ECLI:NL:RBAMS:2023:4481

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
13.034833.22, 13.196399.22, 13.113237.22, 13.286451.22, 13.028226.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en oplichting met babbeltruc door minderjarige

Op 13 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder gekwalificeerde poging tot doodslag en oplichting. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 2005, heeft zich samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewelddadige aanval op twee slachtoffers, waarbij zij met een moersleutel en andere voorwerpen zijn geslagen. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers, gezien de ernst van het geweld en de omstandigheden waaronder het plaatsvond. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de poging tot doodslag en de oplichting van een oudere vrouw door zich voor te doen als GGD-medewerker. De rechtbank legt een jeugddetentie op van 14 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelt bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico van de verdachte, en de noodzaak van een passende straf en begeleiding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.034833.22 (A) en 13.196399.22 (B) en 13.113237.22 (C) en 13.286451.22 (D)
Parketnummer vordering tul: 1302822622
Datum uitspraak: 13 juni 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedag 1] 2005,
wonende op het adres [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 januari 202330 mei 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Kilinç, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer naar voren is gebracht door mevrouw [persoon 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 2], namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [persoon 3], IFA coach, en de moeder van verdachte.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat ter zitting naar voren is gebracht door de getuigen-deskundigen de heer dr. N. Duits, kinder- en jeugdpsychiater en mevrouw drs. C.C. Mies, GZ-psycholoog.
Ten behoeve van zaak C is de benadeelde partij [persoon 4], bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.A. Neslo, ter zitting verschenen. Zij hebben de vordering benadeelde partij toegelicht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 oktober 2021 tot en met 3 oktober 2021 te Amstelveen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 5] (geboren op [geboortedatum] 1939) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten tot afgifte van een pinpas en/of de bijbehorende pincode, door
-zich voor te doen als medewerkers van de GGD en/of
-die [persoon 5] telefonisch te laten weten dat ze met een corona patiënt in aanraking
was geweest en dat ze een testpakket zouden langsbrengen en/of
-die [persoon 5] te laten weten dat ze op 3 oktober 2021 het testpakket zouden bezorgen en/of
-die [persoon 5] te laten weten dat ze daarvoor 1,50 euro moest betalen en/of
-zich met een pakketje naar de woning van die [persoon 5] te begeven en/of
-tegen die [persoon 5] te zeggen dat ze van de GGD waren en dat ze hiervoor 1,50 euro moest betalen en/of
-die [persoon 5] haar pincode in een apparaat te laten invullen en/of
-de pinpas van die [persoon 5] om te wisselen voor een pas op naam van [persoon 6];
( artikel 326 lid 1, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 3 oktober 2021 tot en met 5 oktober 2021 te Amstelveen en/of te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) (in/uit een of meer pin/geldautomaten) een of meer geldbedragen (van in totaal 3555,54 euro), in elk geval (telkens) enig goed/geldbedrag, dat/die (telkens) geheel of ten dele aan [persoon 5], in elk geval (telkens) aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich (telkens) wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedragen (telkens) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door die geldbedragen en/of een of meer goederen (telkens) met een weggenomen pinpas te pinnen;
( artikel 310, artikel 311 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2021 tot en met 5 oktober 2021 te Amstelveen en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pinpas, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( artikel 416, artikel 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 4 februari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon 7] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (van 250 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [persoon 7] en/of een derde toebehoorde(n), in elk geval aan een ander dan aan verdachte, die [persoon 7] een bedreigend snapchatbericht heeft verzonden met de tekst: "Niffo. Wat je nu gaat doen. je gaat [persoon 8] maandag 250 betalen of de osso en de zaak van je vader gaaf in de fik. Ik heb schijt dat je half leest. Ik geef je tot vrijdag", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
( artikel 317, artikel 45 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 februari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [persoon 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die [persoon 7] een bedreigend snapchatbericht te sturen met de tekst: "Niffo. Wat je nu gaat doen. je gaat [persoon 8] maandag 250 betalen of de osso en de zaak van je vader gaaf in de fik. Ik heb schijt dat je half leest. Ik geef je tot vrijdag", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( artikel 285 Wetboek van Strafrecht )
Zaak B
hij op of omstreeks 24 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (van in totaal € 1.500) en/of een telefoon (iPhone 13), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 9], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [persoon 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- (met een helm) een slaande beweging te maken in de richting van die [persoon 9] en/of
- zijn hand naar zijn achterzak te brengen en/of daarbij die [persoon 9] de woorden 'kom niet dichterbij want ik steek je' en/of 'pas op, ik trek hem' toe te voegen en/of
- die [persoon 9] een of meermalen op/tegen het hoofd en/of de neus en/of de rechterarm te slaan/stompen;

( artikel 310, artikel 312 Wetboek van Strafrecht)

Zaak C
