ECLI:NL:RBAMS:2023:4482

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
13.260748.19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brandstichting op een school; schuldig aan bezit van MDMA en wapen zonder straf

In de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 2003, heeft de rechtbank Amsterdam op 13 juni 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van brandstichting in een school en het bezit van MDMA en een wapen. De rechtbank heeft beraadslaagd na een besloten zitting op 30 mei 2023, waar de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P. Figge, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft ook gehoord van de Raad voor de Kinderbescherming en een jeugdreclasseringswerker van het Leger des Heils.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk teweegbrengen van een explosie in een trappenhuis van een school in Amsterdam op 15 oktober 2019, het bezit van MDMA op 29 oktober 2019, en het voorhanden hebben van een mes terwijl de verdachte nog geen achttien jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

Wat betreft de explosie, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte als medepleger aan te merken. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en de rechtbank vond het bewijs onvoldoende om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van dit feit. Voor de feiten 2 en 3, het bezit van MDMA en het wapen, oordeelde de rechtbank dat deze wettig en overtuigend bewezen waren op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank besloot echter geen straf op te leggen, gezien het grote tijdsverloop sinds de feiten en de positieve ontwikkeling van de verdachte in de afgelopen jaren. De rechtbank achtte het van belang dat de verdachte zich kon richten op zijn toekomst zonder de druk van een straf. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig, maar legde geen straf op, en onttrok de in beslag genomen goederen aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.260748.19
Datum uitspraak: 13 juni 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres 1]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van 30 mei 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. Figge naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat ter zitting naar voren is gebracht door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de heer [persoon 2] , jeugdreclasseringswerker Leger des Heils.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een trappenhuis (grenzend aan de openbare weg) van het [naam college] (gelegen aan de [adres 2] ) opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een aangestoken explosief (samengesteld zwaar vuurwerk), in elk geval zwaar (professioneel) vuurwerk, in voornoemd trappenhuis van het [naam college] gelegd en/of gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
(artikel 157 ahf/sub 1/sub 2 en artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 5 tabletten MDMA (itemnummer 5829234) en/of
- 4 tabletten MDMA (itemnummer 5829240) en/of
- 1 tablet MDMA (itemnummer 5829237),
in elk geval één of meerdere tablet(ten) MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 10 lid 3 en artikel 2 ahf/ond C Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 29 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, te weten een mes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 5 van de Wet Wapens en Munitie)

