ECLI:NL:RBAMS:2023:4561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
13/674030-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging en mishandeling in vechtpartij met noodweer

Op 19 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij op straat op 9 juli 2018. Tijdens deze vechtpartij, die ontstond uit een langlopend conflict, heeft de verdachte haar vriend verdedigd tegen een aanval van de vader van de dochter, die gewapend was met een mes. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer voor het tweede deel van het gevecht slaagde, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de geweldshandelingen tegen zowel de vader als de dochter. Echter, voor het eerste deel van het gevecht, waarin de verdachte haar vriend niet verdedigde, werd de mishandeling van de dochter bewezen verklaard. De rechtbank overwoog dat de verdachte in dat geval niet kon terugvallen op noodweer. Gezien de forse overschrijding van de redelijke termijn, besloot de rechtbank geen straf of maatregel op te leggen voor de bewezen mishandeling. De benadeelde partij, de vader, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674030-18 (Promis)
Datum uitspraak: 19 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.R.F. van Raab van Canstein en van wat verdachte en haar raadsman mr. H.M.W. Daamen naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij/medeverdachte/vader] .
Op de zitting van 5 juli 2023 zijn de zaken van verdachte en [medeverdachte/dochter] (13/674029-18) gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld. De rechtbank doet in beide zaken vandaag uitspraak. Op 4 november 2021 is al uitspraak gedaan in de zaak van medeverdachte [benadeelde partij/medeverdachte/vader] (13/669044-18).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – samengevat ten laste gelegd dat zij zich op 9 juli 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Primair: openlijke geweldpleging tegen [medeverdachte/dochter] en/of [benadeelde partij/medeverdachte/vader] , bestaande uit slaan en/of schoppen;
Subsidiair: mishandeling van [medeverdachte/dochter] en/of [benadeelde partij/medeverdachte/vader] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 9 juli 2018 is een langlopend conflict tussen [benadeelde partij/medeverdachte/vader] en [slachtoffer] uitgelopen op een flinke vechtpartij op de [straat 1] in Amsterdam, waarbij er is gestoken. Verdachte (de vriendin van [slachtoffer] ) en [medeverdachte/dochter] (dochter van [benadeelde partij/medeverdachte/vader] ) zijn zelf ook in het gevecht betrokken geraakt.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van openlijke geweldpleging (het primaire feit), omdat er onvoldoende bewijs is dat zij de geweldshandelingen in vereniging met een ander heeft gepleegd.
Uit de verklaringen van verdachte, vader en dochter [medeverdachte/dochter] , meerdere getuigen en de beschrijving van de camerabeelden, volgt dat wel bewezen kan worden dat verdachte [benadeelde partij/medeverdachte/vader] meermalen heeft geschopt en [medeverdachte/dochter] meermalen heeft geslagen. De officier van justitie vindt dat verdachte voor die handelingen echter een beroep op noodweer toekomt. Vastgesteld kan worden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] door [benadeelde partij/medeverdachte/vader] , waarbij [benadeelde partij/medeverdachte/vader] [slachtoffer] heeft gestoken met een mes. Verdachte heeft zich van begin af aan op het standpunt gesteld dat zij [slachtoffer] moest verdedigen tegen een aanval van [benadeelde partij/medeverdachte/vader] . De verklaringen van [slachtoffer] ondersteunen de verklaringen van verdachte en de camerabeelden komen ook in grote lijnen overeen met wat zij heeft verklaard. Hoewel verdachte heftig geweld heeft gebruikt, staat dit geweld niet buitenproportioneel in verhouding tot de aanranding van [slachtoffer] . [slachtoffer] werd onder andere in zijn nek gestoken, was nog in een worsteling met [benadeelde partij/medeverdachte/vader] en kon zelf niet uit de greep van [benadeelde partij/medeverdachte/vader] ontkomen. Ook het geweld van verdachte tegen [medeverdachte/dochter] valt onder de noodzakelijke verdediging. Uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte/dochter] telkens terug ging naar de locatie waar [slachtoffer] werd gestoken en ook geweld pleegde tegen [slachtoffer] en verdachte. Verdachte mocht [slachtoffer] en zichzelf daartegen verdedigen. De conclusie is dan ook dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, waardoor zij tevens moet worden vrijgesproken van de mishandeling (het subsidiaire feit).