ECLI:NL:RBAMS:2023:4571

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
AMS 21/1838
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een woning en optopping met een tweede woning in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2023 wordt het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een bestaande woning en de optopping met een tweede woning beoordeeld. De rechtbank concludeert dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, terecht heeft gekeken naar de situatie zoals die gold ten tijde van de aanvraag om te bepalen of het maximaal toegestane aantal m² bruto vloeroppervlakte voor wonen is overschreden. De eisers, eigenaren van verschillende appartementsrechten in de nabijheid, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, maar de rechtbank oordeelt dat de vergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan.

De rechtbank behandelt verschillende beroepsgronden van eisers, waaronder de overschrijding van de bruto vloeroppervlakte, de parkeernorm en de noodzaak van een archeologisch onderzoek. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder de aanvraag heeft ingediend op 27 november 2019 en dat de vergunning is verleend op basis van de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet kunnen aantonen dat de vergunning in strijd is met de geldende regels en dat de vergunninghouder voldoet aan de parkeernorm.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eisers ongegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning terecht is verleend en dat de gebrekkige motivering van het bestreden besluit geen grond is voor een gegrond beroep, omdat eisers niet door dat gebrek zijn benadeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1838

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaak tussen

[eisers]
,te Amsterdam, (hierna: eisers)
(gemachtigde: mr. J. S . Haakmeester),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M .C. Duits).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te Amsterdam, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. A.I. Tsheichvili).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning [1] voor het uitbreiden van een bestaande woning en optopping met een tweede woning op de locatie [adres 1] in Amsterdam.
1.2.
Met een primair besluit van 19 mei 2020 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 18 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
1.3.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 maart 2023. [eiser 1] en
[eiser 6] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.5
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank een brief van eisers van
17 maart 2023 ontvangen. Eisers delen mee dat “zij de beroepsgrond die zich richt tegen de strijdigheid van artikel 13 van de planregels met het transparantie en gelijkheidsbeginsel (de grond die is gebaseerd op de verdeling van schaarse publieke rechten) intrekken”. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend en daarna, met instemming van partijen, het onderzoek zonder nadere zitting weer gesloten.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Eisers zijn eigenaren van de appartementsrechten [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] en [adres 12] te Amsterdam, met uitzondering van [eiser 8] , die bewoner is van het appartement [adres 7] . Vergunninghouder is eigenaar van de appartementsrechten [adres 13] .
2.2.
Vergunninghouder heeft op 27 november 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van een bestaande woning en optopping met een tweede woning op de locatie [adres 1] .
2.3.
Met het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghouder de gevraagde vergunning voor de locatie [adres 13] B verleend. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het project bestaat uit het bouwen van een bouwwerk [2] en heeft aan de vergunning voorschriften verbonden. Het project is beoordeeld aan de hand van het toetsingskader van artikel 2.10 van de Wabo. Volgens verweerder is het project in overeenstemming met de gebruiks- en bouwbepalingen uit het toepasselijke bestemmingsplan.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder, met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat het project in overeenstemming is met de gebruiks- en bouwbepalingen van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] , inclusief de 1e partiële herziening ’. Volgens verweerder maakt het perceel [adres 1] uit van de bouweenheid 2a waarbinnen voor wonen in totaal een maximale bruto oppervlakte van 16.500 m ² is toegestaan. Hier wordt aan voldaan, aldus verweerder.

Wettelijk kader

3. Op de locatie geldt het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] inclusief de 1e partiële herziening ” [3] (hierna: het bestemmingsplan). Op de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft rust de bestemming “Wonen-1”.
4. De voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling van het beroep

