4.3.1Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Bevindingen verbalisanten
Op 16 juni 2021 omstreeks 17.30 uur zagen verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die reden in een opvallend dienstvoertuig, een bestuurder van een motorfiets op het fietspad op de Meer en Vaart in Amsterdam rijden, in de richting van de Ookmeerweg. Verbalisanten zagen het verkeerslicht van het fietspad, op de Meer en Vaart en kruising met het Osdorpplein, op rood staan. Zij zagen dat de motorrijder met hoge snelheid het rode verkeerslicht negeerde en door bleef rijden richting Ookmeerweg. Verbalisanten besloten om achter de motorrijder aan te gaan. Zij zagen vervolgens dat de motorrijder ter hoogte van het kruispunt Meer en Vaart en de Osdorperban het rode verkeerslicht negeerde en hierna de weg van de Meer en Vaart opreed. Op de kruising van de Meer en Vaart en de Ookmeerweg sloeg de motorrijder linksaf de Ookmeerweg in, in de richting van de Baden Powellweg. Verbalisanten zagen vervolgens dat de motorrijder voorgesorteerd stond om rechtsaf te slaan richting de Troelstralaan. Op dat moment konden verbalisanten het kenteken van de motorfiets noteren, te weten: [kenteken] . De motorrijder keek op dat moment achterom. Verbalisanten geven het volgende signalement van de motorrijder: een man met een lichtgetinte huidskleur, slank postuur, tussen de 23 en 30 jaar oud, smal gezicht en een zwarte baard. Hij droeg een donkerkleurige helm waarvan het kinstuk open stond. Vervolgens reed de motorrijder door het rode verkeerslicht rechtdoor in de richting van de Baden Powellweg. Verbalisanten wilden achter de motorrijder aanrijden, maar kwamen vast te zitten tussen drie voertuigen. Verbalisanten hebben hun optische- en geluidssignalen aangezet, om het verkeer door te komen. Dit had geen effect.
Verbalisanten reden de Notweg in. Hier zagen zij de motorrijder vanuit de richting van de Wildeman over Veldzicht rijden, in de richting van de Notweg. Verbalisanten sloegen hierop rechtsaf Veldzicht in. De motorrijder reed verbalisanten tegemoet. Voordat verbalisanten hun dienstvoertuig konden parkeren reed de motorrijder met hoge snelheid links het trottoir op. De motorrijder reed tegen twee kinderen aan, die zich op het trottoir bevonden. De motorrijder reed na de botsing met hoge snelheid weg vanuit de Notweg in de richting van de Ookmeerweg. Verbalisanten zagen dat de twee kinderen, door de botsing, ongeveer vijf meter verderop terecht kwamen. Verbalisanten zagen dat één kind niet bewoog. Het kind dat niet bewoog was even buiten bewustzijn. Hierna kwam het kind bij bewustzijn, maar verkeerde toen in shock. Het slachtoffer is genaamd
[persoon 1] (hierna: [persoon 1] ). [persoon 1] werd met de ambulance meegevoerd naar het ziekenhuis.
Letsel slachtoffer
[persoon 1] is als gevolg van het ongeval gedurende 30 tot 60 seconden buiten bewustzijn geweest. [persoon 1] had een bloeduitstorting op het voorhoofd en zwellingen op het achterhoofd en de linkerknie. In de ambulance werd [persoon 1] toenemend suf en op de spoedeisende hulp braakte hij twee keer. Hij had een wond op de linker knie, die werd gehecht met drie hechtingen. De CT-scan van de hersenen liet een kleine bloeding onder het harde hersenvlies zien. [persoon 1] is ter observatie opgenomen. [persoon 1] had het advies gekregen om in totaal zes weken te wachten met contactsporten en verder langzaamaan zijn activiteiten uit te breiden. [persoon 1] heeft gedurende enige tijd last gehad van krachtsverlies, pijnklachten en scheef lopen.
Op 21 september 2021 is [persoon 1] in behandeling gekomen van een manueel therapeut/sportfysiotherapeut in verband met scheef lopen na het ongeval. De fysiotherapeut vond bij zijn onderzoek pijnlijkheid rond het linker SI-gewricht en hypertonie van de linker iliopsoas spier. Er werden vijf behandelingen gegeven voor het mobiliseren van het SI-gewricht en het verminderen van de spierspanning van de genoemde spier.