hij op of omstreeks 6 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 10] en/of [persoon 4] opzettelijk van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), met dat opzet naar voornoemde [persoon 10] en/of voornoemde [persoon 4] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), eenmaal of meermalen een moersleutel en/of een ijzeren staaf, althans een hard en stomp voorwerp tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van voornoemde [persoon 10] en/of voornoemde [persoon 4] hebben geslagen ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 10] en/of voornoemde [persoon 4] ten val zijn gekomen, welke poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal met geweld in vereniging, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
( artikel 287, artikel 288, artikel 47 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een Rolex horloge en/of een of meer sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 10] en/of [persoon 4], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 10] en/of voornoemde [persoon 4], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met dat opzet naar voornoemde [persoon 10] en/of voornoemde [persoon 4] zijn toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), eenmaal of meermalen
- een moersleutel en/of een ijzeren staaf, althans een hard en stomp voorwerp tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van voornoemde [persoon 10] en/of voornoemde [persoon 4] hebben geslagen ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 10] en/of voornoemde [persoon 4] ten val zijn gekomen, en/of
- aan de horlogeband van voornoemde [persoon 4] te trekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

( artikel 310, artikel 312, artikel 45 Wetboek van Strafrecht )

Zaak D
hij in of omstreeks de periode van 3 november 2022 tot en met 4 november 2022 te Rijsbergen, gemeente Zundert, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon 11] (geboren op [geboortedag 2] 1945) te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten tot afgifte van een pinpas en/of de bijbehorende pincode,
- zich (telefonisch) heeft voorgedaan als medewerker van de GGD, en/of
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat de GGD pakketten bezorgt bij kwetsbare en/of oudere personen en/of
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat het pakket COVID-19-tests en/of mondkapjes bevat en/of
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat het pakket gratis is en/of
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat zij daarvoor verzendkosten van ongeveer 80 eurocent tot 1 euro moest betalen per pin en/of
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat het pakket dezelfde dag (te weten 3 november 2022) tussen 12.30 uur en 14.00 uur bij haar thuis zou worden bezorgd en/of
- (vervolgens) die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat de pakketbezorger problemen had en het pakket op 4 november 2022 bezorgd zou worden en/of
- (vervolgens) zich (op 4 november 2022) met een pakket naar de woning van die [persoon 11] heeft begeven en/of
- tegen die [persoon 11] heeft gezegd dat hij namens de GGD een pakket kwam bezorgen waarvoor die [persoon 11] 80 eurocent moest betalen per pin, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

( artikel 326, artikel 45 Wetboek van Strafrecht )

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Ten aanzien van zaak A, feit 1
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, deze tenlastegelegde oplichting in vereniging niet wettig en overtuigend bewezen.
Het in de aangifte opgegeven signalement van de dader(s) wijkt in significante mate af van het uiterlijk van verdachte. Aangeefster beschrijft twee blanke (Nederlandse) mannen. De langste was tussen 1.70 en 1.80m en tegen de 30 jaar. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte één van de twee mannen is geweest die aan de deur bij aangeefster is geweest.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt weliswaar dat verdachte binnen het tijdsbestek van ongeveer een uur pinbetalingen heeft verricht met de weggenomen pinpas van aangeefster in de buurt van waar zij is opgelicht. Dat enkele feit is, hoewel opmerkelijk, onvoldoende om te kunnen concluderen dat het dus verdachte is geweest die met de zogenoemde babbeltruc aangeefster heeft opgelicht.
Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.2
Ten aanzien van zaak A, feit 2
De rechtbank acht met de officier van justitie deze tenlastegelegde diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel (gestolen pinpas) wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank baseert haar oordeel op de aangifte, de bankafschriften, de camerabeelden van de Bijenkorf, de BCC en de Albert Heijn en de processen verbaal van herkenning van verdachte.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte met een ander op 3 oktober 2021 samen optrekken en in een kort tijdbestek in voornoemde winkels dure spullen aanschaffen. De betalingen zijn verricht met de pinpas en pincode van mevrouw [persoon 5] en de bedragen zijn van haar rekening afgeschreven. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte ook een betaling heeft gedaan, waarbij hij voornoemde pinpas in handen heeft gehad en de bijbehorende pincode heeft ingevoerd. Na deze betaling is op camerabeelden te zien dat verdachte de zojuist gekochte Stone Island jas draagt.
Verdachte heeft verklaard dat hij door de jongen met wie hij op 3 oktober 2021 in de winkels samen was, werd gebeld met de vraag of hij mee ging winkelen. Hij vond het niet vreemd dat die jongen in een korte tijd allerlei dure spullen aanschafte en verdachte was zich van geen kwaad bewust. Geconfronteerd met het feit dat verdachte ook zelf een betaling in de winkel heeft verricht, verklaarde verdachte “dat hij nog nooit voor een groot bedrag had gepind, benieuwd was hoe dat werkt en dat wilde uitproberen”.
Deze verklaring is, ook in het licht van de genoemde bewijsmiddelen, ongeloofwaardig en zal de rechtbank ter zijde schuiven.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen voldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank houdt verdachte verantwoordelijk voor de betalingen die in zijn aanwezigheid op 3 oktober 2021 zijn verricht, te weten voor een bedrag van € 1.680,16. Dat acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Ten aanzien van zaak A feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de onder feit 3 tenlastegelegde bedreiging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.4.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de tenlastegelegde straatroof.
