien op een spreekuur en medisch onderzoek verricht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische oordeel van de primaire verzekeringsarts getoetst aan de hand van dossierstudie, informatie verkregen vanuit de hoorzitting en de in bezwaar verkregen informatie uit de behandelend sector. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de naar voren gebrachte klachten op een zorgvuldige en duidelijke manier heeft betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelaren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling en is het onderzoek zorgvuldig geweest.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij meer beperkt is met betrekking tot de rubrieken persoonlijk- en sociaal functioneren. De rechtbank merkt op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens de FML van 8 juli 2022 al beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van deze rubrieken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat de cognitieve afwijkingen niet medisch geobjectiveerd zijn. Dit blijkt ook niet uit de brief van 17 februari 2023 van de behandelend GZ-psycholoog [psycholoog] . De klachten worden daarnaast ruim voldoende ondervangen door de reeds gestelde beperkingen. De rechtbank volgt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het is de expertise van de verzekeringsarts om de beperkingen van eiser vast te stellen en niet die van de behandelend GZ-psycholoog. Bovendien leidt de rechtbank uit de (uitgebreide versie van de) brief van
17 februari 2023 niet af dat er observaties of onderzoeksbevindingen zijn gedaan waaruit blijkt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken persoonlijk- en sociaal functioneren.
7. Eiser stelt dat hij beperkingen heeft ten aanzien van de visus. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat uit de brief van de oogarts van 25 maart 2021 blijkt dat de visus van eiser zo goed is als normaal en met correctie (bijvoorbeeld door middel van een bril) zelfs bovengemiddeld. Bovendien is er geen sprake van diabetische retinopathie; er is dus geen schade aan het netvlies door de suikerziekte. Wel had eiser last van wazig zien bij droge ogen. Dit is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter te verhelpen met de oogdruppels die eiser reeds ruim voor datum in geding voorgeschreven heeft gekregen. Een gestoorde visus kan dus niet geobjectiveerd worden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling omdat beperkingen ten aanzien van de visus niet volgen uit de medische stukken van de behandelend sector. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
8. Eiser stelt verder dat hij verdergaande beperkingen heeft ten aanzien van staan en lopen als gevolg van dunnevezelneuropathie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de vermoedelijke dunnevezelneuropathie bij diabetes en het voor eiser niet wenselijk geacht om een hele dag te lopen en staan. Er is dan ook een beperking aangenomen ten aanzien van staan en lopen met een maximum van zes uur per werkdag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende rekening gehouden met eisers klachten. Eisers stelling dat hij meer beperkt is, heeft hij niet met een objectief medisch stuk onderbouwd.
9. In beroep heeft eiser nog aangevoerd dat uit de brief van 17 februari 2023 van de behandelend GZ-psycholoog [psycholoog] volgt dat er een risico tot decompensatie bestaat wanneer hij zich weer zou begeven op de arbeidsmarkt. De rechtbank stelt vast dat er een nieuwe ziekmelding is gedaan per 26 januari 2023 en dat de brief van [psycholoog] van na die datum is en ook in die procedure is ingebracht. Kennelijk is sprake van een verergering van de klachten, wat heeft geleid tot een nieuwe ziekmelding. In de brief van de psycholoog is niet onderbouwd dat het risico op decompensatie ook al bestond op datum in geding. In de eerdere stukken van de psycholoog wordt hier niets over vermeld. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat het risico op decompensatie zich ook al voordeed op datum in geding en dat er als gevolg daarvan toen verdergaande beperkingen golden.
10. Verder vindt eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat er geen sprake is van een aandoening die met objectieve stoornissen in de energiehuishouding gepaard gaat. Ook volgt er geen urenbeperkingen uit het dagverhaal van eiser. Ten slotte is de wekelijkse behandelafspraak bij de psycholoog ook onvoldoende om een urenbeperking te stellen op basis van verminderde beschikbaarheid. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een urenbeperking moest aannemen. Bij het selecteren van geschikte functies wordt namelijk al rekening gehouden met alle beperkingen zoals die in de FML staan. Een urenbeperking is alleen aan de orde als daar op zichzelf een medisch, objectieve reden voor is. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd waarom een urenbeperking moet worden aangenomen. Het beroep van eiser slaagt daarom niet.
11. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van eiser voldoende heeft meegenomen in de FML van 8 juli 2022. Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd waaruit volgt dat het medisch oordeel onvolledig of onjuist is. Dit betekent dat het besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
Onafhankelijke deskundige
12. Over het verzoek van eiser om een medisch deskundige te benoemen, overweegt de rechtbank als volgt. In zijn uitspraak van 30 juni 2017 [1] heeft de Centrale Raad van Beroep onder meer naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (Korešec) de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van verweerder. Die uitgangspunten toepassend op dit geval wordt geoordeeld dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin eiser informatie van zijn behandelaren in de procedure heeft kunnen inbrengen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep die informatie inzichtelijk in de beoordeling heeft betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. Het door eiser gestelde financiële onvermogen kan daarom buiten beschouwing blijven.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag
13. De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportages van 19 juli 2022 en 13 maart 2023 eiser gelet op zijn beperkingen geschikt heeft geacht voor de functies van inpakker, snackbarbereider en productiemedewerker industrie.
14. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Bovendien is bij de geduide functies geen sprake van signaleringen. Daar waar sprake is van mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de geduide functies daarom voor eiser geschikt.
15. Voor zover eiser stelt dat de geduide functies niet geschikt zijn vanwege het slecht kunnen zien, problemen met concentratie en geheugen, het te hoge handelingstempo en het werken in een grote, lawaaierige productiehal, volgt de rechtbank hem daarin niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft terecht overwogen dat er geen beperkingen zijn aangenomen op deze onderdelen van de FML. Zoals de rechtbank eerder heeft geconcludeerd zijn de beperkingen van eiser juist vastgelegd in de FML zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de beoordeling van de functies alleen met deze beperkingen rekening hoefde te houden.
Conclusie
16. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering per
28 februari 2022 terecht heeft afgewezen.
17. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB: 2017:2226