[persoon 1] heeft een zware hersenschudding opgelopen alsmede een ingedeukte rib. Er is sprake van traumatisch schedel/hersenletsel. Gezien de aanwezigheid van bloed binnen in de schedel op de CT-scan, moet rekening worden gehouden met een verhoogd risico op posttraumatische epilepsie gedurende in elk geval vijf jaar. Gezien de leeftijd van [persoon 1] wordt een voorbehoud geadviseerd tot zijn achttiende verjaardag.
Aantreffen motorfiets en contact met verdachte
Volgens het politiesysteem stond de motorfiets met kenteken [kenteken] op naam van [B.V.] , gevestigd aan [adres 2] in Amsterdam . In de ondergrondse parkeergarage van het appartementencomplex troffen verbalisanten, [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , de motorfiets aan. Verbalisanten voelden dat de uitlaat van de motorfiets nog warm, dan wel heet, was.
Verbalisanten zijn doorgegaan naar het appartement, [adres 2] . Daar belden zij aan, maar de deur werd niet open gedaan. Via de digitale deurbel met camera aan de voordeur hadden verbalisanten contact met de bewoner die opgaf te zijn genaamd [verdachte] (hierna: verdachte). Verdachte verklaarde dat hij in Antwerpen was en dat het bedrijf [B.V.] van hem en zijn vriend was, dat de motorfiets van het bedrijf was en dat ze regelmatig motorfietsen verhuren aan instructeurs. Verdachte verklaarde verder dat hij die dag nog zou uitzoeken wie er op de motorfiets had gereden.
Aantreffen motorsleutel en helm
De motorsleutel behorende bij de motorfiets met kenteken [kenteken] werd later op de dag aangetroffen in de woning aan [adres 2] in Amsterdam . Ook werd in die woning een helm aangetroffen.
Gegevens RDW en Kamer van Koophandel
Uit gegevens van de RDW blijkt dat de motorfiets met kenteken [kenteken] op 29 mei 2021 te naam is gesteld van [B.V.] , gevestigd aan [adres 2] in Amsterdam . Op 15 juni 2021 is de motorfiets WA-verzekerd.Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [persoon 3] per 22 februari 2019 als bestuurder van [B.V.] vermeld staat en dat verdachte sinds 11 april 2019 als gevolmachtigde in functie is getreden.
Sporen op de motorfiets en sporen op de fiets
Uit sporenonderzoek aan de motorfiets met kenteken [kenteken] en de roze kinderfiets van [persoon 1] is het volgende gebleken. Op de motorfiets is onder meer een roze lakspoor op de rechterzijde van de voorband en een roze lakspoor op de rechter voorremschijf aangetroffen. De kleur van het lakspoor is gelijkend op de kleur van de fiets. De velgrand van het voorwiel van de fiets is verbogen en daarnaast is er een deuk in en lakschade aan de rechterpoot van de voorvork van de fiets geconstateerd. Verder heeft verbalisant onder meer een zwart veegspoor en lakschade op de rechterpoot van de voorvork waargenomen. Verbalisant heeft onderzocht door middel van schadepassing of de betrokken motorfiets en fiets met elkaar in aanraking zijn geweest. Door verbalisant werd geconcludeerd dat de hoogte, vorm en het verloop van de beschadigingen en aangetroffen sporen aan beide voertuigen met elkaar overeenkwamen en dat het dan ook zeer waarschijnlijk is dat beide voertuigen met elkaar in aanraking zijn gekomen.
Herkenning
Op 16 juni 2021 ontving verbalisant [verbalisant 1] via WhatsApp een afbeelding van de mogelijke verdachte van het ongeval dat had plaatsgevonden op de Veldzicht/Notweg in Amsterdam. Verbalisant herkent de verdachte op de foto als [verdachte] . Verbalisant herkende verdachte, omdat hij ambtshalve met hem in aanraking is geweest bij een korte achtervolging van een motorrijder. Verbalisant zag dat de afbeelding overeenkwam met het signalement van de motorrijder die hij had gezien.
Bevindingen bankgegevens
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte één bankrekeningnummer op zijn naam heeft staan. Voorts is gebleken dat er vanaf dat rekeningnummer pintransacties hebben plaatsgevonden vóór en ná de aanrijding op 16 juni 2021. Zo heeft er op 16 juni 2021 om 16.57 uur een pintransactie plaatsgevonden bij een geldautomaat in Amsterdam, vond omstreeks 17.30 uur de aanrijding plaats en vond er om 19.28 uur een pintransactie plaats bij de Total in Amsterdam. Vervolgens werd om 20.23 uur gepind bij Shell in Hank waarna er diverse pintransacties in België hebben plaatsgevonden.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ontkend dat hij de bestuurder was van de motorfiets.
