ECLI:NL:RBAMS:2023:4505

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
9236543 CV EXPL 21-7690
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake vernietiging kredietovereenkomst wegens oneerlijke handelspraktijk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2023 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap Defam B.V. en een gedaagde partij. De zaak betreft een kredietovereenkomst die door de gedaagde op 18 mei 2016 is ondertekend voor een bedrag van € 17.500,-. De kredietovereenkomst is tot stand gekomen via een tussenpersoon van Defam. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de kredietverstrekker, Defam, een oneerlijke handelspraktijk heeft verricht, waardoor de overeenkomst vernietigd wordt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat Defam niet heeft voldaan aan haar precontractuele informatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:60 van het Burgerlijk Wetboek, en dat de kredietwaardigheid van de gedaagde pas achteraf is getoetst, wat in strijd is met de Wet op het financieel toezicht. De kantonrechter heeft bepaald dat Defam de stukken van een eerdere kredietovereenkomst moet overleggen, zodat kan worden getoetst of aan de wettelijke vereisten is voldaan. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het indienen van stukken door beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 9236543 \ CV EXPL 21-7690
Vonnis van 14 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
DEFAM B.V.,
gevestigd te Bunnik,
eisende partij,
hierna te noemen: Defam,
gemachtigde: [gemachtigde 1] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde Anti Incasso.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 31 oktober 2022 (hierna: het tussenvonnis), met de daarin opgenomen stukken;
- de akte van Defam van 28 november 2022.
1.2.
Tegen [gedaagde] is in eerste instantie verstek verleend. Zij heeft dit verstek op 28 februari 2023 gezuiverd. Vervolgens heeft zij op 31 maart 2023 een conclusie van antwoord met producties ingediend. Daarna is een datum voor mondelinge behandeling bepaald. De mondelinge behandeling heeft op 12 juni 2023 plaatsgevonden. De gemachtigde [gemachtigde 2] is namens Defam verschenen. [gedaagde] is eveneens verschenen, vergezeld door haar gemachtigde [gemachtigde 3] . Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt die aan het dossier zijn gevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Defam heeft met [gedaagde] een kredietovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 17.500,- (hierna: de overeenkomst). Deze overeenkomst is via een tussenpersoon van Defam tot stand gekomen. [gedaagde] heeft de overeenkomst op 18 mei 2016 ondertekend. In de overeenkomst staat dat de kredietvergoeding in totaal € 7.875,20 bedraagt. Het totale kredietbedrag bedraagt daarmee € 25.375,20.
2.2.
In de overeenkomst staat dat het bedrag van € 17.500,- als volgt is uitgekeerd. Een bedrag van € 7.711,- is aan [gedaagde] betaald en een bedrag van € 9.789,- is als inlossing aan Defam overgemaakt.
2.3.
Verder is in de overeenkomst de volgende bepaling opgenomen:

De kredietovereenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat DEFAM alle opgevraagde documenten van de kredietnemer goedkeurt en op basis van deze (aanvullende) documentatie de kredietaanvraag niet wordt geaccepteerd, komt de kredietovereenkomst niet tot stand”
2.4.
Op 1 juli 2016 heeft Defam via de tussenpersoon de aanvullende documenten van [gedaagde] ontvangen. Daarbij zat onder meer een salarisstrook en een overzicht van de bankrekening van [gedaagde] . Op het bankoverzicht staat dat in totaal een bedrag van € 2.455,39 is bijgeschreven en in totaal een bedrag van € 4.782,75 is afgeschreven. Het saldo van de bankrekening bedraagt € 21,48.
2.5.
Defam heeft op 7 juli 2016 het krediet aan [gedaagde] verstrekt.
2.6.
Defam heeft aan [gedaagde] het informatieblad Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet (Esic) verstrekt. Dit informatieblad geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de door Defam verstrekte lening. Deze informatie is volgens het informatieblad geldig tot en met 12 juni 2016.
2.7.
