ECLI:NL:RBAMS:2023:4475

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
13.010793.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en mishandeling, veroordeling voor voorhanden hebben van een gaspistool en munitie na worsteling bij bedrijfspand

Op 13 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder bedreiging en mishandeling, gepleegd op 9 mei 2019 te Amsterdam. De zaak kwam voort uit een worsteling bij het bedrijf van de verdachte, waarbij hij een gaspistool en munitie voorhanden had. Tijdens de zitting op 29 juni 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, gehoord, evenals de verdediging door mr. I. Appel en de raadsvrouw van de benadeelde partijen, mr. C.A. Bouw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de bedreiging en mishandeling, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. De verklaringen van de aangevers waren inconsistent en de camerabeelden gaven geen duidelijk bewijs van de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een worsteling had plaatsgevonden, maar dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de aangevers had bedreigd of mishandeld zoals tenlastegelegd.

Wel vond de rechtbank bewezen dat de verdachte het gaspistool en de 87 patronen voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van één jaar. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd aan de verdachte voor de feiten die hen betroffen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.010793.20
Datum uitspraak: 13 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Appel, en de raadsvrouw van de benadeelde partijen, mr. C.A. Bouw, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort samengevat – beschuldigd van:
het voorhanden hebben van een (gas)pistool Zoraki 918 T, 9mm knal;
bedreiging van [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3] door een (vuur)wapen op hen te richten en/of opzettelijk dreigend te tonen en te zeggen: "Ik ga jullie allemaal dood maken.";
mishandeling van [persoon 1] door hem met een (vuur)wapen tegen het (voor)hoofd te slaan, ten gevolge waarvan hij is gevallen en/of de knokkel onder zijn (rechter)pink heeft gebroken;
het voorhanden hebben van 87 patronen KSR, 9mm P.A. Knal;
alle feiten gepleegd op 9 mei 2019 te Amsterdam.
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Inleiding

Op 9 mei 2019 werd melding gedaan van een vechtpartij bij het bedrijf van verdachte. Hierbij zouden de broers [persoon 3] (hierna: [persoon 3]), [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) en [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) een vuurwapen hebben afgepakt van verdachte en hebben veiliggesteld in een voertuig. De politie heeft een wapen, alsook munitie in beslag genomen. Zowel bij verdachte als [persoon 1] zijn verwondingen waargenomen.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte het aangetroffen wapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Ook moet de rechtbank beoordelen of verdachte de broers heeft bedreigd met het wapen en/of met woorden, of hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en zo ja, of sprake is geweest van zelfverdediging.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
Op de camerabeelden is duidelijk te zien dat [persoon 3] en [persoon 2] bij verdachte aan de deur komen, dat er vervolgens een schrikreactie komt en dat zij naar binnen gaan. Beiden verklaren zij dat verdachte een vuurwapen had. Ook [persoon 1] hoorde ‘vuurwapen’ en is daarom naar de worsteling gerend. Ondanks de discrepanties in de getuigenverklaringen zijn deze betrouwbaar, dit in het licht van de camerabeelden en het geluid. Door een tolk is vertaald dat is gezegd: “Moeten we daar bang voor zijn?” en “Wat nou een vuurwapen trekken?”. Vooral die eerste zin die precies is gezegd op het moment dat het vuurwapen zou zijn getoond, draagt bij aan dit oordeel. Op dat moment stonden [persoon 3] en [persoon 2] voor de deur. In die context is de vrees reëel. Dat [persoon 1] ook is bedreigd met het vuurwapen en dat verdachte de broers woordelijk heeft bedreigd, kan niet worden bewezen. Verdachte moet van deze onderdelen worden vrijgesproken.
Er heeft duidelijk een worsteling plaatsgevonden. [persoon 1] is naar binnen gesprongen en is ergens mee op zijn hoofd geslagen. Dat is in ieder geval niet door zijn eigen broers gedaan. Verdachte had het wapen vast en wilde het niet loslaten en is op dat moment met zijn armen heen en weer aan het slaan, wellicht om zich te verdedigen. Daarmee heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij iemand met het wapen zou slaan. Niet bewezen kan worden dat [persoon 1] door de slag met het vuurwapen is gevallen, waardoor zijn pink is gebroken. Ten aanzien van dit onderdeel moet ook vrijspraak volgen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 2 en 3. Hij heeft zich ten aanzien van de feiten 1 en 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Veroordeling voor het bezit van een wapen en munitie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan. [1]
De politie heeft op 9 mei 2019 te Amsterdam op aanwijzing van [persoon 2] in een voertuig bij het bedrijf van verdachte een vuurwapen aangetroffen. [2] Vervolgens heeft de politie het pand waarin verdachte dit bedrijf hield doorzocht. Daarbij zijn in de slaapkamer in het woongedeelte van het pand in een schoenenkast en achter een plafondplaat knalpatronen aangetroffen. Tevens werden knalpatronen aangetroffen in een kast in de kantoorruimte. [3] Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het wapen een alarmpistool betreft. Volgens de politie betreft het een gaspistool van het merk Zoraki, model 918 T, kaliber 9mm knal en is het een vuurwapen in de zin van artikel 1 lid 1 onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie. De in totaal 87 aangetroffen knalpatronen betreffen patronen van het merk KSR, kaliber 9mm P.A. Knal en zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4e gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [4] Verdachte heeft zowel bij de politie als op de zitting verklaard dat hij het wapen en de munitie van hem waren en dat hij die op kantoor aanwezig had. Uit het aantreffen van het gaspistool en de patronen en uit de bekennende verklaring van verdachte volgt dat verdachte deze voorwerpen aanwezig heeft gehad, dat hij hier wetenschap van had en dat hij ook beschikkingsmacht had over deze voorwerpen.
5. Vrijspraak van de feiten 2 en 3
De rechtbank vindt – anders dan de officier van justitie – het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen.
Bij het kantoor van verdachte is een langer lopend conflict uitgemond in een worsteling tussen verdachte en vier mannen, waarbij van verdachte een gaspistool is afgepakt. De rechtbank kan op basis van dit dossier en hetgeen is behandeld op de terechtzitting niet vaststellen dat verdachte aangevers met het vuurwapen heeft bedreigd en dat hij [persoon 1] op het hoofd heeft geslagen met het vuurwapen. Er zijn wel meerdere aangevers die dat verklaren, zodat strikt genomen het wettig bewijs daarvoor in dit dossier voorhanden is, maar de rechtbank is er niet van overtuigd dat dit ook daadwerkelijk zo is gegaan. Daarvoor is het volgende redengevend. De verdachte ontkent stellig en heeft uitgebreid verklaard over wat er volgens hem is gebeurd. Duidelijk is dat er een worsteling is geweest tussen verdachte enerzijds en aangevers anderzijds. Op de beelden is de vermeende bedreiging en mishandeling echter niet te zien of te horen. Het bewijs dat verdachte het vuurwapen heeft gericht op de aangevers en [persoon 1] heeft mishandeld, moet dus uitsluitend komen van hun eigen verklaringen. De rechtbank beoordeelt die verklaringen behoedzaam, omdat er aanwijzingen zijn dat zij zelf een fors aandeel in het geweld hebben gehad (verdachte had veel letsel en moest naar het ziekenhuis worden overgebracht) en omdat zij niet consequent verklaren over op wie het wapen dan zou zijn gericht en wie het wapen van verdachte heeft afgepakt. Daar komt bij dat (de beschrijving van) de camerabeelden en de vertaling van hetgeen op de beelden te horen zou zijn, ruimte laat voor het scenario van verdachte. Al met al is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte daadwerkelijk aangevers heeft bedreigd en [persoon 1] heeft mishandeld op de wijze zoals is tenlastegelegd. Het letsel van [persoon 1] acht de rechtbank niet doorslaggevend, omdat de worsteling heeft plaatsgevonden met meerdere personen in een relatief kleine ruimte waar ook tal van spullen en materialen stonden. Het is dus heel goed mogelijk dat het letsel door iets of iemand anders is veroorzaakt.
De conclusie is dus dat beide feiten niet zijn bewezen en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

