ECLI:NL:RBAMS:2023:4520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
13/276252-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring verkrachting en mishandeling van sekswerkers met vrijspraak voor poging doodslag en zware mishandeling, met TBS-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en mishandeling van twee sekswerkers op 24 oktober 2022 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, tijdens seksuele handelingen, de slachtoffers bij de keel heeft gepakt en hen de adem heeft ontnomen, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van verkrachting en mishandeling. De rechtbank heeft echter de poging tot doodslag en zware mishandeling vrijgesproken, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel bestond. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en er is een TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [persoon 1], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/276252-22 (Promis)
Parketnummer vordering tul: 13/219669-19
Datum uitspraak: 29 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij, [persoon 1], naar voren is gebracht door haar raadsman mr. C.J. Nierop.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 24 oktober 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. verkrachting van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]);
2. poging tot doodslag althans poging tot zware mishandeling van [persoon 1] (
primair), dan wel eenvoudige mishandeling van [persoon 1] (
subsidiair);
3. poging tot doodslag althans poging tot zware mishandeling van [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) (
primair), dan wel eenvoudige mishandeling van [persoon 2] (
subsidiair).
De gehele tekst is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op dinsdagmiddag 25 oktober 2022 kwam er bij de politie een melding binnen van een kamerverhuurster dat er de dag ervoor, 24 oktober 2022, (gewelddadige) incidenten hadden plaatsgevonden tussen een man en twee sekswerkers in de [wijk] in Amsterdam en dat zij de betreffende man nu weer in de [wijk] zagen lopen. De meldster heeft hierbij een signalement van de man opgegeven. Politieambtenaren zijn vervolgens ter plaatse gegaan en zagen op de Oudezijds Voorburgwal een man lopen die volledig voldeed aan het opgegeven signalement. Deze man is staande gehouden en bleek te zijn verdachte. Nadat de kamerverhuurster kort daarop een foto van camerabeelden had doorgestuurd en verdachte door de politieambtenaren van die foto werd herkend, is verdachte aangehouden.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [persoon 1] betrouwbaar is en dat deze steun vindt in de – eveneens betrouwbaar te achten - verklaring van de andere aangeefster, [persoon 2] en vice versa.
Voor de feiten 2 en 3 heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van de ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefsters heeft gehad. Wel kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het handelen van verdachte tot zwaar lichamelijk letsel zou leiden, en dat verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft voor feit 1 vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op het moment van binnendringen toestemming van [persoon 1] had om haar te penetreren, waardoor de ten laste gelegde handelingen geen verkrachting kunnen opleveren.
Voor feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Het is onduidelijk hoe lang verdachte de keel van [persoon 2] heeft dichtgeknepen, waardoor niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het handelen van verdachte tot de dood van aangeefster zou leiden. Evenmin kan de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel worden vastgesteld. In het geval die aanmerkelijke kans wel zou bestaan, blijkt uit niets dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Omdat [persoon 2] verklaart pijn te hebben ondervonden, kan hooguit worden bewezen dat verdachte [persoon 2] heeft mishandeld, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
De raadsman heeft voor feit 3 vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, omdat ook hier geen aanmerkelijke kans op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast vindt de raadsman de verklaringen van [persoon 2], vanwege inconsistenties met haar eerder afgelegde verklaring, niet betrouwbaar. Zo verklaart [persoon 2] aanvankelijk dat verdachte haar keel vijf seconden heeft vastgehouden, en verklaart zij later dat dit één à twee minuten heeft geduurd. De raadsman meent dat dit wel erg toevallig is, nu deze tijdsduur overeenkomt met hetgeen [persoon 1] heeft verklaard. Daarnaast heeft zij niet eenduidig verklaard over de ademnood die zij blijkbaar heeft ervaren.