Aangever heeft verklaard dat hij via de Telegram app een afspraak heeft gemaakt voor het kopen van een brommer. De naam en/of het account van de verkoper is hem niet bijgebleven.
Aangekomen op de afgesproken locatie werd aangever gebeld door een anoniem nummer om naar een andere locatie te komen.
Dit nummer is nagetrokken in het politiesysteem ‘zoeken in formulieren’ en gebleken is dat dit telefoonnummer bij registraties van verdachte betrokken is geweest. Op die wijze is het telefoonnummer door de politie gekoppeld aan verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit inderdaad zijn telefoonnummer is geweest, maar dat hij dit nummer al een tijd niet meer gebruikt. Nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte het telefoonnummer in de tijd van de tenlastegelegde diefstal feitelijk in gebruik heeft gehad, kan de verklaring van verdachte kloppen.
Aangever en de getuigen geven geen onderscheidende signalementen van de daders. Wel zijn ter plaatse de twee helmen van de daders gevonden en deze zijn onderzocht op DNA sporen. Er is een mengprofiel van DNA van tenminste vier personen aangetroffen, waaronder die van verdachte. Hoewel opmerkelijk, levert dit onvoldoende bewijs op voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal. Hieruit kan namelijk alleen geconcludeerd worden dat verdachte de helm heeft gedragen, maar niet wanneer of op welk moment. Evenmin kan worden uitgesloten dat het DNA van verdachte op een andere wijze is gemengd met het DNA van een ander. Het dossier bevat weliswaar aanknopingspunten die lijken te wijzen op een betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde diefstal, maar op grond van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte ter plaatse van de diefstal is geweest en zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen daarvan. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.5
Ten aanzien van zaak C
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging gekwalificeerde doodslag van aangevers.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vader en zoon [persoon 10] hebben aangifte gedaan van een incident dat zich op 6 mei 2022 op het Buikslotermeerplein voor hun juwelierswinkel heeft voorgedaan. In de aangifte omschrijven aangevers dat zij onderweg waren naar hun werk en dat twee jongens, waaronder verdachte, hen passeren, zich na een paar meter opeens omdraaien en op hen af kwamen rennen. Zonder dat de jongens iets zeiden tegen vader en zoon werden zij met fors geweld aangevallen. Aangever [persoon 10] kreeg direct twee klappen met een moersleutel tegen zijn hoofd, waarna hij op de grond viel. In totaal heeft hij drie klappen met de moersleutel op zijn hoofd gekregen. Ook aangever [persoon 4] is ten val gekomen en op zijn hoofd geslagen. Verder zijn aangevers geduwd en geslagen. [persoon 10] zat helemaal onder het bloed en [persoon 4] bloedde enorm uit de wond aan zijn hoofd.
Uit de medische stukken blijkt dat in elk geval de pols en de rug van aangever [persoon 4] zijn gebroken als gevolg van het geweld. Ook hadden beide aangevers verwondingen aan het hoofd. Het forse geweld is gestopt doordat omstanders hebben ingegrepen, waarna de twee daders op een scooter probeerden weg te komen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij samen met een ander op 6 mei 2022 naar vader en zoon [persoon 10] is gegaan, omdat zij hen wilden beroven van een Rolex horloge. Verdachte heeft bekend dat hij een van de aangevers met een moersleutel op het hoofd heeft geslagen. Hij had een tas met gereedschap meegenomen maar was van te voren niet van plan om te slaan. Tijdens de confrontatie met de aangevers werd het zwart voor zijn ogen en toen is hij gaan slaan.
De rechtbank stelt voorop dat om tot een veroordeling van poging tot gekwalificeerde doodslag te komen, wettig en overtuigend bewezen dient te worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden én dat hij tot deze daad is gekomen in verband met een – in dit geval – beroving. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt vast dat aangevers met verdachte en de mededader op een kleine afstand van elkaar stonden, aangevers zijn immers geslagen en op de grond beland. Aangevers verklaren beiden op het hoofd geslagen te zijn met ijzeren voorwerpen, aangevers hebben een omschrijving van de moersleutel gegeven waarmee is geslagen. Het zou gaan om een moersleutel van circa 40 centimeter lang. Ook is met een life hammer geslagen. Niet altijd is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood als op het hoofd van een slachtoffer wordt geslagen. Door in dit geval met een life hammer met een scherpe punt en met een moersleutel met een verzwaarde kop met kracht op het hoofd te slaan, is voldoende komen vast te staan dat verdachte samen met zijn mededader bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen met het zwaar ijzeren voorwerp wordt geslagen, de aanmerkelijke kans bestaat dat daardoor zodanig ernstig schedel- en hersenletsel ontstaat dat dit de dood veroorzaakt. Nu het een algemene ervaringsregels betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangevers zouden kunnen overlijden, zodat in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangevers.
