ECLI:NL:RBAMS:2023:470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
C/13/727444 / KG ZA 22-1084
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in gegevens van een autocoureur afgewezen

In de zaak tussen Investrand Investeringen B.V. en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft de voorzieningenrechter op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding. Investrand vorderde inzage in gegevens van [gedaagde 2], een autocoureur, op basis van een leningsovereenkomst die in 2018 was gesloten. De lening was bedoeld om [gedaagde 2] in staat te stellen deel te nemen aan de FIA Formule 2, met de hoop op een toekomstige carrière in de Formule 1. In de overeenkomst was vastgelegd dat [gedaagde 2] en zijn vennootschap verplicht waren om Investrand op de hoogte te houden van zijn carrièreontwikkelingen en inkomsten. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2023 werd duidelijk dat er geschillen waren over de nakoming van deze verplichtingen. Investrand stelde dat [gedaagde 2] niet voldoende informatie had verstrekt en dat hij zijn verplichtingen niet was nagekomen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voerden verweer en stelden dat zij aan hun verplichtingen hadden voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat Investrand niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de bodemrechter de vorderingen zou toewijzen. De vorderingen van Investrand werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en documentatie in contractuele relaties, vooral in de context van sport en sponsoring.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/727444 / KG ZA 22-1084 EAM/MV
Vonnis in kort geding van 3 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INVESTRAND INVESTERINGEN B.V.,
gevestigd te Driebergen,
eiseres bij gelijkluidende dagvaardingen van 3 januari 2023,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J. Bedaux te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Investrand, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 17 januari 2023 heeft Investrand de dagvaarding toegelicht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van Investrand: [naam 1] en [naam 2] met mr. Craemer en zijn kantoorgenoot mr. L. Stevens;
[naam 3] (de vader van [gedaagde 2] ) was aanwezig met mr. Bedaux.
Na verder debat is vonnis bepaald op 3 februari 2023.

2.De feiten

2.1.
Investrand is een vennootschap van [naam 1] . [gedaagde 2] is actief binnen de autosport. Zijn vader ( [naam 3] ) behartigt zijn zakelijke belangen door middel van zijn vennootschap [gedaagde 1] .
2.2.
In oktober 2017 heeft [gedaagde 2] een aanbod gekregen van Prema Racing S.r.l. (Prema) om in het seizoen 2018 in de FIA Formule 2 (F2) uit te komen voor het Prema-team. [gedaagde 2] zag deelname aan de F2 als een opstap naar de FIA Formule 1 (F1). Prema verlangde in ruil voor deelname aan haar team een financiële bijdrage van [gedaagde 2] van € 500.000,-. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beschikten niet over dit bedrag.
2.3.
Op 28 november 2017 hebben Stichting Dutch Racing Team (SRDT), een stichting waarvan [naam 1] destijds bestuurder was, enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds een overeenkomst gesloten waarin de voorwaarden zijn opgenomen waaronder [naam 1] bereid was in [gedaagde 2] te investeren. Uit die overeenkomst volgt dat aan [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] een lening zal worden verstrekt van € 250.000,- als bijdrage aan het onder 2.2 genoemde bedrag van € 500.000,-.
2.4.
Op 17 april 2018 hebben Investrand als leninggever en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als leningnemers een overeenkomst gesloten (hierna ook de overeenkomst). In de overwegingen van de overeenkomst staat onder meer dat SRDT Investrand bereid heeft gevonden de onder 2.3 bedoelde lening aan [gedaagde 2] te verstrekken. Ook staat hierin dat [gedaagde 2] door deelname aan het Prema-team een realistische kans heeft op een langjarige en succesvolle carrière als F1-coureur.
2.5.
In artikel 1.2 en 1.3 van de overeenkomst staat dat de lening loopt zolang [gedaagde 2] als autocoureur actief is in de F1 en dat de lening door de leningnemer niet vervroegd kan worden afgelost. In artikel 2.2 staat dat de vaste rente 3% per jaar bedraagt.
2.6.
In artikel 2.4 van de overeenkomst staat het volgende:
De variabele rente voor de Lening bedraagt 50% (vijftig procent) van alle bruto inkomsten die [gedaagde 2] direct of indirect (al dan niet via een of meerdere vennootschappen of andere (rechts)personen) genereert als hij als autocoureur (‘racing driver’ en/of ‘test driver’) in de FIA Formule 1 actief is, waaronder maar niet beperkt tot salaris c.q. vergoedingen als coureur, managementvergoeding, sponsorinkomsten en/of marketingvergoedingen, verminderd met eventuele commissie die betaald is, maar vóór belasting (de “Inkomsten”). De variabele rente blijft verschuldigd totdat de Lening geheel is afgelost.
2.7.