4.3.3Heeft verdachte de motorfiets bestuurd op 16 juni 2021?
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de motorrijder het kinstuk van de helm omhoog had staan, waardoor de verbalisanten een signalement van de motorrijder konden geven.
De motorfiets met kenteken [kenteken] stond op naam van het bedrijf [B.V.] dat was gevestigd op het adres [adres 2] . Dat is het adres waar [verdachte] ten tijde van het ongeval stond ingeschreven. Verbalisanten hebben de motorfiets met warme/hete uitlaat aangetroffen in de parkeergarage behorende bij [adres 2] . Toen verbalisanten via de digitale deurbel aanbelden bij voornoemd adres kregen zij contact met iemand die zich kenbaar maakte als [verdachte] . [verdachte] had als gevolmachtigde van de B.V. de beschikking over de motorfiets. Bij het binnentreden in de woning aan [adres 2] later op de dag werd de motorsleutel, behorende bij de motorfiets met kenteken [kenteken] aangetroffen. [verdachte] werd om die redenen als verdachte van onder meer het veroorzaken van het verkeersongeval aangemerkt.
Op 16 juni 2021 werd verbalisant [verbalisant 1] een foto getoond van [verdachte] als de mogelijke verdachte van het verkeersongeval dat eerder die dag had plaatsgevonden. [verbalisant 1] herkende verdachte op de foto als zijnde de bestuurder van de motorfiets met kenteken [kenteken] .
Tegenover deze onderzoeksbevindingen staat de verklaring van verdachte. Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij ten tijde van het ongeval al enkele dagen in België was. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij één dag vóór het ongeval in België was. Ter zitting van 8 juni 2023 heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat verdachte ten tijde van het ongeval onderweg was naar België. Ook nam de verdediging ter zitting het standpunt in dat verdachte zijn bankpas wel eens uitleende aan zijn vriendin en de pinbetalingen rond het tijdstip van de aanrijding daardoor mogelijk door zijn vriendin zijn gedaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd en deze op geen enkele wijze heeft onderbouwd. De verklaring van verdachte dat hij niet de bestuurder was van de motorfiets op 16 juni 2021 is derhalve niet aannemelijk geworden. De rechtbank vindt deze verklaring, mede in het licht van de hiervoor beschreven onderzoeksbevindingen, ongeloofwaardig. De hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen sluiten daarentegen naadloos aan bij het scenario dat verdachte de bestuurder van de motorfiets was ten tijde van het ongeval. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 juni 2021 de bestuurder was van de motorfiets met kenteken [kenteken] .
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden op bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3.
4.3.4Feit 1, artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en feit 2, artikel 5a WVW
Feitelijke toedracht
Verdachte heeft voorafgaand aan het verkeersongeval meerdere verkeersovertredingen begaan. Zo heeft hij met zijn motorfiets over het fietspad gereden en heeft hij meerdere malen met hoge snelheid het rode verkeerslicht genegeerd. Verbalisanten zijn achter verdachte aangereden. Op enig moment stond verdachte voorgesorteerd om rechtsaf te slaan en keek hij achterom. De verbalisanten stonden toen achter hem in een opvallend dienstvoertuig, waarop verdachte door het rode verkeerslicht rechtdoor over de kruising is gereden. Verbalisanten wilden achter verdachte aanrijden en hebben daartoe de optische- en geluidssignalen aangezet. Echter kwamen verbalisanten niet door het verkeer heen en hebben zij de motorrijder laten gaan. Verbalisanten schakelden de optische- en geluidssignalen uit en reden de Notweg in. Na 30 seconden zagen verbalisanten verdachte rijden in de straat Veldzicht, waarop zij ook de Veldzicht inreden. Verdachte reed verbalisanten toen tegemoet. Vervolgens is verdachte onverhoeds en met hoge snelheid linksaf geslagen over de rijbaan van het tegemoetkomende verkeer het trottoir op alwaar hij in botsing is gekomen met [persoon 1] en ook [persoon 2] ten val is gekomen. Verdachte is vervolgens met hoge snelheid doorgereden.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. De rechtbank stelt vast op grond van de hiervoor beschreven gedragingen dat verdachte verbalisanten gedurende enige tijd probeerde te ontwijken. Dat is een bewuste keuze geweest van verdachte. Op het moment dat verdachte de verbalisanten aan zag komen in Veldzicht is hij vervolgens onverhoeds en met hoge snelheid het trottoir opgereden. Dit deed verdachte enkel met het doel om de verbalisanten te ontwijken. Verdachte reed harder dan voor een veilige verkeerssituatie ter plaatse passend was. Verdachte is daarmee ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid en oplettendheid die van verkeersdeelnemers verwacht wordt. Dat had tot gevolg dat hij tegen [persoon 1] en de fiets is aangereden. Ook [persoon 2] is daarbij ten val gekomen. Door het trottoir op te rijden, met een te hoge snelheid en onverhoeds, heeft het verkeersongeval plaatsgevonden. De slachtoffers konden niet anticiperen op het verkeersgedrag van verdachte.