In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2023 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap Defam B.V. en een gedaagde partij. De zaak betreft een kredietovereenkomst die door de gedaagde op 18 mei 2016 is ondertekend voor een bedrag van € 17.500,-. De kredietovereenkomst is tot stand gekomen via een tussenpersoon van Defam. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de kredietverstrekker, Defam, een oneerlijke handelspraktijk heeft verricht, waardoor de overeenkomst vernietigd wordt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat Defam niet heeft voldaan aan haar precontractuele informatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:60 van het Burgerlijk Wetboek, en dat de kredietwaardigheid van de gedaagde pas achteraf is getoetst, wat in strijd is met de Wet op het financieel toezicht. De kantonrechter heeft bepaald dat Defam de stukken van een eerdere kredietovereenkomst moet overleggen, zodat kan worden getoetst of aan de wettelijke vereisten is voldaan. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het indienen van stukken door beide partijen.