Bewezen is dat verdachte:
feit 1:
op 9 mei 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool van het merk Zoraki, model 918 T, kaliber 9mm knal, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
feit 4:
op 9 mei 2019 te Amsterdam munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 87 patronen van het merk KSR, kaliber 9mm P.A. Knal, voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De strafoplegging

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur. Een gevangenisstraf is wegens het tijdsverloop en het feit dat de zaak bij een vorige berechting had kunnen worden afgedaan, niet meer passend. Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie blijft echter ernstig, vooral in Amsterdam waar enorm veel vuurwapengeweld is. Slachtoffers kunnen niet zien of het een gaspistool dan wel echt vuurwapen betreft.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de rechtbank bij de strafoplegging in strafmatigende zin rekening moet houden met het tijdsverloop en heeft verzocht een geheel voorwaardelijk straf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een gaspistool en 87 patronen voorhanden gehad. Vuurwapengeweld is levensgevaarlijk en neemt de laatste jaren alleen maar toe in Nederland, vooral in Amsterdam. Niet voor niets staan er daarom hoge straffen op deze feiten. Dat het een gaspistool betrof, is voor derden niet kenbaar. De dreiging die hiervan uitgaat is dus even groot als bij een echt vuurwapen. Dat verdachte zich hiervan bewust was, blijkt uit het feit dat hij het gaspistool niet alleen in zijn kantoor voorhanden heeft gehad, maar het daadwerkelijk heeft meegenomen naar een conflict om, indien nodig, ermee te dreigen.
Volgens de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, de afspraken die rechtbanken onderling hebben gemaakt over strafoplegging, is het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een gaspistool een gevangenisstraf van een maand. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Een zaak hoort binnen twee jaar tot een einde te komen. Verdachte is op 9 mei 2019 aangehouden. De rechtbank doet op 13 juli 2023 uitspraak. Dat betekent dat de redelijke termijn met ruim twee jaar is overschreden. Ook is verdachte inmiddels voor een ander feit veroordeeld. Deze zaak had tegelijk met die berechting afgedaan kunnen worden. Gelet op deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en een kortere proeftijd dan gebruikelijk, te weten één jaar. De rechtbank wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie, maar komt ook tot een andere bewezenverklaring.
8. Het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Pistool
2. Munitie
3. Munitie
4. Handschoen
5. Honkbalknuppel
Nu met betrekking tot voorwerpen 1 tot en met 3 het bewezen geachte is begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De voorwerpen 4 en 5 worden geretourneerd aan verdachte.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 5.986,- aan vergoeding van materiële en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partijen worden in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan verdachte ten aanzien van het onder feiten 2 en 3 tenlastegelegde geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partijen en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.De beslissing

Verklaart het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Gelast de onttrokken aan het verkeervan:
1. Pistool
2. Munitie
3. Munitie
Gelast de teruggave aan verdachtevan:
4. Handschoen
5. Honkbalknuppel
Verklaart de benadeelde partij [persoon 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk, C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2023.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nr. PL1300-2019095651-12, pag. 8 e.v.
3.Proces-verbaal Districtsrecherche ter plaatse met nr. PL1300-2019095651-21, pag. 18 e.v.
4.Proces-verbaal Wapenonderzoek met nr. 2019095651-34, pag. 31 e.v.