5.1.
De rechtbank stelt vast dat de vergunning is verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.10 van de Wabo voor de activiteit ‘bouwen’. Het wettelijk kader brengt mee dat verweerder de aanvraag die betrekking heeft op een activiteit bestaande uit het bouwen van een bouwwerk, alleen kan weigeren op de gronden die in artikel 2.10 van de Wabo zijn genoemd. Dat betekent dat verweerder de omgevingsvergunning moet verlenen wanneer de aanvraag om een omgevingsvergunning niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, de gemeentelijke bouwverordening, het Bouwbesluit en de redelijke eisen van welstand.
5.2.
De rechtbank beoordeelt in deze zaak of verweerder terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
6. Volgens eisers is het bouwplan op meerdere punten onverenigbaar met de planvoorschriften en dus in strijd met het bestemmingsplan. Zij hebben, samengevat, het volgende aangevoerd:
a. het maximaal toegestaan aantal m ² bruto vloeroppervlakte van 16.500 m ² voor wonen wordt overschreden;
b. er is niet voldaan aan de geldende parkeernorm; en
c. er is geen archeologisch onderzoek aan de aanvraag ten grondslag gelegd.
Wordt het maximaal toegestaan aantal m ² bruto vloeroppervlak (bvo) overschreden?
7.1.
Eisers voeren aan dat de feiten en omstandigheden en het recht moet worden toegepast zoals dat gold ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar. Dit betekent volgens eisers dat aanvragen voor uitbreiding van het aantal m ² in bouweenheid 2A die dateren van na de aanvraag van vergunninghouder, maar van vóór de beslissing op bezwaar, moeten worden meegenomen bij de berekening van de verbruikte m ² bvo. Volgens verweerder moet worden gekeken naar de situatie ten tijde van de aanvraag. Dit betekent volgens verweerder dat aanvragen die dateren van na de aanvraag van vergunninghouder buiten beschouwing worden gelaten.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] dient bij het nemen van een besluit op een aanvraag in beginsel het recht te worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering moet verweerder het ten tijde van het indienen van een aanvraag om een vergunning nog wél, maar ten tijde van het besluit daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, niet meer geldende recht toepassen, maar uitsluitend indien ten tijde van het indienen van de aanvraag sprake was van een rechtstreekse aanspraak op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet voornoemde rechtspraak naar analogie worden toegepast op deze zaak. In het bestemmingsplan is een maximaal aantal m ² bvo opgenomen. Het meenemen van nieuwe feiten en omstandigheden van na de aanvraag ligt hierbij niet voor de hand, omdat de situatie op een bepaald tijdstip, namelijk het moment van de aanvraag, bepalend is voor de vraag of het maximale aantal m ² bvo in het bestemmingsplan is bereikt. [5] Een andere benadering zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Zo zou een aanvraag alsnog kunnen worden afgewezen op de grond dat het maximale aantal m ² bvo in het bestemmingsplan is bereikt door een positieve beslissing op een aanvraag die op een later moment is gedaan. Verweerder heeft dus terecht gekeken naar de situatie zoals die gold ten tijde van de aanvraag.
8.1.
Eisers betogen verder dat bij de berekening ten onrechte alleen de tijdens de aanvraag van vergunninghouder feitelijk gerealiseerde m ² bvo is meegenomen in plaats van het op dat moment vergunde aantal m ² bvo.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat dit punt niet langer in geschil is. Verweerder onderschrijft namelijk dat het aantal m ² dat is vergund en niet het aantal m ² dat feitelijk is gerealiseerd van belang is bij de berekening van het bvo. Volgens verweerder is – anders dan in het advies van de bezwaarschriftencommissie staat vermeld – bij de berekening van het aantal verbruikte m ² bvo ook uitgegaan van tijdens de aanvraag vergunde bouwplannen.
9.1.
Eisers voeren verder aan dat anderen die kavels binnen bouweenheid 2A willen ontwikkelen, zijn gehouden aan de kavelpaspoorten waarin een maximale bebouwingsoppervlakte per kavel is opgenomen. Bij de berekening van het maximaal toegestaan aantal m ² bvo in bouweenheid 2A heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de door de gemeente gemaakte civielrechtelijke afspraken.