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging (het primaire feit), omdat niet kan worden bewezen dat ‘in vereniging’ werd gehandeld.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de mishandeling (het subsidiaire feit), omdat haar een beroep op noodweer toekomt. Van vader en dochter [medeverdachte/dochter] ging doorlopend een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding uit jegens [slachtoffer] en verdachte. [benadeelde partij/medeverdachte/vader] beschikte namelijk over een mes, waarmee hij continu stak of probeerde te steken. Daartegen heeft verdachte [slachtoffer] en zichzelf verdedigd. Het geweld tegen [medeverdachte/dochter] was nodig om van haar los te komen en om bij [slachtoffer] te komen om hem te bevrijden van zijn met een mes bewapende belager ( [benadeelde partij/medeverdachte/vader] ), die probeerde hem nog vaker te steken. Verdachte heeft [medeverdachte/dochter] geslagen om haar weg te krijgen bij [slachtoffer] op de momenten dat [medeverdachte/dochter] haar vader te hulp schoot. De reactie van verdachte voldoet ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zij heeft met blote handen gevochten tegen de blote handen van [medeverdachte/dochter] en ze heeft [benadeelde partij/medeverdachte/vader] die haar vriend [slachtoffer] aan het steken was willen stoppen met een paar trappen tegen het hoofd. Op dat moment was er redelijkerwijs geen minder ingrijpende oplossing voorhanden om dat te bereiken. Verdachte is ook gestopt toen de aanranding door vader en dochter [medeverdachte/dochter] stopte.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Uit het dossier blijkt dat op 9 juli 2018 een vechtpartij op straat is ontstaan. De verklaringen van de verdachten verschillen op het punt wie het gevecht is begonnen. Uit de beelden blijkt dat [benadeelde partij/medeverdachte/vader] en [slachtoffer] met elkaar in gevecht zijn, waarbij [benadeelde partij/medeverdachte/vader] een mes vastheeft, en dat ongeveer zes meter verderop ook verdachte en [medeverdachte/dochter] met elkaar in gevecht zijn, waarbij ze elkaar in een greep vasthouden en elkaar aan de haren trekken. Op de beelden is te zien dat verdachte een slaande beweging richting het hoofd van [medeverdachte/dochter] maakt. Vervolgens verplaatsen verdachte en [medeverdachte/dochter] zich richting [slachtoffer] en [benadeelde partij/medeverdachte/vader] . Wanneer verdachte en [medeverdachte/dochter] bij de vechtende [slachtoffer] en [benadeelde partij/medeverdachte/vader] zijn, maakt verdachte vier stampende bewegingen met haar rechtervoet richting het lichaam of hoofd van [benadeelde partij/medeverdachte/vader] . Getuige [getuige 1] probeert dan om [medeverdachte/dochter] op afstand te houden. Vervolgens probeert [medeverdachte/dochter] verdachte bij [benadeelde partij/medeverdachte/vader] weg te trekken, waarbij verdachte met haar rechterhand in het gezicht van [medeverdachte/dochter] slaat. Hierna trekken verdachte en [getuige 1] met zijn tweeën [medeverdachte/dochter] weg bij de twee vechtende mannen. Daarna komt getuige [getuige 2] aanlopen die het mes van [benadeelde partij/medeverdachte/vader] probeert af te pakken. Op het moment dat dit plaatsvindt slaat [medeverdachte/dochter] twee maal met gebalde vuist op het gezicht van [slachtoffer] . Verdachte reageert hierop door [medeverdachte/dochter] een klap te geven met haar rechterhand. Hierna duwt verdachte [medeverdachte/dochter] weg van [benadeelde partij/medeverdachte/vader] en [slachtoffer] die op de grond liggen. [slachtoffer] staat op en rent weg. Hierna staat ook [benadeelde partij/medeverdachte/vader] op. Hij blijft nog even staan en loopt daarna de [straat 2] in. Daarna deelt [medeverdachte/dochter] in de nabijheid van een rode auto een klap uit aan verdachte.