4.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
4.4.1
Verklaringen aangeefsters en verdachte
Aangeefster [persoon 2]
heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat verdachte op 24 oktober 2022 rond 11.22 uur voor haar raam stond. Zij hadden eerst normale seks. Verdachte zei vervolgens dat hij niet kon klaarkomen met een condoom om en dat hij zich op haar zou gaan aftrekken. [persoon 2] heeft toen gezegd dat dat goed was, maar dat zij op afstand zou blijven staan, omdat hij het condoom had afgedaan. Hierop ging hij zichzelf bevredigen. Op verzoek van verdachte ging [persoon 2] hierbij (nog naakt) in de positie ‘doggy style’ staan, terwijl verdachte zichzelf bevredigde. Hij wilde dat ze dichterbij kwam, maar [persoon 2] wilde dit niet. Zij vreesde namelijk dat hij dan op haar zou willen klaarkomen of haar snel zou penetreren zonder condoom. Verdachte vond dit alles ‘geen service’. In de spiegel zag [persoon 2] dat verdachte vervolgens ineens stopte met zichzelf te bevredigen en naar haar toekwam. Met zijn hand pakte hij haar keel vast, terwijl zij zich nog in de positie ‘doggy style’ bevond. Verdachte kneep haar keel hard dicht. Dat deed veel pijn. Terwijl hij dit deed, drukte hij haar tegen de muur aan. Het bed stond namelijk tegen de muur. Zij zat nog op haar knieën, maar met haar linker bovenlichaam tegen de muur aan. Hij kwam toen dichterbij en zat op zijn knieën. Zijn gezicht kwam toen voor haar gezicht. Hij deed daarna zijn andere hand voor haar mond en kneep haar keel hard dicht. [persoon 2] kon niet ademen, en raakte vanwege ademnood in paniek. Hij heeft haar keel ongeveer vijf seconden vast gehad. Verdachte drukte ook haar mond dicht. [persoon 2] dacht dat verdachte haar dood ging maken. Hij zei de woorden: “
shut up bitch, stay quiet”. Het duurde allemaal één tot twee minuten.
Aangeefster [persoon 1]
heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat verdachte op 24 oktober 2022 rond 14.00 uur bij haar kwam. Verdachte heeft betaald en de eerste twee minuten was er niets aan de hand. Uit het niets zei verdachte ineens op een dwingende toon “
Nu ga je stil zijn! Beweeg niet meer!”. Verdachte pakte daarbij met zijn linkerhand de keel van [persoon 1] en kneep deze dicht. Dat deed veel pijn. Verdachte legde zijn rechterhand over haar mond en neus heen, waardoor [persoon 1] geen lucht kreeg. Hij riep daarbij dingen als “
Je moet je bek houden” en "
Niemand kan/gaat jou helpen nu". Dit duurde ongeveer een à twee minuten. [persoon 1] raakte in paniek. Gedurende deze handelingen is verdachte, vanuit de positie ‘doggy style’, doorgegaan met de seks. [persoon 1] kon door de hand voor haar mond en neus niet aangeven dat zij dit niet wilde. Zij werd aan het einde duizelig en viel bijna weg. Ineens stopte het. [persoon 1] heeft toen verdachte nog bij haar in de kamer was het stille alarm ingedrukt. Hij deed zijn schoenen aan en is vertrokken, waarbij hij (nogmaals) zei “
Je moet je bek houden!" Verdachte is, toen hij wegging, zijn muts vergeten mee te nemen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op 24 oktober 2022 seks heeft gehad met twee prostituees, namelijk met aangeefsters [persoon 2] en [persoon 1]. Verdachte heeft eerst seks gehad met [persoon 2]. Verdachte heeft zijn hand op haar mond gelegd. Dit duurde maximaal vijf seconden. Verdachte wilde dat [persoon 2] haar mond zou houden, omdat zij ruzie hadden. Daarna heeft verdachte zich aangekleed en is hij vertrokken. Verdachte heeft [persoon 2] niet bij haar keel gepakt en niet in haar keel geknepen. Verdachte heeft ook de ten laste gelegde bewoordingen niet geuit. ’s Middags heeft verdachte een andere prostituee bezocht, namelijk [persoon 1]. Verdachte heeft ook zijn hand korte tijd op haar mond gelegd. Verdachte wilde namelijk niet langer horen welke handelingen zij nog meer zou kunnen verrichten als hij meer geld zou betalen. Verdachte was al geïrriteerd die dag en wilde gewoon dat zij stil zou zijn. Verdachte heeft haar niet bij haar keel gepakt en niet in haar keel geknepen. Verdachte heeft ook de ten laste gelegde bewoordingen niet geuit. Op het moment dat hij zijn hand voor haar mond legde, zat hij niet meer in haar. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij bij [persoon 1] wegging, zijn condoom nog om had en zijn muts bij haar heeft achtergelaten.
4.4.2
De betrouwbaarheid van de verklaringen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [persoon 2] onbetrouwbaar is en heeft gewezen op verschillende discrepanties.