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het medeplegen van het teweegbrengen van de tenlastegelegde ontploffing.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Het dossier bevat veel verklaringen uit tweede hand. De naam van verdachte komt in beeld door gesprekken die de schooldirecteur [persoon 3] en de zorgcoördinator [persoon 4] met leerlingen en docenten hebben gevoerd. Ook is door leerlingen onderling veel over het incident gesproken en spelen ten aanzien van bijvoorbeeld [persoon 5] belangen mee om zichzelf niet te belasten. Voor de verdediging was het daarom van groot belang om een aantal leerlingen als getuigen te horen om een verklaring uit eerste hand te verkrijgen. De verklaringen die bij de rechter-commissaris zijn afgelegd schijnen een ander licht op de zaak aangezien geen van deze leerlingen de verklaring van de schooldirecteur en zorgcoördinator bevestigt.
Al met al zijn de bewijsmiddelen onvoldoende duidelijke en consistent om tot een bewezenverklaring te komen.
Het oordeel van de rechtbank
Op 15 oktober 2019 vond omstreeks 13:15 uur in het trappenhuis van het [naam college] te Amsterdam een explosie plaats. Er is zwaar vuurwerk aangestoken dat vervolgens tot ontploffing is gekomen. De schade die dat heeft veroorzaakt is enorm geweest, mensen zijn erg geschrokken en ook angstig geworden. Eerder had in deze school al een soortgelijk incident plaatsgevonden en er werd gevreesd voor meer incidenten.
In de gesprekken die schooldirecteur [persoon 3] en zorgcoördinator [persoon 4] in de nasleep van de ontploffing met leerlingen en docenten hebben gevoerd, werd onder meer de naam van verdachte genoemd. Verdachte zou één van de jongens zijn die medeleerling [persoon 6] onder druk heeft gezet om de vuurwerkbom in de school af te steken. Voorts is verdachte ongeveer vijf minuten voorafgaand aan de ontploffing door de zorgcoördinator gezien in het trappenhuis, terwijl hij daar niet mag komen. De receptioniste [persoon 8] heeft verdachte op enig moment op
15 oktober 2019 horen zeggen “Waar moet ik het zetten?”. Zij heeft niet gezien dat verdachte iets in zijn handen had en zij heeft ook niet begrepen wat hij daar mee bedoelde. Verder wordt de naam van verdachte in een aantal
social mediaberichten genoemd.
[persoon 6] heeft bekend dat hij het vuurwerk heeft afgestoken en hij is hier inmiddels ook voor veroordeeld.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de ontploffing.
Alhoewel de rechtbank van oordeel is dat voornoemde situatie vragen oproept met betrekking tot de rol van verdachte bij het tenlastegelegde feit, is er onvoldoende direct en ondersteunend bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het plegen van het strafbare feit blijkt. De rechtbank weegt hierin mee dat het merendeel van de (voor verdachte belastende) verklaringen indirecte “de auditu” verklaringen betreffen en deze dus met de nodige voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. Mede gelet op een eerdere ontploffing op school en de dreiging van een mogelijke derde ontploffing werd op school, begrijpelijkerwijs, veel over de incidenten en de mogelijke scenario’s gesproken. Diverse leerlingen en docenten noemen in hun verklaringen de naam van verdachte, maar veel van hen hebben zijn betrokkenheid alleen van horen zeggen. Het verhaal van leerlingen dat zij bij de schooldirecteur en zorgcoördinator hebben verteld en waarbij zij de naam van verdachte hebben genoemd als “opdrachtgever”, wijkt daarnaast af van hun latere verklaring bij de rechter-commissaris. Dat kan liggen aan het tijdsverloop van een jaar of wellicht dat deze leerlingen niet mee durven te verklaren. Hoe dan ook, die getuigenverklaringen zijn inconsistent gebleken en onvoldoende eenduidig,
zoals voornoemde verklaring van de receptioniste. Hoewel de verklaring van medeleerling [persoon 7] bij de rechter-commissaris wel bestaat uit directe wetenschap en hij ook in de richting van verdachte wijst in zijn verklaring, acht de rechtbank zijn verklaring eveneens onvoldoende eenduidig om hierop zonder ander duidelijk ondersteunend bewijs, tot een bewezenverklaring te komen van het tenlastegelegde feit.
Vastgesteld kan worden dat verdachte in de buurt van de ontploffing was en dat hij zich op enig moment misschien ook, al dan niet uit nieuwsgierigheid, heeft bemoeid met de gang van zaken rondom te ontploffing. Dit is onvoldoende om verdachte als medepleger aan te merken zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
3.2.
Ten aanzien van feit 2 en 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het voorhanden hebben van MDMA en een wapen (mes).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het bezit van de tenlastegelegde MDMA wettig en overtuigend bewezen op grond van het proces-verbaal van aanhouding, de rapporten Laboratorium Forensische Opsporing en de bekennende verklaring van verdachte.
De rechtbank acht het voorhanden hebben van een wapen (mes) wettig en overtuigend bewezen op grond van het proces-verbaal van doorzoeking woning, het proces-verbaal van onderzoek wapen en de bekennende verklaring van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 2:
op of omstreeks 29 oktober 2019 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 5 tabletten MDMA (itemnummer 5829234) en
- 4 tabletten MDMA (itemnummer 5829240) en
- 1 tablet MDMA (itemnummer 5829237),
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten aanzien van feit 3:
op 29 oktober 2019 te Amsterdam terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, te weten een mes, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7. Motivering van de beslissing om aan verdachte geen straf of maategel op te leggen

Adviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage van de Raad van 23 mei 2023.
De strafbare feiten dateren van drie en half jaar geleden. [verdachte] is inmiddels een twintigjarige jongen. Hij heeft in voorarrest gezeten en er is vervolgens een machtiging gesloten jeugdhulp afgegeven omdat heel veel zorgen waren op alle levensgebieden. [verdachte] heeft een zeer belaste voorgeschiedenis. Uit onderzoek van de Raad komt naar voren dat hij inmiddels op de goede weg is. [verdachte] is niet meer met de politie in aanraking gekomen sinds zijn aanhouding in deze zaak. Hij woont op kamers in [plaats] en wordt daarbij begeleid door een ambulante hulpverlener van [naam instantie] . Hij werkt hard aan zijn zelfstandigheid en zelfredzaamheid. [verdachte] stelt zich begeleidbaar op en is gemotiveerd in zijn werk. Ook is sprake van een positieve vrijetijdsbesteding. [verdachte] heeft de wens om een opleiding te volgen.
De Raad concludeert dat voldoende beschermende factoren zijn in het leven van [verdachte] .
Ten aanzien van de strafafdoening is de Raad van mening dat gezien het feit dat de strafbare feiten van 15 oktober 2019 dateren, [verdachte] daarna geen nieuwe strafbare feiten meer heeft gepleegd en hard gewerkt heeft aan zijn ontwikkeling, een (voorwaardelijke) straf geen pedagogische meerwaarde heeft. De Raad vindt dat de huidige hulp van [naam instantie] voldoende is.
Het Leger des Heils heeft zich ter zitting bij het standpunt van de Raad aangesloten. Vanuit pedagogisch oogpunt ziet het Leger des Heils ook geen meerwaarde om [verdachte] nog een (voorwaardelijke) straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bezit van MDMA en het voorhanden hebben van een wapen, te weten een mes.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Ook een aanmerkelijk deel van de criminaliteit vindt direct of indirect haar oorsprong in de productie van, handel in en het gebruik van drugs. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.
Het voorhanden hebben van een wapen brengt een onaanvaardbaar risico met zich mee voor de veiligheid van personen. Gelet op de gevaarzetting die daar vanuit gaat dient tegen het bezit van wapen(s) streng te worden opgetreden.
De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van de omstandigheden die zich na het begaan van het bewezen geachte hebben voorgedaan, geen straf aan verdachte wordt opgelegd.
De rechtbank komt daartoe op grond van de hieronder genoemde omstandigheden.
- De rechtbank heeft rekening gehouden met het grote tijdsverloop in deze zaak. Het feit dateert van ruim drie en half jaar geleden. De redelijke termijn is dan ook fors overschreden.
- Deze openstaande strafzaak heeft verdachte heel lang “boven het hoofd gehangen” en is niet meegenomen bij een eerdere inhoudelijke terechtzitting, zodat artikel 63 van het wetboek van strafrecht aan de orde is.
- De Raad en het Leger des Heils zien geen pedagogische meerwaarde in het opleggen van een straf of maatregel, gelet op het tijdsverloop en alle ontwikkelingen in de afgelopen drie jaren.
- Verdachte heeft een hele onstabiele situatie gekend en laat sinds een paar maanden een positieve ontwikkeling zien. De rechtbank acht het van belang dat hij zich volledig kan richten op zijn toekomst, zonder dat nog een straf volgt of “boven zijn hoofd hangt”.
In het licht van al deze bijzondere omstandigheden komt de rechtbank tot de slotsom dat strafoplegging thans geen strafrechtelijk doel meer kan dienen anders dan leedtoevoeging. Het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door het pedagogisch karakter ervan. Van een strafoplegging dient een pedagogische meerwaarde uit te gaan. Aangezien na verloop van ruim drie en half jaar van een (voorwaardelijke) strafoplegging geen pedagogische meerwaarde is te verwachten, ziet de rechtbank aanleiding te volstaan met het uitspreken van een schuldigverklaring.
Beslag
De rechtbank zal de volgende goederen onttrekken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze goederen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang:
9 STK Xtc (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5828267)
5 STK Xtc (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5829234, Roze)
1 STK Xtc (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5829237, Bruin/paars)
STK Xtc (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5829240, blauw/roze)
1 STK Wapen (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5828389)

10.Toepasselijk wettelijk voorschrift

De is gegrond op artikel 9a, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
9 STK Xtc (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5828267)
5 STK Xtc (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5829234, Roze)
1. STK Xtc (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5829237, Bruin/paars)
4 STK Xtc (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5829240, blauw/roze)
1. STK Wapen (Omschrijving: pl1300-2019217352-G5828389)
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Mireku, voorzitter,
mrs. A.E. van Montfrans en K. Oldekamp-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2023.