9.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder bij aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen moet beoordelen of de aanvraag voldoet aan de regels uit de Wabo en de regels uit het bestemmingsplan. Gelet op het toetsingskader dat verweerder moet hanteren, volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat het college de bouwplannen (ook) had moeten toetsen aan de uitgangspunten in de kavelpaspoorten. Dit betreft een civielrechtelijke verbintenis en valt buiten deze bestuursrechtelijke procedure. Dat de gemeente Amsterdam eigenaar is van de grond en er wellicht een verschil is tussen het maximale aantal m ² bvo genoemd in de kavelpaspoorten en opgenomen in de planregels, maakt dat niet anders. Verweerder heeft de kavelpaspoorten terecht buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van de aanvraag.
10.1
Eisers voeren verder aan dat de aanvragen voor [kavel 1] [6] en [kavel 2] ten onrechte niet zijn meegenomen bij de berekening van het aantal m ² bvo.
10.2
De aanvraag van vergunninghouder is van 27 november 2019. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag met betrekking tot kavel [kavel 1] is gedateerd 6 november 2020 en daarmee dus van ná de onderhavige aanvraag. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 7.3. is overwogen, heeft verweerder de aanvraag voor kavel [kavel 1] terecht niet meegeteld. Dit geldt ook voor de aanvraag voor uitbreiding van kavel [kavel 2] . Die aanvraag is van juli 2020 en dus van ná de aanvraag van vergunninghouder.
11.1.
Eisers voeren verder aan dat circa 210 m ² aan vergunningvrije bouwwerken en dakopbouwen ten onrechte niet is meegenomen bij de berekening van het bvo. Volgens eisers gaat verweerder er ten onrechte van uit dat vergunningvrije bouwwerken niet hoeven te worden meegenomen in de berekening van het aantal m ² bvo dat reeds voor wonen is gerealiseerd. Zij verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2019. [7]
11.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het maximum toegestane bvo slechts kan zien op vergunde bouwwerken, omdat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en afwijken bestemmingsplan niet is vereist wanneer die betrekking hebben op één van de in artikel 2 van bijlage II van het Bor genoemde bouwwerken. Deze bouwwerken kunnen niet achteraf alsnog aan het bestemmingsplan worden getoetst.
11.3.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet. Bij de toets of de aanvraag tot gevolg heeft dat de maximaal toegestane bvo wordt overschreden, gaat het om het tellen van het aantal m ². Dit heeft niet tot gevolg dat daarmee de vergunningvrije bouwwerken alsnog worden getoetst aan het bestemmingsplan. Uit de planregels noch de toelichting bij de planregels volgt dat alle vergunningvrije bouwwerken buiten beschouwing blijven bij de berekening van het maximale aantal m ² bvo. Gelet op het voorgaande bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank zal bekijken welke gevolgen het geconstateerde gebrek heeft.
12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende vaststelling van het totale aantal m ² bvo. Verweerder is in beroep uitgegaan van 15.983 m ² bvo van reeds vergunde m ² bvo. De rechtbank neemt dit aantal ook tot uitgangspunt. Zelfs indien de rechtbank uitgaat van de door eisers gestelde 210 m ² aan vergunningvrije bouwwerken en dakopbouwen, dan komt het totale bvo met de aanvraag op de datum van de aanvraag op 16.193 m ². Het totale aantal m ² bvo blijft daarmee dus ruimschoots onder de toegestane 16.500 m ². Het betoog van eisers slaagt niet.
Is voldaan aan de geldende parkeernorm?
13.1.
Volgens eisers is niet aan de geldende parkeernorm voldaan. Op grond van de aan het perceel van vergunninghouder toegekende functieaanduiding ‘specifieke vorm van verkeer’ moet minimaal één parkeerplaats ter plaatse worden gerealiseerd. Niet is gebleken dat hierin is voorzien.
13.2.
Op grond van artikel 13.4.1 onder f, van de planregels mag het aantal parkeerplaatsen voor wonen maximaal gemiddeld één parkeerplaats per woning bedragen. Verder geldt voor wonen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer’ minimaal één parkeerplaats per hoofdgebouw op maaiveld. In de bestaande situatie is sprake van één woning met één parkeerplaats. Na de realisering van de omgevingsvergunning zullen er in het hoofdgebouw twee woningen zijn. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat met de aanwezigheid van één parkeerplaats voor de twee woningen [adres 13] aan de parkeernorm wordt voldaan.
Had een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd?