De rechtbank overweegt als volgt. [persoon 2] heeft in de verschillende door haar afgelegde verklaringen op 25 oktober 2022, zowel in de ochtend als middag, en op 26 oktober 2022, op essentiële onderdelen consistent verklaard. Haar eerste twee verklaringen waren kort en bondig, en bevatten niet veel details over de mishandeling; haar laatste verklaring is zeer gedetailleerd. [persoon 2] heeft bij haar laatste verklaring gezegd dat er tijdens de eerdere verhoren niet of nauwelijks werd doorgevraagd en dat zij aanvankelijk zelf ook niet goed wist wat zij moest vertellen. De rechtbank overweegt dat, voor zover al sprake is van (kleine) verschillen in de door [persoon 2] afgelegde verklaringen, deze niet maken dat haar verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden beoordeeld. De verschillen (met name op het niveau van de hoeveelheid details) laten zich immers door laatstgenoemde toevoeging van [persoon 2] verklaren. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat de eerste twee verhoren zijn afgenomen in de Engelse taal, terwijl dit niet de moedertaal van [persoon 2] is. Het derde verhoor is in de Russische taal, de moedertaal van [persoon 2], afgenomen, met een tolk Russisch aanwezig. Dit geeft aanleiding om aan te nemen dat [persoon 2] bij dat laatste verhoor beter in staat was om uitgebreider en vollediger te verklaren over het incident, zoals over de ademnood die zij heeft ervaren. Bovendien heeft [persoon 2] niet gezegd dat haar keel gedurende één à twee minuten werd dichtgeknepen. De rechtbank begrijpt de verklaring van [persoon 2] aldus dat zij enkel afsluitend en in meer algemene zin opmerkt dat het hele incident, naar haar inschatting, in totaal één à twee minuten hebben geduurd.
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging betoogt, ook geen aanleiding om aan te nemen dat [persoon 2] haar verklaring op die van [persoon 1] heeft afgestemd, of zich door [persoon 1] heeft laten beïnvloeden. [persoon 1] heeft immers bij de politie verklaard dat zij - tot februari 2023 - nooit met [persoon 2] heeft gesproken. Zij wist haar naam niet eens, en zij wist ook niet of zij wel of niet Nederlands was. Bovendien is niet gebleken van een motief bij [persoon 2] om verdachte valselijk te beschuldigen van dergelijke feiten. De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 2] dan ook betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken. Het verweer wordt verworpen.
Hetzelfde geldt voor de verklaring van [persoon 1]. De rechtbank stelt vast dat [persoon 1] op 24 oktober 2022, direct na het incident, haar verhaal heeft gedaan bij [persoon 3] (hierna: [persoon 3]), toezichthouder in dienst van het bedrijf dat de kamers aan aangeefsters verhuurt en die op het stille alarm van [persoon 1] reageerde. Hierna heeft [persoon 1] op 25 oktober 2022 aangifte bij de politie gedaan, waarna ze op 27 oktober 2022 opnieuw door de politie is gehoord in het kader van een aanvullende aangifte. In haar verklaring richting [persoon 3] en in de verschillende verhoren heeft zij telkens gedetailleerd verklaard over hetgeen is gebeurd en over de wijze waarop verdachte heeft gehandeld. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat [persoon 1] consistent is geweest in hetgeen zij heeft verklaard, met name waar het de gedetailleerd beschreven manier betreft waarop verdachte haar plotseling, tijdens het penetreren, aanviel. De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 1] betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken. Voor zover het verweer van de verdediging er (ook) op ziet dat de verklaringen van [persoon 1] niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs, wordt dat verweer dan ook (eveneens) verworpen.
4.4.3
Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Bewijs in zedenzaken
Voor de beoordeling van het bewijs in zedenzaken geldt dat er vaak slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte zal dit in veel gevallen betekenen dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (waaronder die van het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Daar staat echter tegenover dat - op grond van vaste rechtspraak - niet vereist is dat het ten laste gelegde als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad heeft beslist dat de bewijsminimumregel slechts geldt voor de gehele tenlastelegging. Onderdelen daarvan mogen wel slechts op één enkele verklaring berusten. Dat geldt ook voor de verschillende ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg,
mitsdeze op bepaalde punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron. De vraag of er voldoende steunbewijs is indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige, zoals in zedenzaken vaak het geval is, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval.