In artikel 3.1 van de overeenkomst staat het volgende:
De Lening behoeft niet te worden terugbetaald en wordt aan Leningnemer kwijtgescholden indien Leningnemer in vier achtereenvolgende jaren vanaf 2019, derhalve de seizoenen 2019, 2020, 2021 en 2022, niet als autocoureur actief is in de FIA Formule 1. Indien [gedaagde 2] daarentegen in één of meerdere van de seizoenen 2019-2020-2021-2022 wel als autocoureur actief is in de FIA Formule 1, dient de lening in zijn geheel te worden terugbetaald, tenzij [gedaagde 2] in de genoemde seizoenen uitsluitend als test driver in de FIA Formule 1 actief is (geweest), in welk geval hij de lening niet behoeft terug te betalen en deze aan Leningnemer wordt kwijtgescholden.
2.8.
In artikel 8.1 van de overeenkomst staat het volgende:
Leningnemer zal aan Leninggever iedere drie maanden, voor het eerst uiterlijk op 31 juli 2018, schriftelijk opgave doen van alle relevante ontwikkelingen in de carrière van [gedaagde 2] en een overzicht verstrekken van alle (reeds ontvangen of nog te ontvangen) Inkomsten uit welke hoofde ook.
2.9.
In artikel 8.2 van de overeenkomst staat het volgende:
Steeds wanneer ten aanzien van de carrière van [gedaagde 2] overeenkomsten worden gesloten, zal Leningnemer binnen 14 (veertien) dagen een kopie van de gesloten overeenkomst aan Leninggever sturen.
2.10.
In artikel 9.1 van de overeenkomst staat het volgende:
Onder “als autocoureur actief zijn in de FIA Formule 1” wordt in deze Overeenkomst verstaan dat [gedaagde 2] als “race driver” of als “test driver” dan wel daarmee gelijk te stellen activiteiten in het kader van FIA Formule 1 verricht.
2.11.
In de dagvaarding is opgenomen dat partijen vanaf september 2021 per
e-mail hebben gecorrespondeerd. In die correspondentie is door Investrand – kort gezegd – verzocht (onder verwijzing naar artikel 8 van de overeenkomst) om informatie en om kopieën van door [gedaagde 2] gesloten overeenkomsten.
2.12.
Op 24 november 2022 heeft een overleg tussen partijen plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de advocaat van Investrand bij brief van 29 november 2022 verzocht om een kopie te verstrekken van een specifieke overeenkomst (de zogenoemde McLaren-overeenkomst uit 2018).
2.13.
Bij e-mail van 12 december 2022 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de advocaat van Investrand bericht dat [gedaagde 2] in zijn optiek aan al zijn verplichtingen heeft voldaan en dat geen gehoor zal worden gegeven aan de verzoeken van Investrand.
2.14.
In de laatste brief van de advocaat van Investrand, die dateert van 20 december 2022, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder verwijzing naar artikel 8 van de overeenkomst gesommeerd kopieën te verstrekken van een negental overeenkomsten (waaronder de McLaren-overeenkomst). Aan deze sommatie is niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
Investrand vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van dwangsommen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen:
1. tot nakoming van de artikelen 8.1 en 8.2 van de overeenkomst;
2. tot het doen van schriftelijke opgave van de relevante ontwikkelingen in de carrière van [gedaagde 2] en het verstrekken van overzichten van alle inkomsten, uit welken hoofde dan ook;
3. tot afgifte van alle ten aanzien van de carrière van [gedaagde 2] gesloten overeenkomsten, waaronder die genoemd in paragraaf 5 van de dagvaarding; en
4. in de kosten van dit geding.
3.2.