Uit de verklaring van verdachte, het georganiseerde karakter van dit incident en de rolverdeling tussen verdachten, volgt dat sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader. Dit betekent dat hij ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van zijn mededader en dus ook voor de door de mededader verrichte geweldshandelingen, voor zover hij deze al niet zelf heeft verricht.
4.5
Ten aanzien van zaak D
De rechtbank acht de tenlastegelegde poging tot oplichting wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank baseert haar oordeel op de aangifte, de processen-verbaal van aanhouding en aantreffen pinpassen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Zaak A ten aanzien van feit 2
op 3 oktober 2021 te Amstelveen en te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit pin/geldautomaten geldbedragen (van in totaal 1.680,16 euro), die aan [persoon 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door die geldbedragen en goederen met een weggenomen pinpas te pinnen;
Zaak C
op 6 mei 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 10] en/of [persoon 4] opzettelijk van
het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededader, met dat opzet naar voornoemde [persoon 10] en/of voornoemde [persoon 4] is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader meermalen een moersleutel tegen het hoofd en tegen het lichaam van voornoemde [persoon 10] en/of voornoemde [persoon 4] hebben geslagen ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 10] en voornoemde [persoon 4] ten val zijn gekomen, welke poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal met geweld in vereniging, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Zaak D
in de periode van 3 november 2022 tot en met 4 november 2022 te Rijsbergen, gemeente Zundert, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [persoon 11] (geboren op [geboortedag 2] 1945) te bewegen tot de afgifte van enig goed en het ter beschikking stellen van gegevens te weten tot afgifte van een pinpas en de bijbehorende pincode,
- zich (telefonisch) heeft voorgedaan als medewerker van de GGD, en
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat de GGD pakketten bezorgt bij kwetsbare en oudere personen en
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat het pakket COVID-19-tests en mondkapjes bevat en
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat het pakket gratis is en
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat zij daarvoor verzendkosten van ongeveer 80 eurocent tot 1 euro moest betalen per pin en
- die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat het pakket dezelfde dag (te weten 3 november 2022) tussen 12.30 uur en 14.00 uur bij haar thuis zou worden bezorgd en
- ( vervolgens) die [persoon 11] telefonisch heeft gezegd dat de pakketbezorger problemen had en het pakket op 4 november 2022 bezorgd zou worden en
- ( vervolgens) zich (op 4 november 2022) met een pakket naar de woning van die [persoon 11] heeft begeven en
- tegen die [persoon 11] heeft gezegd dat hij namens de GGD een pakket kwam bezorgen waarvoor die [persoon 11] 80 eurocent moest betalen per pin, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de door haar bewezen geachte feiten een jeugddetentie voor de duur van 211 dagen, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd. Daaraan dienen de voorwaarden te worden verbonden zoals deze door de Raad zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd.
Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij heeft lange tijd in voorlopige hechtenis gezeten.
Bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis vanaf 26 januari 2023 heeft verdachte een heel strak kader gehad en hij heeft zich deze keer heel goed aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden.
De raadsman sluit zich aan bij het advies van de psycholoog en psychiater, om een
deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met toezicht op naleving van de voorwaarden door de volwassenreclassering
Het kader van een voorwaardelijk PIJ-maatregel wordt door voornoemde deskundigen afgeraden en een dergelijk kader is ook niet geschikt als stok achter de deur.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gekwalificeerde poging tot doodslag op twee personen. Verdachte en zijn medeverdachte hebben de slachtoffers enorme angst ingeboezemd en hen letsel toegebracht door hen op weg naar hun werk op te wachten en vrijwel direct fors geweld tegen hen te gebruiken. Voor de slachtoffers kwam het geweld volledig uit het niets. Zij hadden een dergelijke aanval helemaal niet zien aankomen. Beide slachtoffers vreesden voor hun eigen leven en dat van de ander, omdat zij meerderere malen hard tegen hun hoofd werden geslagen met ijzeren staven. Voor de slachtoffers was er geen mogelijkheid zich te verdedigen tegen het aanhoudende geweld. Zij zijn ook beiden op de grond terecht gekomen. Zelfs toen zij op de grond lagen, stopte het geweld niet. Verdachte, enkel uit op geldelijk gewin, heeft zich bij dit incident nietsontziend opgesteld. De slachtoffers hebben hier verwondingen aan onder meer het hoofd, pols en rug overgehouden. Dat het letsel niet nog ernstiger is, is niet aan het handelen van verdachte en zijn mededader te danken maar aan de dappere voorbijgangers die hebben ingegrepen. Duidelijk is dat het gewelddadige handelen van verdachte en zijn mededader niet alleen schokkend moet zijn geweest voor de slachtoffers, maar ook voor de mensen die het incident hebben gezien. Verdachte heeft door zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De slachtoffers ervaren tot op heden nog dagelijks de gevolgen van het handelen van verdachte, zij zijn nog altijd angstig en zijn niet meer in staat hun werk te verrichten.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting, een babbeltruc, van een oudere dame van rond de tachtig jaar. Dit soort babbeltrucs zijn een ware plaag in de samenleving waar hard tegen moet worden opgetreden, juist omdat vaak oudere en kwetsbare mensen daar de dupe van zijn.