Schakelbewijs en modus operandi
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het schakelbewijs. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 11 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1146) volgt dat onder omstandigheden, het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, en dat duidt op een herkenbaar en specifiek patroon in de handelingen van verdachte. In de onderhavige zaak dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verklaringen van aangeefsters [persoon 2] en [persoon 1] over en weer als schakelbewijs kunnen dienen voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank constateert de volgende overeenkomsten.
[persoon 2] en [persoon 1], die beiden werkzaam zijn als sekswerker, verklaren dat er de eerste paar minuten van de seks niets geks gebeurde. Volkomen onverwacht zijn zij door verdachte bij de keel vastgepakt en heeft hij hun keel dichtgeknepen. [persoon 2] verklaart dat dit gepaard ging met bewoordingen als “
Shut up, be quiet”; [persoon 1] heeft verdachte “
Nu ga je stil zijn! Beweeg niet meer” horen zeggen. Beide aangeefsters verklaren dat dit in de positie ‘doggy style’ is gebeurd. Allebei zijn zij – plotseling - van achteren bij hun keel vastgepakt. Verdachte heeft hen volgens de verklaringen niet alleen bij de keel vastgepakt, maar heeft ook zijn andere hand op hun mond gelegd. Hierdoor konden beide aangeefsters niet praten of schreeuwen en raakten zij allebei in ademnood.
De rechtbank is op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden van oordeel dat de manier waarop de feiten zijn gepleegd zodanig overeenkomt dat de verklaringen van aangeefsters over en weer, in elk geval op bovengenoemde punten, als bewijs kunnen dienen.
De verklaring van [persoon 1] vindt verdere ondersteuning in de verklaring van [persoon 3]. Uit de verklaring van [persoon 3] volgt dat [persoon 1], na het incident, direct het stille alarm heeft ingedrukt, waardoor [persoon 3] een melding op haar werktelefoon ontving en gelijk naar de kamer van [persoon 1] is gegaan. [persoon 1] heeft haar verteld wat haar was overkomen. [persoon 3] is door de politie als getuige gehoord en, zoals uit het voorgaande reeds volgt, heeft zij het verhaal van [persoon 1] bevestigd. [persoon 3] heeft, blijkens haar verklaring, niet alleen het verhaal van [persoon 1] aangehoord, maar heeft ook de emotionele gemoedstoestand van [persoon 1] waargenomen. Zij heeft verklaard dat [persoon 1] in shock was, en dat zij zichtbaar verdrietig was.
Nu de betrouwbaar geachte verklaring van [persoon 1] op de diverse essentiële onderdelen wordt ondersteund, zal de rechtbank deze (integraal) voor het bewijs gebruiken. Dit betekent dat ook van het onderdeel van de verklaring, inhoudende dat verdachte doorging met penetreren toen hij [persoon 1] bij de keel greep en haar de adem ontnam, wordt uitgegaan. Weliswaar bieden de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] geen steunbewijs voor dit onderdeel, maar het vereiste steunbewijs voor het voortduren van het penetreren kan in de eigen verklaring van verdachte en de situatie als geheel worden gevonden. Verdachte heeft immers ter zitting bekend dat hij [persoon 1] aan het penetreren was toen hij ‘van haar aanbiedingspraatjes’ geïrriteerd raakte. Hij heeft verklaard dat ze al halverwege de seks waren en dat hij toen, “omdat ze maar bleef doorgaan over 100 euro”, zijn hand op haar mond heeft gelegd. Hierin en in de verklaring van [persoon 1] dat zij zeer plotseling van achteren bij haar keel werd gegrepen, waarbij verdachte heeft geroepen "
Nu ga je stil zijn!, Beweeg niet meer!”, gecombineerd met de positie waarin verdachte en [persoon 1] zich op dat moment bevonden, de ‘doggy style’ positie, vindt de rechtbank voldoende steun voor de verklaring van [persoon 1] dat dit bij de keelgrijpen en -knijpen en de adem ontnemen
tijdenshet penetreren gebeurde en dat verdachte met dit penetreren pas is gestopt toen hij abrupt besloot te vertrekken. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat verdachte, naar eigen zeggen, zijn condoom nog omhad toen hij bij [persoon 1] vertrok en dat hij in alle haast zijn muts heeft laten liggen.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat verdachte, tijdens het penetreren, (plotseling) met één hand de keel van [persoon 1] heeft vastgepakt en dichtgeknepen, haar (verder) de adem heeft ontnomen door zijn andere hand over haar mond en neus te leggen en beide dicht te drukken, waarbij hij de door [persoon 1] genoemde uitingen riep, en dat hij daarbij is doorgegaan met haar te penetreren.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit samenstel van handelingen als verkrachting kan worden gekwalificeerd. Hiertoe is het volgende redengevend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met de bewezenverklaarde handelingen en geuite woorden [persoon 1] gedwongen tot het ondergaan van het voortduren van de penetratie. De handelingen kunnen worden gekwalificeerd als geweld en de uitingen “