Investrand stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat zij [gedaagde 2] in 2018 met het bedrag van € 250.000,- in staat heeft gesteld om onderdeel uit te maken van het Prema-team. Het succes van deze investering van Investrand hing af van de mate waarin [gedaagde 2] erin zou slagen om voor eind 2022 de basis te leggen voor een langjarige en succesvolle carrière als F1-coureur. Indien [gedaagde 2] als autocoureur in de F1 actief zou worden gedurende de in de overeenkomst genoemde periode van 2019 tot en met 2022, kon Investrand aanspraak maken op 50% van alle toekomstige inkomsten van [gedaagde 2] als F1-coureur. In dat kader heeft Investrand in artikel 8 van de overeenkomst, waarvan de tekst duidelijk is, bedongen dat zij steeds op de hoogte moest worden gehouden van alle relevante ontwikkelingen in de carrière van [gedaagde 2] en dat zij in het bezit moest worden gesteld van een overzicht van zijn inkomsten en van kopieën van
alleovereenkomsten die [gedaagde 2] met derden zou sluiten, dus niet alleen van kopieën van overeenkomsten die zien op de F1. In 2022 heeft [gedaagde 2] deelgenomen aan het F1-team van Mercedes (niet alleen als
test drivermaar ook als
race driver). Het staat dus vast dat [gedaagde 2] in de voor de overeenkomst relevante periode als coureur actief is geweest in de F1. [gedaagde 2] komt om die reden geen beroep toe op de uitzondering als bedoeld in artikel 3.1 van de overeenkomst. [gedaagde 2] kan onmogelijk volhouden dat hij uitsluitend als
test driveractief is geweest in de F1. Vanaf september 2021 heeft Investrand regelmatig om informatie gevraagd, maar die werd nauwelijks verstrekt. In de afgelopen vier jaar is ook gebleken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] steeds overeenkomsten achterhielden. Investrand heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen. Zij moet onderzoek kunnen verrichten naar haar financiële aanspraken op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en zij moet haar positie kunnen bepalen in de bodemprocedure. Eind 2022 is bovendien gebleken dat de carrière van [gedaagde 2] , gezien de overeenkomst met AlphaTauri voor het F1-seizoen van 2023, in een stroomversnelling is gekomen.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van Investrand zijn gebaseerd op de artikelen 8.1 en 8.2 van de overeenkomst. Artikel 8.1 schept een verplichting tot het doen van opgave van alle relevante ontwikkelingen in carrière van [gedaagde 2] en van al zijn inkomsten. Artikel 8.2 schept een verplichting tot afgifte van kopieën van met [gedaagde 2] gesloten overeenkomsten. De vorderingen van Investrand zijn in dit kort geding alleen toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vorderingen eveneens zal toewijzen en indien Investrand hierbij een spoedeisend belang heeft.
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zich met een beroep op artikel 3.1 van de overeenkomst (zie 2.7) op het standpunt gesteld dat zij met ingang van 2023 niet langer gebonden zijn aan die overeenkomst. [gedaagde 2] is immers van mening dat hij in de van belang zijnde seizoenen (2019 tot en met 2022) niet als
race drivermaar uitsluitend als
test driverin de F1 actief is geweest, zodat hij de lening niet behoeft terug te betalen en deze aan hem wordt kwijtgescholden. Dat brengt mee dat in de optiek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de overeenkomst per 1 januari 2023 is geëindigd. Weliswaar heeft hij op 11 september 2022 deelgenomen aan de F1 tijdens de Grand Prix van Italië, maar hij deed dit als
reserve driver.Hij was op dat moment niet gecontracteerd als
race driver.Hij viel slechts in voor een andere coureur met een blindedarmontsteking. Zoals uit verschillende publicaties blijkt kan een
reserve drivergelijk worden gesteld aan een
test driver.Dit was ook de bedoeling van partijen bij het sluiten van de overeenkomst, dit alles aldus [gedaagde 2] .
4.3.
Bij beantwoording van de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog aan de overeenkomst zijn gebonden is niet alleen de letterlijke tekst van de overeenkomst van belang, maar ook de bedoeling van partijen en de verwachtingen over en weer, zoals die onder meer kunnen blijken uit de indertijd gevoerde e-mailcorrespondentie. Op grond daarvan kan niet worden uitgesloten, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd, dat de bodemrechter zal oordelen dat zij niet langer aan de overeenkomst zijn gebonden. Voor de beoordeling van de vorderingen in dit kort geding behoeft de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] al dan niet langer gebonden zijn aan de overeenkomst echter geen beantwoording. Ook in het geval de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde 2] met ingang van 2023
nietlanger is gebonden aan de overeenkomst, dan is hij niet zonder meer ontslagen van zijn verplichting tot nakoming van de artikelen 8.1 en 8.2 over de periode tot 2023.
4.4.
In dit kort geding is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de artikelen 8.1 en 8.2 over de periode tot 2023 niet, of structureel onvoldoende, zijn nagekomen. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is immers aan alle betalingsverplichtingen (en daarmee aan de verplichting tot het geven van een inkomstenoverzicht) voldaan. Het gaat dan om een totaalbedrag van € 189.361,- aan vaste en variabele rente over de jaren 2018-2022. Voorshands bestaat tussen partijen overeenstemming over de juistheid van dit bedrag. Dit volgt uit de
e-mailcorrespondentie tussen partijen die is beschreven onder 2.55 tot en met 2.59 van de conclusie van antwoord. Op 14 januari 2022 heeft [gedaagde 2] aan Investrand bericht dat de variabele rente tot en met 2021 en de vaste rente tot en met 2022 in zijn optiek € 114.361,- bedroeg. Investrand heeft diezelfde dag aan [gedaagde 2] het volgende bericht: “
Dank voor de bevestiging en hier ben ik helemaal OK mee.” Vervolgens is dit bedrag aan Investrand betaald. Daarna is overeenstemming bereikt over de variabele rente over 2022, gebaseerd op een inkomen van [gedaagde 2] van
€ 150.000,- over dat jaar. De variabele rente over 2022 bedroeg dus € 75.000,- en dit laatste bedrag is in twee delen (op 23 mei en op 7 oktober 2022) betaald en zonder protest ontvangen en behouden door Investrand. Deze in de conclusie van antwoord beschreven gang van zaken is op de mondelinge behandeling van dit kort geding niet door Investrand weersproken.