Verdachte is er gelukkig niet in is geslaagd om het slachtoffer daadwerkelijk op te lichten. Dat het verdachte niet is gelukt, komt echter niet door zijn handelen of inzicht. Het slachtoffer was alert, besefte op tijd dat zij werd opgelicht en heeft direct de politie ingeschakeld waardoor verdachte (bijna) op heterdaad kon worden aangehouden. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan diefstal door gebruik van een gestolen pinpas en – code, waarbij hij zich alleen heeft laten leiden door geld zonder oog te hebben voor de (financiële) schade van het slachtoffer. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank houdt rekening met de afspraken die ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn vastgelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van
6 mei 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder meer ten aanzien van het medeplegen van oplichting.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapportages en adviezen, te weten:
  • het Pro Justitia psychiatrisch onderzoek, uitgebracht op 23 december 2022 door A. van der Straten, psychiater in opleiding onder supervisie van dr. N. Duits, psychiater;
  • het Pro Justitia psychologisch onderzoek, uitgebracht op 23 december 2022 door drs. C.C. Mies, GZ-psycholoog;
  • een rapportage van de Raad van 10 mei 2023;
  • een evaluatieverslag van JBRA van 20 mei 2023.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van wat door deskundigen dr. N. Duits en drs. C.C. Mies, en de vertegenwoordigers van de Raad en JBRA en ter toelichting op deze rapportages ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De bovengenoemde deskundigen van de Pro Justitia rapportages komen tot de volgende conclusie en het volgende advies:
Er wordt bij verdachte een duidelijke psychische stoornis of ziekelijke stoornis van de geestvermogens vastgesteld. Bij verdachte is wel sprake van een gebrekkige ontwikkeling vanwege een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en psychopathe kenmerken, die aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Zijn antisociale en psychopathe kenmerken waren van invloed op het bedenken, voorbereiden en uitvoeren van de tenlastegelegde poging tot overval en poging tot doodslag van de juweliers.
Indien de tenlastegelegde feiten bewezen worden geacht, dan is het advies om dat toe te rekenen aan verdachte. Er was veel voorbereiding, hij had momenten zich te bedenken maar deed dat niet.
De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. Verdachte toont weinig empathie en berouw. Hij is eerder veroordeeld voor (niet gewelddadig) strafbare feiten en wordt opnieuw verdacht van gewelddadig en niet-gewelddadige tenlastegelegde zaken tijdens zijn schorsingen. Verdachte was getuige van geweld in het gezin, de ouders waren verminderd beschikbaar. Hij gaat om met (meerdere) delinquente personen en ouders hebben geen grip op hun kinderen buitenshuis.
Er worden geen behandel- en nauwelijks beïnvloedingsmogelijkheden gezien bij verdachte voor zijn antisociale en morele beperkingen, heimelijkheid, gebrekkig reflectief vermogen, manipulatie en opportunistische verandermotivatie. Een ingang voor behandeling wordt niet gezien. Dit omdat verdachte informatie achterhoudt en zwijgt over tenlastegelegde zaken en het contact met criminele vrienden. De ingezette hulpverlening diskwalificeert hij en hij heeft behandeling in de justitiële jeugdinrichting geweigerd. Een gezinsgerichte behandeling en begeleiding is gecontra-indiceerd. In het Marokkaanse gezin wordt weinig gedeeld, er wordt informatie achtergehouden, de ouders zijn pedagogisch onmachtig, en ze leggen de schuld bij anderen. Verdachte lijkt enigszins gemotiveerd voor scholing en zou met strakke justitiële begeleiding en voorwaarden zoals werken, leren en vrijetijdsbesteding mogelijk zijn mbo-diploma kunnen verwerven.
Een PIJ-kader gaat uit de van de mogelijkheid van behandeling en is daarom niet aan de orde. Een jeugddetentie gevolgd door een lang voorwaardelijk strafdeel met begeleiding door de volwassenen reclassering die strikt kan toezien op het noodzakelijk risicomanagement met voorwaarden en contactverboden lijkt het meest aangewezen, omdat verdachte tegen de tijd van uitvoering meerderjarig zal zijn.
De Raad is van mening dat een strafrechtelijke reactie noodzakelijk is, aangezien behandeling en ondersteuning leidt tot gedragsverandering en groei naar volwassenheid en ook voorkomen van recidive. De Raad is van mening is dat nu moet worden ingezet op behandeling middels een voorwaardelijke PIJ.
De Raad kan zich vinden in de breed uiteengezette, inhoudelijke en gedegen overwegingen van de Pro Justitia deskundigen, maar is van mening dat afstraffen in de vorm van detentie indien verdachte de algemene en/of bijzondere voorwaarden overtreedt niet de juiste insteek is. Daarbij is de Raad van mening dat, ondanks dat verdachte een verharde kant heeft, hij ook nog steeds een jongere van zeventien jaar is, die een pedagogische aanpak behoeft.
