ECLI:NL:RBAMS:2023:4559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
13-005141-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens tijdsverloop en uitkomst medeverdachten

Op 5 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die niet ter terechtzitting verscheen. De officier van justitie, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, had gevorderd om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Dit verzoek was gebaseerd op de uitkomst van de zaken van medeverdachten, waarbij vrijspraak in eerste aanleg en niet-ontvankelijkheid in hoger beroep aan de orde waren, alsook het tijdsverloop van de zaak. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en is tot de conclusie gekomen dat het strafvorderlijk belang bij verdere vervolging ontbreekt. Daarom heeft de rechtbank, in lijn met de vordering van de officier van justitie, de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Het vonnis is bij verstek gewezen, aangezien de verdachte en zijn raadsman niet aanwezig waren op de zitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-005141-19
Datum uitspraak: 5 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
NN [NN] ,
geboorteplaats- en datum onbekend,
adres onbekend.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.R.F. van Raab van Canstein. Verdachte en zijn raadsman, mr. W.H. Jebbink, zijn niet ter terechtzitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 7 januari 2019 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 125 van de Gemeentewet jo. artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan door [naam] , hoofdinspecteur van politie en/of andere verbalisanten en/of handhavers van gemeente Amsterdam, die was/waren belast met de uitoefening van enig toezicht en/of opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van bovengenoemd wettelijk voorschrift heeft belet en/of belemmerd, immers heeft verdachte:
- nadat die ambtenaar/ambtenaren hem had bevolen, althans van hem had gevorderd het terrein gelegen aan de [adres] te verlaten, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering en/of
- zich op genoemd perceel (op enige hoogte) vastgeketend aan een kunst- en/of metalen bouwwerk en/of zich opgesloten in een kooi en/of een (zogenaamde) ufo en/of plaatsgenomen op een (meters)hoge stellage.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Zij heeft aangevoerd dat het niet meer opportuun is verdachte te vervolgen vanwege de uitkomst in de zaken van de medeverdachten – vrijspraak in eerste aanleg en de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep – en het tijdsverloop van de zaak.
Gelet op voornoemde omstandigheden – de uitkomst in de zaken van de medeverdachten en het tijdsverloop van de zaak – is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang bij verdere vervolging ontbreekt. De rechtbank zal – overeenkomstig de vordering van de officier van justitie – de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond hiervan tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2023.