Defam heeft een financieel mutatieoverzicht overgelegd. Dit overzicht geeft weer welke bedragen met betrekking tot het krediet door Defam in rekening zijn gebracht, wat [gedaagde] aan Defam heeft betaald en welke bedragen zijn gestorneerd. Op 18 mei 2016 wordt in het overzicht het bedrag van € 7.875,20 geregistreerd. Vervolgens wordt op 7 juli 2016 het bedrag van € 17.500,- geregistreerd, waardoor op dat moment de cumulatieve stand van het krediet € 25.375,20 bedraagt. Verder wordt in het overzicht meermalen een bedrag aan achterstandsrente berekend. Het totaalbedrag aan achterstandsrente is € 327,72. Na alle bijschrijvingen, afboekingen en storneringen komt het overzicht op een restantbedrag van € 18.936,20 uit.

3.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis van 31 oktober 2022
3.1.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat het hiervoor onder 2.3. opgenomen beding in de overeenkomst als oneerlijk wordt beschouwd. Defam is vervolgens in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Zij heeft dat bij akte van 28 november 2022 gedaan. Daarin heeft zij zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat het beding juist ter bescherming van de positie van [gedaagde] dient, omdat daardoor wordt voorkomen dat een onverantwoorde lening wordt aangegaan.
Datum totstandkoming overeenkomst
3.2.
In het tussenvonnis is overwogen dat eerst dient te worden bepaald wanneer de overeenkomst tot stand is gekomen alvorens de kantonrechter kan overgaan tot de beoordeling of Defam aan haar precontractuele verplichtingen heeft voldaan.
3.3.
Defam heeft aangevoerd dat de overeenkomst niet op de contractdatum van 18 mei 2016 tot stand is gekomen, maar op 7 juli 2016. Volgens Defam is namelijk pas op dat moment de kredietaanvraag definitief geaccepteerd.
3.4.
De kantonrechter volgt Defam niet in haar stelling en neemt tot uitgangspunt dat de overeenkomst op 18 mei 2016 tot stand is gekomen. Dit leidt de kantonrechter af uit de volgende omstandigheden.
3.5.
[gedaagde] heeft de overeenkomst op 18 mei 2016 ondertekend en heeft zich daarmee direct aan de overeenkomst gebonden. Dit kan worden afgeleid uit de hiervoor onder 2.3. opgenomen bepaling, waarin staat dat de overeenkomst alleen voor Defam niet bindend is. De omstandigheid dat [gedaagde] direct aan de overeenkomst was gebonden, vormt een eerste aanwijzing dat de overeenkomst op 18 mei 2016 tot stand is gekomen.
3.6.
Verder volgt uit het informatieblad Esic dat de daarin gegeven precontractuele informatie tot uiterlijk 12 juni 2016 geldig is. Deze precontractuele informatie is dus vóór 7 juli 2016 verlopen. Niet is gesteld en gebleken dat Defam in de periode tussen 12 juni 2016 en 7 juli 2016 opnieuw precontractuele informatie aan [gedaagde] heeft verstrekt. Hieruit kan worden afgeleid dat de door Defam verstrekte precontractuele informatie betrekking had op de overeenkomst van 18 mei 2016 en dat de overeenkomst dus niet op 7 juli 2016 tot stand is gekomen.
3.7.
Tot slot volgt uit het financiële mutatieoverzicht dat Defam heeft overgelegd, dat de kredietvergoeding van € 7.875,20 direct op 18 mei 2016 is geregistreerd. Ook hieruit kan worden afgeleid dat Defam ervan uitging dat de overeenkomst op die datum tot stand is gekomen.
Precontractuele informatie niet tijdig verstrekt
3.8.
Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter ervan uit dat de overeenkomst op 18 mei 2016 tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij op dezelfde dag dat zij de overeenkomst heeft getekend (18 mei 2016), het informatieblad Esic heeft ontvangen. Nu Defam hier niets tegenover heeft gesteld, wordt uitgegaan van de juistheid van deze verklaring. Dit betekent dat de precontractuele informatie (Esic) op dezelfde datum is verstrekt als dat de overeenkomst tot stand is gekomen. Gelet hierop heeft Defam niet voldaan aan (de doelstelling van) artikel 7:60 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om deze verplichte informatie geruime tijd voor het aangaan van de overeenkomst aan [gedaagde] te verstrekken.