De Raad ziet meer mogelijkheden in een voorwaardelijke PIJ-maatregel, dan in het opleggen van (jeugd) detentie. Dit wordt mede ingegeven door het gegeven dat verdachte niet gevoelig lijkt te zijn voor detentie, weinig tot geen lijdensdruk lijkt te ervaren en er vanuit het systeem weinig mogelijkheden zijn om het zelfbepalende gedrag van verdachte bij te sturen. Daarbij valt te verwachten dat verdachte ook met een fors strafrechtelijk kader op enig moment zijn eigen plan trekt, uit het zicht raakt en de kans op herhaling toe zal nemen. Verdachte heeft zich tot op heden meermaals onttrokken aan de strafrechtelijke kaders. Bij het opleggen van een voorwaardelijke PIJ bestaat de hoop dat een intrinsieke motivatie ontstaat om behandeling te ondergaan en mee te werken aan de bijzondere voorwaarden, omdat verdachte met name gevoelig lijkt te zijn voor de onvoorwaardelijke PIJ die hem dan boven zijn hoofd zal hangen. In een voorwaardelijke PIJ ziet de Raad de mogelijkheid een omslagpunt in de houding van verdachte te creëren waardoor hij wel kan gaan profiteren van een behandeling waardoor de kans op recidive kan verminderen. De Raad heeft wat betreft het opleggen van een maatregel geen bezwaren jegens het opleggen van de dadelijk uitvoerbaar (DUT).
De Raad adviseert als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte:
- een positieve dagbesteding heeft en volgens het schoolrooster zijn mbo-opleiding volgt en dit positief afsluit,
- een adequate vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van een bijbaan of sport en deze weet te behouden,
- meewerkt aan behandeling bij de Waag en/of soortgelijke instelling,
- meewerkt aan Levvel, de IFA-coach,
- een contactverbod heeft en geen contact mag opnemen met de medeverdachten en de slachtoffers, waarbij aan Jeugdbescherming, regio Amsterdam, de opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige te begeleiden.
JBRA sluit zich aan bij het advies van de Raad met dien verstande dat wordt geadviseerd dat het toezicht en begeleiding wordt uitgevoerd door de volwassenreclassering van het Leger des Heils (LdH). Enerzijds omdat het gezin al bekend is bij het LdH en een nauwe samenwerking is tussen de verschillende instanties met het LdH. Anderzijds omdat het LdH erom bekend staat vaak een ‘langere adem’ te hebben dan de andere reclasseringsorganisaties. Dit is nodig daar verdachte een langdurige begeleiding nodig zal hebben gezien de beschrijvende diagnose zoals vastgesteld door het NIFP.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de gebrekkige ontwikkeling en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling over als ook het advies de bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf dan wel maatregel aan verdachte dient te worden opgelegd, met name omdat de deskundigen enerzijds en de Raad en JBRA anderzijds daarover van mening verschillen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het kader van een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel, zoals door de Raad en JBRA is geadviseerd, niet passend is. Daarbij is van doorslaggevende betekenis dat een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel een behandelmaatregel is. Voornoemde deskundigen hebben in de rapportages en ter terechtzitting zorgvuldig uitgelegd dat bij een dergelijke gebrekkige ontwikkeling en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling behandeling geen effect zal hebben bij verdachte terwijl de juiste begeleiding wel effect zou kunnen hebben op het gedrag van verdachte.
Het enkel opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel als stok achter de deur, terwijl de uitvoering van deze maatregel niet wenselijk is, is niet waarvoor de PIJ-maatregel is bedoeld en daarom onwenselijk.
De rechtbank concludeert dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van voorlopige hechtenis, onder de bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad zijn geformuleerd, passend en geboden is. Verdachte hoeft op dit moment niet terug in jeugddetentie. Wel acht de rechtbank een fors voorwaardelijk deel nodig als stok achter de deur, zodat verdachte goed voelt wat de gevolgen zijn als hij weer strafrechtelijk in de fout gaat of zich niet houdt aan de voorwaarden. De rechtbank ziet op dit moment onvoldoende aanknopingspunten voor de overdracht naar volwassenreclassering. De rechtbank acht het van belang dat het toezicht en de begeleiding wordt uitgevoerd door de jeugdreclassering. De volwassenreclassering gaat in beginsel uit van eigen verantwoordelijkheden, wat nog niet aansluit bij de leeftijd en situatie van verdachte. Bovendien kan de jeugdreclassering meer maatwerk leveren, onder meer door inzet van het Top 1000 team, waarvoor verdachte volgens JBRA in aanmerking komt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten het medeplegen van gekwalificeerde doodslag.
Gelet op het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.
Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

10.Vorderingen benadeelde partijen

Ten aanzien van de benadeelde partij[persoon 10]
De benadeelde partij [persoon 10] vordert € 555,94 aan materiële schadevergoeding en
€ 800,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat van de benadeelde partijheeft gepersisteerd bij de ingediende vordering. Ten aanzien van de post kleding heeft de advocaat toegelicht dat zij is uitgegaan van bedragen van normale kleding en op basis daarvan een schatting heeft gemaakt, omdat de benadeelde partij geen bonnen heeft. De advocaat verzoekt aan de rechtbank om ten aanzien van de kleding gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Tot slot heeft de advocaat zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de post reiskosten naar het advocatenkantoor en politiebureau.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schadevergoeding en de immateriële schadevergoeding geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De gevorderde schadevergoeding van het bedrag van € 390,- ten aanzien van de post kleding en schoenen komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het is de rechtbank aannemelijk geworden gelet op de foto’s in het dossier dat de kleding doordrenkt van bloed is geweest.
De gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de informatiekosten van het bedrag van
€ 106,86, is voldoende onderbouwd en inhoudelijk niet betwist. Ook komt het gevorderde bedrag de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De rechtbank is van oordeel dat ook de reiskosten van en naar het politiebureau en het advocatenkantoor aangemerkt kunnen worden als materiële schade en daarom onder de huidige post voor toewijzing vatbaar zijn. Het gevorderde bedrag van € 59,08 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Voornoemde schadeposten kunnen volledig aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank zal de materiële schadevergoeding niet hoofdelijk opleggen gelet op ingewikkeldheden met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen verdachte en de medeverdachte.
Nu beide verdachten naar het oordeel van de rechtbank wel aansprakelijk zijn voor de materiële schade die de heer [persoon 10] heeft geleden, zal de materiële schadevergoeding tot de helft worden toegewezen tot een bedrag van € 277,97 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade het gevorderde bedrag van € 800,- passend is. De rechtbank zal ook de immateriële schadevergoeding niet hoofdelijk opleggen gelet op ingewikkeldheden met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen verdachte en de medeverdachte. Nu beide verdachten naar het oordeel van de rechtbank wel aansprakelijk zijn voor de immateriële schade die de heer [persoon 10] heeft geleden, zal de immateriële schadevergoeding tot de helft worden gematigd. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 400,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het overige deel van de gevorderde schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 10] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij[persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 6.713,34 aan materiële schadevergoeding en
€ 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat van de benadeelde partijheeft gepersisteerd bij de ingediende vordering. Ten aanzien van de post kleding heeft de advocaat toegelicht dat zij is uitgegaan van bedragen van gebruikelijk normale kleding en op basis daarvan een schatting heeft gemaakt, omdat de benadeelde partij geen bonnen heeft. De advocaat verzoekt aan de rechtbank om ten aanzien van de kleding gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Ten aanzien van de post eigen risico heeft de advocaat verzocht om ten minste de kosten vanaf het incident toe te wijzen. Ten aanzien van de post bedrijfsomzet en de rijkosten naar het advocatenkantoor en politiebureau heeft de advocaat zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schadevergoeding voor wat betreft de eigen bijdrage fysiotherapie, kosten psychologische behandeling, Rolex, kleding en schoenen, de informatiekosten en de reiskosten geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Ten aanzien van het eigen risico vordert de officier van justitie om een bedrag van € 329,49 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, omdat dit bedrag ziet op kosten van na het ten laste gelegde incident. Ten aanzien van de gederfde inkomsten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze post in beginsel onvoldoende is onderbouwd.
Anderzijds is duidelijk dat de benadeelde niet in staat was om zijn zaak te openen en dat een schatting van een bedrag van €2.000 redelijk is.
Tot slot vordert de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft zich ten aanzien van de materiële schadevergoeding voor wat betreft de gederfde inkomsten op het standpunt gesteld dat deze post onvoldoende is onderbouwd en daarom niet voor toewijzing vatbaar is.
De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Materiële schade toewijsbaar
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de eigen risico zorgverzekering uitsluitend de kosten voor wat betreft het ambulancevervoer voor toewijzing vatbaar zijn, omdat ten aanzien van de overige bedragen onvoldoende is onderbouwd dat deze verband houden met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal dit deel van het gevorderde bedrag daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank komt het bedrag van € 291,21 dat ziet op het ambulancevervoer niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De vordering ten aanzien van de eigen bijdrage fysiotherapie is toewijsbaar. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het letsel van het slachtoffer aannemelijk is geworden dat hij daarvoor behandeling bij een fysiotherapeut heeft moeten volgen. De rechtbank komt het gevorderde bedrag van € 172,50 niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De gevorderde schadevergoeding van het bedrag van € 390,- ten aanzien van de post kleding en schoenen komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Het is de rechtbank aannemelijk geworden gelet op de foto’s in het dossier dat de kleding doordrenkt van bloed is geweest.
Ten aanzien van de informatiekosten komt de rechtbank het bedrag van € 89,- voor het opvragen van informatie bij het ziekenhuis niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het bedrag van € 437,05 is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Onduidelijk is waarom en waarvoor deze kosten zijn gemaakt. De rechtbank zal dit deel van het gevorderde bedrag daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de reiskosten van en naar het politiebureau en het advocatenkantoor aangemerkt kunnen worden als materiële schade en daarom voor toewijzing vatbaar zijn. Ook komt het gevorderde bedrag van € 85,96 de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor.