14.1.
Volgens eisers had bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen ter plaatse van de aanduiding “archeologisch waardevol gebied” een archeologisch rapport moeten worden overgelegd. Dit is niet gebeurd.
14.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het ontbreken van een archeologisch onderzoek geen grond is voor weigering van de omgevingsvergunning en om die reden niet betrokken hoefde te worden in de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat geen archeologisch rapport nodig is. In een archeologische quickscan uit 2014 is aangegeven dat voor het plangebied een vrijstelling geldt van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m ² of ondieper dan 2,40 meter beneden maaiveld. Verder gaat het om een in de 20ste eeuw met meters zand opgehoogd veenweidegebied zonder enige indicatie voor oude bewoningssporen.
Conclusie en gevolgen
15.1.
Het bouwplan is niet in strijd met de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden. Verweerder heeft de omgevingsvergunning terecht verleend.
15.2.
De gebrekkige motivering van het bestreden besluit leidt met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht niet tot een gegrond beroep omdat aannemelijk is dat eisers niet door dat gebrek zijn benadeeld.
15.3.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
15.4.
Gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek, ziet de rechtbank aanleiding verweerder in de proceskosten van eisers te veroordelen. Deze begroot de rechtbank op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
15.5.
Ook zal de rechtbank bepalen dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. H . M . van de Ven, voorzitter, en mr. C.F. de Lemos Benvindo en mr. J.F. Kuiken, leden, in aanwezigheid van mr. I. N . van Soest, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd dezeuitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e . de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Bestemmingsplan [bestemmingsplan] inclusief de 1e partiële herziening
Op grond van artikel 2.5 worden bij het meten van de bruto vloeroppervlakte van een gebouw de totale bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld, met uitzondering van de gebouwde parkeervoorzieningen, (dak)terrassen en (fiets)bergingen.
Op grond van artikel 13.1 zijn de voor "Wonen – 1” aangegeven gronden bestemd voor:
a. wonen, al dan niet gecombineerd met praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis;
b. kinderdagverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kinderdagverblijf';
c. waterkering, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "waterstaatkundige werken",
d. archeologisch verwachtingsgebied, ter plaatse van de aanduiding "archeologisch
waardevol gebied";
met de daarbij behorende:
e . gebouwde parkeervoorzieningen;
f. tuinen en erven;
g. bergingen en andere nevenruimten;
h . nutsvoorzieningen.
Op grond van artikel 13.2 mag op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. voor gebouwen gelden de volgende bouwhoogten:
1. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan zoals die op de plankaart staat
aangegeven (24 meter);
2. de minimale bouwhoogte van de eerste bouwlaag mag niet minder dan 3,5 meter
bedragen,
b. het maximale bebouwingspercentage mag 100% bedragen.
c. de gebouwen mogen ter plaatse van de aanduiding "verplichte gevellijn" tot een hoogte van 12 meter uitsluitend in de verplichte gevellijn worden opgericht,-
f. voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding "archeologisch waardevol gebied" dient de
aanvrager van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de
Woningwet een archeologisch rapport te overleggen;
Op grond van artikel 13.4.1 onder c geldt binnen bouweenheid 2a voor wonen voor de bestemmingen "Gemengd 1” en "Wonen 1" gezamenlijk een maximum toegestane bruto vloeroppervlakte van 16.500 m ².
Op grond van artikel 13.4.1 onder f mag het aantal parkeerplaatsen voor wonen maximaal bedragen: gemiddeld 1 parkeerplaats per woning. Verder geldt voor wonen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer': minimaal 1 parkeerplaats per hoofdgebouw op maaiveld.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo.
3.Te raadplegen op Ruimtelijkeplannen.nl.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2619 en van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:861.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:581, r .o. 8.3 e .v.
6.Voorheen kavel B2.