3.4.2
Vrijspraak van openlijke geweldpleging (het primaire feit)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat geen sprake is van openlijke geweldpleging (het primaire feit), omdat niet kan worden bewezen dat ‘in vereniging’ werd gehandeld. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
3.4.3
Het oordeel over de mishandeling (het subsidiaire feit)
Beoordelingskader mishandeling en noodweer
In het begrip ‘mishandeling’ als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ligt de wederrechtelijkheid van die gedraging besloten. In het geval een beroep op noodweer (een rechtvaardigingsgrond) wordt gedaan – zoals in deze zaak – en dit beroep slaagt, ontvalt de wederrechtelijkheid aan de gedragingen van een verdachte. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte wordt vrijgesproken. Voor het slagen van een beroep op noodweer vereist de wet dat de verdedigingshandeling wordt geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Overwegingen van de rechtbank
Het beroep op noodweer slaagt niet voor het ‘eerste deel’ van het gevecht tussen verdachte en [medeverdachte/dochter] (voordat zij ingrijpen in het gevecht tussen [slachtoffer] en [benadeelde partij/medeverdachte/vader] ). Van een noodweersituatie waarbij verdachte heeft gehandeld ter verdediging van haar vriend [slachtoffer] , die wederrechtelijk door [benadeelde partij/medeverdachte/vader] werd aangevallen, was op dat moment namelijk nog geen sprake. In dit stadium zijn de vrouwen alleen met elkaar in gevecht. De rechtbank vindt dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte op dat moment zichzelf, of haar zoontje, moest verdedigen. Op de beelden is juist te zien dat de beide vrouwen elkaar steeds opzoeken. Verdachte heeft ter zitting zelf verklaard dat zij een klap kreeg van [medeverdachte/dochter] en dat zij toen een klap heeft teruggegeven. Naar het oordeel van de rechtbank valt die klap terug niet aan te merken als een verdedigingshandeling. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [medeverdachte/dochter] heeft mishandeld door haar te slaan.
Het beroep op noodweer slaagt wel voor het ‘tweede deel’ van het gevecht (wanneer verdachte en [medeverdachte/dochter] bij de vechtende [slachtoffer] en [benadeelde partij/medeverdachte/vader] zijn en zich hiermee bemoeien). De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden brengen met zich dat voldoende aannemelijk is dat sprake was van een noodweersituatie, waarbij verdachte haar vriend [slachtoffer] probeerde te verdedigen tegen [benadeelde partij/medeverdachte/vader] en vervolgens ook tegen [medeverdachte/dochter] . Hoewel verdachte op sommige momenten heftig geweld heeft gebruikt – onder meer het schoppen tegen het lichaam of hoofd van [benadeelde partij/medeverdachte/vader] – is dit geweld niet buitenproportioneel gelet op de aanranding van [slachtoffer] . Hij werd onder andere met een mes in zijn nek gestoken door [benadeelde partij/medeverdachte/vader] en op zijn hoofd geslagen door [medeverdachte/dochter] . Kortom, de rechtbank acht de wijze van verdediging geboden en noodzakelijk en de gehanteerde methode proportioneel. Nu het beroep op noodweer slaagt, wordt verdachte vrijgesproken van de geweldshandelingen tegen [benadeelde partij/medeverdachte/vader] en de geweldshandelingen tegen [medeverdachte/dochter] tijdens het ‘tweede deel’ van het gevecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Subsidiair:op 9 juli 2018 te Amsterdam, [medeverdachte/dochter] heeft mishandeld door haar te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen strafeis geformuleerd, gelet op de door haar gevorderde vrijspraak.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte schuldig te verklaren, zonder oplegging van maatregel of straf. Verder heeft hij verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat de redelijke termijn is overschreden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte zal geen straf of maatregel worden opgelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Midden op straat heeft zich een vechtpartij voorgedaan waarbij over en weer is geslagen. Verdachte heeft hierbij [medeverdachte/dochter] mishandeld door haar te slaan. Hierdoor heeft [medeverdachte/dochter] pijn geleden en is inbreuk gemaakt op haar persoonlijke integriteit. Gezien het openlijke karakter van het gepleegde strafbare feit kan het bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg hebben gebracht.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS) die de rechtbanken hebben vastgesteld. Het oriëntatiepunt voor een eenvoudige mishandeling met een droge klap of schop is een geldboete van € 500,-.
In dit geval is echter sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat een termijn van twee jaar tot het wijzen van eindvonnis in eerste aanleg redelijk wordt geacht. De redelijke termijn is in deze zaak met bijna 3 jaar overschreden. Verdachte is op 1 augustus 2018 als verdachte gehoord. Op 13 december 2018 (na het laatste gedane getuigenverhoor bij de rechter-commissaris) is het onderzoek afgerond en had de zaak op zitting behandeld kunnen worden. Waarom het vervolgens nog enkele jaren geduurd heeft voordat verdachte werd gedagvaard, is niet duidelijk geworden. Verdachte heeft hierdoor onnodig lang in onzekerheid verkeerd.
Gelet op deze overschrijding en het tijdsverloop vindt de rechtbank dat strafoplegging nu geen enkel doel meer dient. Reden waarom, met toepassing van artikel 9a Sr, geen straf of maatregel wordt opgelegd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij/medeverdachte/vader] vordert € 4.070,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 250,00 aan proceskosten.
De officier van justitie en de raadsman hebben verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart [benadeelde partij/medeverdachte/vader] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en H.J. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2023.
[---]