Nu ga je stil zijn” en “
Beweeg niet meer” en “
Je moet je bek houden” en “
Niemand kan/gaat jou helpen nu” kunnen worden gekwalificeerd als een andere feitelijkheid, waardoor [persoon 1] die dwang heeft ervaren. Anders dan de raadsman betoogt, doet niet terzake dat verdachte
- aanvankelijk met instemming - al bij [persoon 1] was binnengedrongen. Het binnengedrongen
blijven,waaronder het duwen van de penis in haar vagina kan worden verstaan
,kan immers eveneens als seksueel binnendringen worden gekwalificeerd (HR 3 november 1998,
NJ1999/125). Gelet op het feit dat [persoon 1] het stille alarm heeft ingedrukt, de toestand waarin zij door [persoon 3] is aangetroffen, en de omstandigheid dat de verbalisant die de aangifte van [persoon 1] opnam, haar hoorde huilen aan de telefoon toen zij hierover verklaarde, twijfelt de rechtbank er niet aan dat (het vervolg van de) de seksuele handelingen tegen de wil van [persoon 1] hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [persoon 1] door middel van geweld en een andere feitelijkheid heeft gedwongen seksuele handelingen te ondergaan en aldus dat verdachte [persoon 1] heeft verkracht.
4.4.4
Het oordeel over het onder 2. ten laste gelegde
In relatie tot het reeds bewezenverklaarde vastpakken, vasthouden, dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel van [persoon 1] en het haar (verder) de adem ontnemen door zijn hand over haar mond en neus te leggen en beide dicht te drukken, wordt verdachte tevens verweten dat hij heeft gehandeld met (voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1]. Voor een bewezenverklaring hiervan is vereist dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [persoon 1] als gevolg van de handelingen van verdachte zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. [persoon 1] heeft verklaard dat haar keel ongeveer 1 à 2 minuten is dichtgedrukt, dat zij duizelig werd en dat zij voelde dat ze wegviel. Het dossier beschrijft geen (waargenomen) letsel aan de nek.
Hoewel buiten twijfel staat dat het gebeuren zeer pijnlijk en beangstigend voor [persoon 1] is geweest en grote indruk op haar heeft gemaakt, biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de duur en de intensiteit van het dichtknijpen van de keel zodanig was dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [persoon 1] hierdoor zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. [persoon 1] heeft weliswaar verklaard dat zij zich duizelig begon te voelen en het gevoel had dat zij wegviel, maar die verklaring is in dit kader op zichzelf ontoereikend. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [persoon 1] ook heeft verklaard dat zij in paniek was. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde (poging tot doodslag en zware mishandeling). Wel acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4.5
Het oordeel over het onder 3. ten laste gelegde
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.3 met betrekking tot het schakelbewijs is overwogen, kunnen de door [persoon 1] afgelegde verklaringen worden betrokken bij het bewijs in de zaak van [persoon 2]. Vastgesteld is immers al dat de verklaringen van beide aangeefsters over en weer als schakelbewijs kunnen dienen. Naast de verklaring van [persoon 1] ondersteunt ook de verklaring van [persoon 3] de verklaring van [persoon 2]. Uit die verklaring blijkt immers dat ook [persoon 2], net als [persoon 1], na het incident aan [persoon 3] heeft verteld wat haar is overkomen. Nu [persoon 2] dit zo heeft verklaard en haar verklaring steun vindt in de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 3], acht de rechtbank bewezen dat verdachte niet alleen, zoals hij heeft bekend, zijn (ene) hand over de mond van [persoon 2] heeft gelegd, maar ook dat hij [persoon 2] (met zijn andere hand) bij de keel heeft gegrepen, waarbij hij haar keel enige seconden heeft dichtgeknepen. [persoon 2] heeft verklaard dat verdachte dit ongeveer vijf seconden heeft gedaan. Het dossier beschrijft, ook bij [persoon 2], geen (waargenomen) letsel aan de nek.
