ECLI:NL:RBAMS:2023:4547

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
13/243339-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 57-jarige man, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en subsidiair poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 22 september 2022 in Amsterdam, waar de verdachte het slachtoffer met een mes in de buik stak. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de verklaringen van getuigen en de letselverklaring van het slachtoffer cruciaal waren. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast moest hij een schadevergoeding van € 2.500,- aan het slachtoffer betalen. De rechtbank overwoog dat het geweld op straat niet alleen het slachtoffer, maar ook omstanders in gevaar brengt en dat de verdachte ernstig inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, maar zag geen aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/243339-22
Datum uitspraak: 20 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.N. de Jager, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 september 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer] . Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wel worden bewezen. De aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Verder blijkt uit de letselverklaring dat aangever een rechte, lange wond had. Dit past goed bij zijn verklaring dat verdachte met een mes heeft uitgehaald. De verklaring van verdachte dat de wond zou zijn ontstaan doordat aangever zich aan de autodeur heeft opengehaald, staat op zichzelf en dient daarom ter zijde te worden geschoven. Het handelen van verdachte – een uithaal met een mes in de buikstreek – levert een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Door zo te handelen heeft verdachte dit risico op de koop toegenomen.
4.2.
Standpunt van de raadsvrouw
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte met een mes heeft gestoken en hij daarom integraal dient te worden vrijgesproken. De aangifte wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben geen mes gezien en er is geen DNA van aangever aangetroffen op het mes dat onder verdachte in beslag is genomen. Verdachte heeft verklaard dat hij de autodeur tegen aangever heeft aangeduwd. Niet kan worden uitgesloten dat het letsel op die wijze is ontstaan.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat voorwaardelijk opzet op de dood niet kan worden bewezen en verdachte daarom dient te worden vrijgesproken van poging tot doodslag. Meer subsidiair heeft zij aangevoerd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van poging tot zware mishandeling omdat voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen. Gelet op het feit dat het om een ondiepe wond gaat en verdachte eenmalig een zwaaiende beweging heeft gemaakt, kan niet worden gesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond en verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat verdachte aangever met een voorwerp heeft gestoken of gesneden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Allereerst wordt de verklaring van aangever ondersteund door de letselverklaring, waaruit volgt dat sprake was van een rechte, lange wond van ongeveer 15 centimeter. Dit past
volgens de arts goed bij de verklaring van aangever dat verdachte met een mes heeft uitgehaald.
Verdachte heeft verklaard dat de verwonding zou zijn ontstaan op het moment dat hij in de auto zat en hij met de autodeur tegen aangever aanduwde. Zijn verklaring wordt echter weersproken door de bewijsmiddelen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden verklaard dat aangever en verdachte buiten de auto met elkaar aan het vechten waren en dat er toen ineens allemaal veertjes uit de jas van aangever kwamen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte op dat moment de snijwond bij aangever heeft toegebracht.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen en dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Nu de grootte van het mes waarmee aangever in de buik is gestoken en de kracht waarmee is gestoken, niet (met voldoende zekerheid) kunnen worden vastgesteld, kan niet worden bewezen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever.
Vervolgens rijst de vraag of verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Nu niet is gebleken dat verdachte de bedoeling had om zwaar lichamelijk letsel bij aangever te veroorzaken, kan hoogstens opzet in voorwaardelijke vorm worden bewezen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval zwaar lichamelijk letsel– is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Verdachte heeft een ongecontroleerde, zwaaiende beweging met een mes gemaakt richting de buik van het slachtoffer. Aangever droeg een jas; de snijwond is gelet op de verklaringen over de jas waar veertjes uit kwamen, toegebracht door de jas heen. De wond was ongeveer 15 centimeter lang en moest worden gehecht. Uit deze feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de zwaaiende beweging met enige kracht moet zijn gemaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in en rondom de buik vitale organen bevinden. De rechtbank overweegt dat de gedraging naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en hij deze kans heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. Concluderend acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.