Voornoemde schadeposten kunnen volledig aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank zal de materiële schadevergoeding niet hoofdelijk opleggen gelet op ingewikkeldheden met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen verdachte en de medeverdachte. Nu beide verdachten naar het oordeel van de rechtbank wel aansprakelijk zijn voor de overige materiële schade die de heer [persoon 10] heeft geleden, zal de materiële schadevergoeding tot de helft worden toegewezen tot een bedrag van € 514,33 euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Materiële schade niet-ontvankelijk
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de kosten psychologische behandeling niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat onvoldoende is onderbouwd dat de psychologische behandeling rechtstreekse schade is door het handelen van verdachte. Er heeft immers in september 2022 een plofkraak bij het slachtoffer plaatsgevonden. Uit de stukken is onduidelijk in welke mate de plofkraak invloed heeft gehad op het psychisch gestel van de benadeelde partij.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de Rolex niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de herkomst van het gevorderde bedrag onduidelijk is en tevens onvoldoende is onderbouwd.
Tot slot zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de gederfde inkomsten niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat op basis van uitsluitend de omzet niet is vast te stellen wat de gederfde inkomsten van de benadeelde partij zijn geweest.
De rechtbank is dan ook met de raadsman van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 2.500,- passend is.
De rechtbank zal ook de immateriële schadevergoeding niet hoofdelijk opleggen gelet op ingewikkeldheden met betrekking tot het onderlinge regresrecht tussen verdachte en de medeverdachte. Nu beide verdachten naar het oordeel van de rechtbank wel aansprakelijk zijn voor de overige immateriële schade die de heer [persoon 10] heeft geleden, zal de immateriële schadevergoeding tot de helft worden gematigd. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 1.250,- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het overige deel van de gevorderde schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.028226.22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 12 mei 2022 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 80 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 14 mei 2023 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke werkstraf van 80 uren te gelasten.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 288, 311, 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart niet bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 en feit 3 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 2, in zaak C onder feit 1 primair en in zaak D tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A feit 2
medeplegen van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Zaak C feit 1 primair
medeplegen van poging doodslag, gevolgd, vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
Zaak D
poging tot oplichting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 14 maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
7 maanden,van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Onder
de algemene voorwaardedat de veroordeelde:
 zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder
de bijzondere voorwaardendat verdachte:
 dat veroordeelde zal meewerken aan de begeleiding van en zich houden aan de aanwijzingen door de jeugdreclassering gegeven, te weten Jeugdbescherming Regio Amsterdam (Top 1000 team);
  • dat verdachte naar school gaat volgens het rooster;
  • dat verdachte meewerkt aan systeembehandeling en individuele behandeling bij De Waag;
  • dat verdachte meewerkt aan de begeleiding door een IFA-coach;
  • dat verdachte een adequate vrijetijdsbesteding heeft;
  • dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen,
zoeken of hebben met
de medeverdachten:
- [medeverdachte 1], geboren op [geboortedag 3] 2002 te [plaats]
- [medeverdachte 2] geboren [geboortedag 4] 2006 te [plaats]
En met
de slachtoffers, tenzij sprake is van mediation:
- mevrouw [persoon 11], geboren op [geboortedag 2] 1945 te [plaats];
- [persoon 10], geboren op [geboortedag 5] en
- [persoon 4], geboren op [geboortedag 6] 1972.
Van rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door Jeugdbescherming Regio Amsterdam te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van
[persoon 10]gedeeltelijk toe tot € 677,97 (zegge: zeshonderd en zevenenzeventig euro en zevenennegentig cent), waarvan € 277,97 (zegge: tweehonderd en zevenenzeventig euro en zevenennegentig cent) voor materiële schade en € 400,- (zegge: vierhonderd euro) uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 10] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 10] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [persoon 10] ter hoogte van € 677,97 (zegge: zeshonderd en zevenenzeventig euro en zevenennegentig cent). Voornoemd bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk is.
Wijst de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding voor het overige af.
Wijst de vordering van
[persoon 4]gedeeltelijk toe tot € 1.764,33 (zegge: duizend zevenhonderd en vierenzestig euro en drieëndertig cent), waarvan € 514,33 (zegge: vijfhonderd en veertien euro en drieëndertig cent) voor materiële schade en € 1.250,- (zegge: duizend tweehonderd en vijftig euro) uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [persoon 4] ter hoogte van € 1.764,33 (zegge: duizend zevenhonderd en vierenzestig euro en drieëndertig cent). Voornoemd bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade voor wat betreft het eigen risico zorgverzekering, de informatiekosten, de kosten psychologische behandeling, de Rolex en de gederfde inkomsten voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk is.
Wijst de vordering ten aanzien van de overige materiële schadevergoeding voor het overige af.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 12 mei 2022, zijnde een
werkstraf voor de duur van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Oldekamp-Bakker, voorzitter,
mrs. A.E. van Montfrans en A.K. Mireku rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2023.