Om dezelfde redenen als hiervoor onder 4.4.4 overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat wat verdachte bij [persoon 2] heeft gedaan voor haar een vreselijk beangstigende ervaring moet zijn geweest, maar dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat de duur en de intensiteit van het dichtknijpen van de keel zodanig was dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [persoon 2] hierdoor zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte zal daarom ook in relatie tot [persoon 2] worden vrijgesproken van het onder feit 3 primair tenlastegelegde (poging tot doodslag en zware mishandeling). Ook hier acht de rechtbank de tenlastegelegde (eenvoudige) mishandeling wel bewezen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [persoon 2] heeft verklaard dat het dichtknijpen van haar keel haar pijn heeft bezorgd.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht - op grond van de in
bijlage 2opgenomen bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat - bewezen dat verdachte
feit 1
op 24 oktober 2022 in Amsterdam, door geweld en een andere feitelijkheid [persoon 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [persoon 1], immers heeft hij, verdachte:
  • de keel van [persoon 1] vastgepakt en vastgehouden en dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en
  • zijn hand over de mond en neus van [persoon 1] gelegd en voornoemde mond en neus dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden en
  • [persoon 1] de woorden toegevoegd: “
  • zijn penis in de vagina van [persoon 1] geduwd en
  • [persoon 1] hiermee in een situatie gebracht waarin zij bevroor en niet kon aangeven dat ze niet wilde dat verdachte voornoemde handelingen verrichtte;
feit 2 subsidiair
op 24 oktober 2022 in Amsterdam opzettelijk mishandelend [persoon 1]
  • (bij) de keel heeft vastgepakt, vastgehouden, dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en
  • een hand over haar mond en neus heeft gelegd en haar mond en neus heeft dichtgedrukt en dichtgedrukt gehouden,
ten gevolge waarvan [persoon 1] pijn heeft ondervonden.
feit 3 subsidiair
op 24 oktober 2022 in Amsterdam, opzettelijk mishandelend [persoon 2]
  • (bij) de keel heeft vastgepakt, vastgehouden, dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en
  • een hand over haar mond heeft gelegd en vervolgens de mond heeft dichtgedrukt,
ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 2] pijn heeft ondervonden.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en maatregel
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: de
TBS-maatregel met dwangverpleging) zal worden opgelegd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat aan alle voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging is voldaan. Gelet op het hoge recidiverisico, de ernst van de ten laste gelegde feiten, in combinatie met de ernst van de vastgestelde psychotische stoornis en de snelle recidivering na eerdere behandeling in het kader van zedendelicten, zijn minder vergaande alternatieven niet mogelijk, aldus de officier van justitie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om aan verdachte geen TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen, en om - in het geval de rechtbank tot een strafoplegging
komt - te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat een TBS-maatregel met dwangverpleging in de gegeven omstandigheden niet proportioneel te achten is. Verdachte is bereid om mee te werken aan voorwaarden, waardoor minder vergaande mogelijkheden, zoals TBS met voorwaarden, moeten worden onderzocht. Bovendien zijn de deskundigen bij het opstellen van de Pro Justitia rapportages uitgegaan van de lezing van aangeefsters, wiens perceptie is gekleurd, waardoor de rapportages een vertekend beeld geven.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De overwegingen ten aanzien van de straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich ten aanzien van [persoon 1] schuldig gemaakt aan verkrachting en mishandeling. Door te handelen op de wijze zoals is bewezenverklaard, heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1], een - in haar hoedanigheid als sekswerker - kwetsbaar persoon. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke delicten nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden. Gebleken is dat dit ook bij [persoon 1] het geval is. Zo blijkt uit de door haar overgelegde stukken dat zij een psychotherapeut, huisarts en psychiater bezoekt om het door het incident ontstane trauma te verwerken. Door de psychotherapeut is vastgesteld dat [persoon 1] als gevolg van de feiten een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen. Een verkrachting is bovendien een delict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter draagt en algemene gevoelens van onveiligheid teweegbrengt.
Daarnaast heeft verdachte zich op dezelfde dag schuldig gemaakt aan mishandeling van een andere sekswerker, [persoon 2].