4.5.
Ook de stelling van [gedaagde 2] , zoals opgenomen in zijn conclusie van antwoord onder 2.68, dat hij Investrand steeds op de hoogte heeft gehouden van alle relevante ontwikkelingen in zijn carrière is op de mondelinge behandeling van dit kort geding niet door Investrand weersproken. De stelling van [gedaagde 2] hield in dat hij in de periode van 2017 tot en met 2022 zeer regelmatig telefonisch en via WhatsApp contact heeft gehad met ( [naam 1] van) Investrand en dat Investrand in die periode op geen enkel moment heeft verzocht om anderszins te worden geïnformeerd. Ten bewijze van zijn stelling heeft [gedaagde 2] de WhatsApp-conversatie tussen hem en [naam 1] in het geding gebracht, die 26 A4-tjes beslaat.
4.6.
Ten aanzien van artikel 8.2 wordt het volgende overwogen. Belangrijke aanwijzingen dat het hier moet gaan om overeenkomsten die zien op de F1-activiteiten van [gedaagde 2] zijn opgenomen onder 2.72 en verder van de conclusie van antwoord. Nergens is uit gebleken dat Investrand in het verleden andersoortige overeenkomsten heeft opgevraagd. Bovendien is in een e-mail van 18 december 2021 van Investrand aan [gedaagde 2] om kopieën gevraagd van overeenkomsten “
in verband met je activiteiten als test en/of reserve driver in de Formule 1.” Nu een en ander niet is weersproken door Investrand zal de voorzieningenrechter artikel 8.2 voorshands in deze zin uitleggen.
4.7.
Vervolgens wordt geoordeeld dat geen kopieën van de in paragraaf 5 van de dagvaarding genoemde overeenkomst hoeven te worden verstrekt aan Investrand. Het gaat volgens [gedaagde 2] immers om overeenkomsten die niet bestaan, of reeds zijn verstrekt, of buiten de reikwijdte van de overeenkomst vallen, of alleen mondeling zijn gesloten of waarin zogenoemde “
non disclosure” bepalingen zijn opgenomen. Of dit juist kan in deze procedure niet worden vastgesteld. Toewijzing van deze vordering op straffe van dwangsommen kan dan alleen maar tot executiegeschillen leiden.
4.8.
Ter illustratie worden nog twee van de in paragraaf 5 van de dagvaarding genoemde overeenkomsten nader besproken.
4.9.
De McLaren overeenkomst dateert van 16 maart 2018, dus van voor de overeenkomst van 17 april 2018 (zie 2.4). Artikel 8.2 werkt, voorshands geoordeeld, niet met terugwerkende kracht. Daarnaast betreft het hier geen overeenkomst die direct verband houdt met de coureursactiviteiten van [gedaagde 2] en de daarbij behorende inkomsten. Het is een sponsorovereenkomst die, net als de overeenkomst met Investrand, tot doel had het bedrag van € 500.000,- ten behoeve van Prema bijeen te vergaren (zie 2.2). De (sponsor)bijdrage van McLaren bedroeg € 56.000,- en het ligt bepaald niet voor de hand dat [gedaagde 2] hiervan de helft (€ 28.000,-) op grond van de overeenkomst met Investrand aan Investrand (een andere sponsor) zou moeten afdragen, zoals haar advocaat in zijn brief van 29 november 2022 verzoekt. Evenmin valt in te zien waarom Investrand dan recht zou hebben op een kopie van de McLaren-overeenkomst.
4.10.
Overeenkomsten ten behoeve van het F1-seizoen van 2023 (volgens Investrand gaat het dan om een overeenkomst tussen [gedaagde 2] en AlphaTauri) vallen volgens [gedaagde 2] buiten het (temporele) bereik van de overeenkomst. Of dit zo is, ligt ter beoordeling voor aan de bodemrechter, die immers moet beoordelen of de overeenkomst per 2023 is geëindigd. Onder 4.3 is reeds overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat de bodemrechter zal oordelen dat dit het geval is. Dit staat eveneens in de weg aan afgifte van de AlphaTauri-overeenkomst in dit kort geding.
4.11.
De conclusie is dat alle vorderingen van Investrand worden afgewezen. Investrand zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.755,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt Investrand in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Investrand in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MV