Kredietwaardigheid achteraf getoetst
3.9.
Op grond van artikel 4:34 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) is Defam voorts verplicht om voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst in het belang van de consument informatie in te winnen over diens financiële positie en te beoordelen, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is. Ook deze precontractuele verplichting heeft Defam geschonden. Zij heeft immers de kredietwaardigheid van [gedaagde] pas na ontvangst van de stukken op 1 juli 2016 en dus achteraf getoetst.
Inhoud kredietwaardigheidstoets
3.10.
Met betrekking tot de kredietwaardigheidstoets heeft Defam niet voldaan aan haar zorgplicht. Defam heeft stukken overgelegd waarop zij de kredietwaardigheidstoets heeft gebaseerd. Uit die stukken blijkt dat [gedaagde] slechts een rekeningsaldo van € 21,48 had en meer uitgaf dan dat er op haar rekening binnenkwam. Ook blijkt dat zij een hypotheekschuld had. Verder heeft [gedaagde] onbetwist gesteld dat zij aan Defam heeft doorgegeven dat zij een uitzendcontract had en een belastingschuld. In het licht van deze omstandigheden heeft Defam onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het door haar verstrekte krediet aan [gedaagde] verantwoord was. Gelet hierop heeft zij niet voldaan aan haar zorgplicht geen leningen te verstrekken aan consumenten die niet kredietwaardig zijn.
Vernietiging overeenkomst
3.11.
Het voorgaande betekent dat Defam haar precontractuele informatieplichten heeft geschonden door de informatie over de kenmerken van het krediet en een toereikende kredietwaardigheidstoets niet geruime tijd voordat [gedaagde] aan de overeenkomst was gebonden, heeft verstrekt. Ook heeft Defam haar zorgplicht geschonden. Dit betekent dat Defam een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b BW heeft verricht (zie artikel 7:60 lid 3 BW).
3.12.
Gelet op het voorgaande vernietigt de kantonrechter de overeenkomst. De kantonrechter acht dit een passende sanctie, omdat Defam haar precontractuele informatieplicht niet is nagekomen. Deze precontractuele informatieplicht heeft juist tot doel [gedaagde] de gelegenheid te geven aanbiedingen te vergelijken en een weloverwogen beslissing te nemen. Als gevolg van het handelen van Defam is [gedaagde] daartoe niet in staat gesteld.
3.13.
Nu de overeenkomst in z’n geheel wordt vernietigd, behoeft de reactie van Defam op de vaststelling dat sprake is van een oneerlijk beding in de overeenkomst (zie hiervoor onder 3.1.) geen verdere bespreking meer.
Gevolgen vernietiging overeenkomst
3.14.
De overeenkomst wordt vernietigd, omdat Defam niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen die ertoe strekken [gedaagde] als consument te beschermen. Nu de artikelen 7:60 en 7:61 BW er juist op zijn gericht consumenten een effectieve bescherming te bieden, zou het in strijd daarmee zijn wanneer Defam desondanks bij [gedaagde] kosten en rente in rekening zou kunnen brengen. Met de kredietvergoeding van € 7.875,20 die [gedaagde] volgens de overeenkomst aan Defam zou moeten betalen, wordt dan ook geen rekening gehouden.
3.15.
Op grond van de overeenkomst heeft Defam een bedrag van € 17.500,- uitgekeerd. Nu de overeenkomst is vernietigd, dient [gedaagde] dit bedrag in beginsel op grond van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) aan Defam terug te betalen. De door [gedaagde] tussentijds verrichtte betalingen dienen op dit bedrag in mindering te worden gebracht.
3.16.