Verdachte heeft op gewelddadige wijze zijn eigen behoeften bevredigd ten koste van de slachtoffers, die zich tijdens de uitoefening van hun beroep al in een kwetsbare positie bevinden. Beide slachtoffers hebben in eerste instantie tegen betaling ingestemd met seks met verdachte, maar verdachte heeft in verregaande mate hun grenzen overschreden. Volgens hun verklaringen hebben zij doodsangsten uitgestaan.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte (strafblad) van 27 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor zedendelicten.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 21 en 24 april 2023, opgesteld door psycholoog R.A. Sterk en psychiater L.P.J. Röst. De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van schizofrenie. Deze psychotische stoornis was ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten aanwezig en heeft het handelen van verdachte rondom het ten laste gelegde beïnvloed. De rapporteurs adviseren de feiten minimaal in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapportages over en volgt het advies dat de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De aard en ernst van deze bewezen geachte feiten in aanmerking genomen, ligt de oplegging van een gevangenisstraf in de rede. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de door de officier van justitie gevorderde duur passend en geboden, en legt aan verdachte een gevangenisstraf van één jaar op met aftrek van voorarrest. De officier van justitie gaat bij haar strafeis uit van een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. De rechtbank ziet daarin geen aanleiding om de eis van de officier van justitie te matigen. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank namelijk al in grote mate rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, aangezien in vergelijkbare zaken in de regel aanzienlijk hogere straffen worden opgelegd.
8.3.2
De overwegingen ten aanzien van de maatregel
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging, zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen en gevorderd door de officier van justitie, eveneens passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Minder vergaande alternatieven acht de rechtbank niet toereikend. Het navolgende is daartoe redengevend.
Een TBS-maatregel met dwangverpleging kan door de rechtbank worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij verdachte, ten tijde van de gepleegde feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond. De vaststelling daarvan door de rechtbank zal in de regel zijn gegrond op de bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen. Verdachte is door zowel een psycholoog als een psychiater onderzocht. Hiervan is een dubbelrapportage opgemaakt.
8.3.2.1 Pro Justitia rapportages
Uit de onder rubriek 8.3.1 genoemde rapportages blijkt, in aanvulling op wat daarover is vermeld onder 8.3.1, het volgende.
Verdachte is in september 2022 gestopt met het innemen van zijn antipsychotische medicatie. Daarna heeft hij bizar gedrag vertoond in de woonvorm waar hij verbleef. Als gevolg van het staken van medicatie lijkt er sprake te zijn geweest van een psychotische decompensatie. De realiteitstoetsing van verdachte lijkt ernstig te zijn verstoord. Er lijkt sprake te zijn geweest van oordeel- en kritiekstoornissen en van een seksuele en agressieve ontremming. Zowel de psycholoog als de psychiater concluderen dat bij verdachte sprake is van schizofrenie.
Naar verwachting zal verdachte niet in staat zijn zich goed te kunnen houden aan voorwaarden, waardoor zowel een voorwaardelijk strafgedeelte met bijzondere voorwaarden als terbeschikkingstelling met voorwaarden niet zinvol worden gevonden. Een zorgmachtiging lijkt ook niet zinvol, omdat deze wordt beëindigd zodra verdachte stabiel functioneert. Het is juist van belang dat verdachte gedurende langere tijd onder toezicht komt te staan. Bij terugkeer in de samenleving zonder intensieve behandeling en begeleiding is de recidivekans ten aanzien van soortgelijke feiten hoog. Het is van groot belang dat verdachte medicamenteus wordt behandeld. Daarnaast dienen zijn ziektebesef en -inzicht te worden vergroot, zodat hij niet opnieuw zijn medicatiegebruik zal staken. Dit kan namelijk snel leiden tot een psychotische decompensatie met een grote kans op herhaling tot gevolg.
Gezien de aard van de feiten, de ernst van de geconstateerde psychische problematiek, de snelle recidivering na eerdere behandeling in het kader van zedendelicten en de afwerende houding van verdachte, wordt geadviseerd tot oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Dit biedt de meeste garanties met betrekking tot een succesvol verloop van behandeling en het minimaliseren van de als zeer hoog ingeschatte kans op herhaling. Na de klinische fase kan een begeleide woonvorm worden onderzocht.