5.Het bewijs

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 22 september 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte. Hij werd in zijn auto bedreigd, geslagen en geschopt door aangever. Verdachte kon zich niet aan de aanval onttrekken omdat hij de auto niet kon verlaten. Aan het subsidiariteits- en proportionaliteitsvereiste is voldaan. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat sprake is van noodweerexces. Door de aanval was verdachte dusdanig geëmotioneerd dat hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) dient te worden verworpen. Uit het dossier blijkt niet dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte. Dit blijkt ook niet uit de verklaringen van aangever of de getuigen. En zelfs al zou sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan had verdachte anders kunnen handelen. Hij had uit de auto kunnen stappen en kunnen vluchten.
7.2.
De beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) moet allereerst worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was.
Verdachte heeft verklaard dat in de auto een gevecht tussen hem en aangever heeft plaatsgevonden, waarbij aangever hem heeft geslagen en geschopt. Zijn verklaring over een gevecht in de auto vindt geen steun in het dossier. Ook overigens vindt de rechtbank dat de door verdachte geschetste feitelijke toedracht niet aannemelijk is geworden en niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen.
Omdat geen sprake was van een noodweersituatie kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Concluderend is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft in het geval van een bewezenverklaring verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, in combinatie met een voorwaardelijke straf.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Midden op straat heeft hij met een mes uitgehaald en het slachtoffer in zijn buik gesneden. Het is algemeen bekend dat geweld op straat niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij omstanders gevoelens van onrust en onveiligheid kan veroorzaken. Verdachte heeft bovendien ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door zijn handelen heeft het slachtoffer een blijvend litteken van zo’n 15 centimeter opgelopen. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer daarnaast psychische klachten ondervindt door dit incident.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde vuurwapen) is het uitgangspunt voor een op te leggen straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden.
Dit is een hogere en andersoortige straf dan door de officier van justitie geëist.
Verdachte heeft op de zitting zijn persoonlijke omstandigheden nader toegelicht en heeft onder andere naar voren gebracht dat hij sinds 1 juli 2023 werk heeft en dat hij een gezin met jonge kinderen heeft.
Verdachte heeft twaalf dagen in voorarrest doorgebracht en loopt sindsdien in een schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 juni 2023. Hieruit blijkt dat geen sprake is van relevante recidive in de afgelopen vijf jaren.
Alles overwegende, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal dan ook een taakstraf van 240 uur met aftrek van voorarrest opleggen. Daarnaast legt de rechtbank een gevangenisstraf op van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank neemt daarbij alle bijzondere voorwaarden van de reclassering over, met uitzondering van de klinische opname en het innemen van medicijnen. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat die voorwaarden nodig zijn om het recidivegevaar voldoende in te perken.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 300,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 9.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt en dat ten aanzien van de gevorderde immateriële schade een bedrag van € 3.000,- passend is en kan worden toegewezen.
Standpunt van de raadsvrouw
Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, gelet op haar betoog dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft zij betoogd dat de gevorderde materiële schade onvoldoende is onderbouwd, aangezien geen retourticket is bijgevoegd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft zij verzocht om het gevorderde bedrag sterk te matigen.
9.3.
De beoordeling door de rechtbank
De proceskosten
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 145,84 gevorderd aan reiskosten om de zitting te kunnen bijwonen. Omdat de kosten voor de terugreis naar Marokko naar verwachting gelijk zullen zijn, is verzocht om een totaalbedrag van € 300,- aan materiële schade. De rechtbank overweegt dat de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt om bij de zitting aanwezig te kunnen zijn, geen schade is die een rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit. Wel kunnen deze kosten als proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal de vordering van deze kosten als een vordering tot vergoeding van proceskosten beschouwen. Omdat de benadeelde partij in Marokko woont acht de rechtbank het aannemelijk dat hij op enig moment terug zal keren naar Marokko en dus kosten voor de terugreis zal maken. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 300,- toewijzen als vergoeding van proceskosten.
De immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van het door de benadeelde partij gestelde en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de de immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich binnen vijf werkdagen (tussen 9.00 en 12.00 uur) volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij reclassering Fivoor op het adres Zijlweg 148C, 2015 BJ Haarlem (of indien mogelijk na overleg op de spreeklocatie in Zaandam). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- dat veroordeelde zich laat behandelen door Forensisch polikliek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met aangever [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1 STK Mes (G6238753)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 300,- .
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en M.H. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2023.