Ter zitting heeft Defam te kennen gegeven dat voor die berekening dient te worden uitgegaan van het door haar overgelegde financieel mutatieoverzicht (zie hiervoor onder 2.7.) Gelet echter op hetgeen hiervoor onder 3.14 is overwogen dient de achterstandsrente die in dit overzicht is meegenomen, buiten beschouwing te worden gelaten. Dit bedrag van in totaal € 327,72 is dus ten onrechte in het door Defam berekende restantbedrag meegenomen en dient daarop als volgt in mindering te worden gebracht: € 18.936,20 – € 327,72 = € 18.608,48. Uitgaande van het totale kredietbedrag van het overzicht betekent dit dat [gedaagde] volgens dit overzicht van Defam sinds 18 mei 2016 in totaal een bedrag van € 6.776,72 heeft betaald. Dit betekent dat [gedaagde] nog maximaal een bedrag van € 10.733,28 (€ 17.500,- – € 6.766,72) is verschuldigd.
3.17.
Ter zitting heeft [gedaagde] echter te kennen gegeven dat zij meer dan € 6.766,72, namelijk een bedrag van € 9.900,60, aan Defam heeft betaald. Omdat het punt over welk bedrag [gedaagde] precies aan Defam heeft betaald pas ter zitting naar voren is gekomen, wordt [gedaagde] nog in de gelegenheid gesteld dit bedrag bij akte (met stukken) nader te onderbouwen. Defam krijg vervolgens de gelegenheid om vier weken daarna bij akte daarop te reageren.
Eerdere kredietovereenkomst
3.18.
Defam heeft op grond van de overeenkomst een bedrag van € 17.500,- uitgekeerd. Ter zitting heeft Defam te kennen gegeven dat met een deel van dit bedrag (te weten € 9.789,-) een eerder krediet van [gedaagde] bij Defam ingelost. Hoewel [gedaagde] heeft betwist dat zij en Defam een eerdere kredietovereenkomst hebben gesloten, blijkt uit de inhoud van de overeenkomst van 18 mei 2016 onmiskenbaar dat dit bedrag aan Defam is uitgekeerd. Gelet daarop ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de stelling van Defam. Dit wordt bovendien ondersteund door de omstandigheid dat [gedaagde] ter zitting te kennen heeft gegeven dat volgens haar rekeningoverzicht de eerste betaling aan Defam op 6 april 2016 – en dus vóór de totstandkoming van de overeenkomst van 18 mei 2016 – heeft plaatsgevonden.
3.19.
Het voorgaande brengt met zich dat de kantonrechter ervan uitgaat dat partijen een eerdere kredietovereenkomst hebben gesloten. Nu met het kredietbedrag van de overeenkomst in deze procedure die eerdere kredietovereenkomst is afgelost, is het noodzakelijk dat de kantonrechter inzage krijgt in hoe die eerdere kredietovereenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter dient immers op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie ook ambtshalve te toetsen of bij de totstandkoming van deze eerdere kredietovereenkomst is voldaan aan de bepalingen van titel 7:2A BW.
3.20.
Dit betekent dat Defam in de gelegenheid wordt gesteld bij akte de stukken met betrekking tot deze eerdere kredietovereenkomst in het geding te brengen. De kantonrechter wil in ieder geval de volgende stukken ontvangen: de schriftelijke overeenkomst, de precontractuele informatie die aan [gedaagde] is vertrekt, een toelichting over wanneer de kredietwaardigheidstoets heeft plaatsgevonden, de stukken waarop Defam de kredietwaardigheidstoets heeft gebaseerd en een overzicht van alle betalingen die [gedaagde] met betrekking tot dit krediet heeft gedaan. Verder kan Defam stukken overleggen die zij in dit kader relevant acht. [gedaagde] krijgt vervolgens de gelegenheid om bij akte van vier weken daarna hierop te reageren.
3.21.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 augustus 2023 te 10:00 uur voor het indienen van een akte door:
- [gedaagde] als hiervoor onder 3.17 vermeld, waarna Defam op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen;
- Defam als hiervoor onder 3.20 vermeld, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen;
II. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.D. Coumou, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.