8.3.2.2 Motivering van de TBS-maatregel met dwang
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Uit het strafblad van verdachte is gebleken dat hij zich eerder heeft schuldig gemaakt aan zedendelicten. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten liep verdachte in een proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling voor zes aanrandingen en een poging tot aanranding gepleegd in de periode van 16 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019. Het voorwaardelijke strafgedeelte dat destijds aan verdachte is opgelegd heeft hem er niet van weerhouden om de onderhavige feiten te plegen. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk en acht het op basis van al het voorgaande noodzakelijk dat verdachte in een stevig kader langdurig wordt behandeld om de kans op recidive terug te dringen. Gelet op de bevindingen van de deskundigen is een behandeling in een ander, minder vergaand kader niet mogelijk. Daarnaast lijkt de bereidheid die verdachte ter terechtzitting toont om mee te werken aan voorwaarden niet te zijn ingegeven door intrinsieke motivatie, maar uit angst om een TBS-maatregel opgelegd te krijgen. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het onder 1 bewezenverklaarde feit van verkrachting zonder meer kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor het lichaam van een of meer personen, zoals bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat de duur van de TBS-maatregel met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.

9.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 385,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit de kosten van het eigen risico van de zorgverzekeraar.
Daarnaast vordert zij een bedrag van € 8.100,- aan vergoeding van immateriële schade. Deze vordering is gegrond op het bepaalde van artikel 6:106 lid 1 en aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW), op grond waarvan recht bestaat op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen (…) of op andere wijze in de persoon is aangetast. Hierbij is de schade van de toegebrachte pijn begroot op € 600,- en de schade van de aantasting in de persoon op € 7.500,-.
Namens de benadeelde partij is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering voor zover deze op immateriële schade ziet moet worden gematigd, gelet op de door hem bepleite vrijspraak voor de verkrachting en de poging tot doodslag/zware mishandeling.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vergoeding van materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij, [persoon 1], door het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering tot schadevergoeding van materiële schade is niet betwist. Dit deel van de vordering, dat de rechtbank overigens ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal worden toegewezen tot een bedrag van € 385,- (zegge: driehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 24 oktober 2022 tot het moment van algehele voldoening.
Vergoeding van immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan benadeelde partij door het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde ook rechtstreeks immateriële schade (pijn en groot geestelijk ongemak) is toegebracht. Verdachte heeft een ingrijpende inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1]. Er is sprake van een ernstige normschending. De aard en de ernst van deze normschending brengen, naar het oordeel van de rechtbank, met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Overigens blijkt deze aantasting ook uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken, waaruit blijkt, zoals al overwogen onder 8.3.1, dat zij een psychotherapeut, huisarts en psychiater bezoekt om het door het incident ontstane trauma te verwerken.
De rechtbank acht, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de schade en de gevolgen - zoals die mede blijken uit de slachtofferverklaring - alsmede met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toewijzing van een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding (voor zowel de pijn als het geestelijk ongemak) billijk. Tot dit bedrag zal de vordering worden toegewezen.
Voor het overige zal de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor de benadeelde partij blijft de mogelijkheid behouden, in geval in de toekomst meer immateriële schade intreedt, zich ter zake daarvan met een nadere vordering tot de civiele rechter te wenden. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Verdachte is in de zaak met parketnummer 13/219669-19 op 14 oktober 2020 door de meervoudige strafkamer te Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 500 dagen met aftrek waarvan 70 dagen voorwaardelijk. De meervoudige strafkamer heeft bevolen dat het strafgedeelte van 70 dagen niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft op 29 november 2022 een schriftelijke vordering ingediend die inhoudt dat die voorwaardelijke gevangenisstraf van 70 dagen alsnog ten uitvoer gelegd zal worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 jaren opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Daarnaast bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte per post is toegezonden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke gevangenisstraf van 70 dagen te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 55, 242 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2 subsidiair
eendaadse samenloop van:
verkrachting;
en
mishandeling;
feit 3 subsidiair
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van
€ 7.885,-(zevenduizend achthonderdvijfentachtig euro), bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de staat
€ 7.885,-(zevenduizend achthonderdvijfentachtig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast zonder dat dat de betalingsverplichting vervalt.
In de omstandigheid dat aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd ziet de rechtbank aanleiding de duur van de gijzeling te matigen tot 1(één) dag.
Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/219669-19 van de bij vonnis van 14 oktober 2020 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een
gevangenisstraf van 70 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffiers,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 29 juni 2023.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

1.[...][...]

3.[...][...]

4.[...][...]