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte in zijn vlucht voor de politie, met een te hoge snelheid en onverhoeds een trottoir is opgereden. In dit geval is niet vastgesteld hoe hard verdachte precies heeft gereden, zodat niet kan worden vastgesteld of verdachte de maximumsnelheid heeft overtreden, een gedraging expliciet genoemd in artikel 5a WVW. Het rijden over een trottoir met een motorfiets is een overtreding van artikel 10, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Deze gedraging staat niet uitdrukkelijk benoemd in artikel 5a, eerste lid, WVW. De rechtbank is echter van oordeel dat de gedragingen van verdachte, vallen onder de categorie: “overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a tot en met l genoemd”, genoemd in artikel 5a lid 1 onder m WVW. Verdachte heeft door zo te handelen als hiervoor is beschreven immers opzettelijk een verkeersregel overtreden die (mede) dient ter bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers en daarmee inbreuk gemaakt op de verkeersveiligheid. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. In deze zaak gaat het – voor zover kan worden vastgesteld – om het schenden van één voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregel. De rechtbank merkt op dat ook één type gedraging, mits ernstig genoeg, onder omstandigheden kan leiden tot de conclusie dat sprake is van roekeloos rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte in zijn vlucht voor de politie meerdere verkeersovertredingen heeft begaan. Verdachte is toen hij de politie uiteindelijk tegemoet reed onverhoeds en met een te hoge snelheid het trottoir opgereden, enkel met het doel de politie te ontwijken. Op het trottoir is verdachte tegen [persoon 1] en de fiets aangereden. Vervolgens is verdachte met hoge snelheid doorgereden, nog altijd met het kennelijke doel om aan de politie te ontkomen. Het is algemeen bekend dat zich op een trottoir onder meer voetgangers en spelende kinderen kunnen bevinden, een kwetsbare groep mensen, die niet kunnen anticiperen op dergelijk gevaarlijk rijgedrag. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft direct voorafgaand aan de aanrijding meerdere verkeersovertredingen begaan, zoals het meermalen met hoge snelheid negeren van een rood verkeerslicht. Directe aanleiding voor de aanrijding was het onverhoeds en met hoge snelheid over het trottoir rijden. De rechtbank stelt vast dat dit rijgedrag van verdachte een bewuste keuze van hem was, namelijk om te ontkomen aan de politie. De rechtbank wordt gesterkt in dit oordeel door het gegeven dat verdachte ook na de aanrijding met hoge snelheid is doorgereden en zich niet om de slachtoffers heeft bekommerd. Hij heeft onder deze omstandigheden zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond. Verdachte heeft tijdens het rijden opzettelijk verkeersregels geschonden, kennelijk enkel met het doel de politie te ontwijken. Voorzienbare gevolgen van zijn rijgedrag heeft verdachte op de koop toegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daarmee is aan het vereiste dubbele opzet voldaan.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat het gevaar ook is verwezenlijkt, blijkt wel uit het feit dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. De gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn. Het is bovendien niet aan verdachte te danken, dat ten gevolge van zijn eerdere rijgedrag voorafgaand aan de aanrijding, namelijk het rijden over het fietspad en het meermaals negeren van het rode stoplicht, geen aanrijding heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat er meerdere andere verkeersdeelnemers waren op dat moment. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door het handelen van verdachte ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid. Ook het eerdere verkeersgedrag van verdachte, zoals het meermaals door rood rijden, behelst gedragingen die vallen artikel 5a WVW.
De rechtbank acht daarom de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten bewezen.
4.3.5Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het letsel van [persoon 1] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank beantwoord deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
[persoon 1] is als gevolg van het ongeval enige tijd buiten bewustzijn geweest. [persoon 1] had een bloeduitstorting op het voorhoofd en zwellingen op het achterhoofd en de linkerknie. In de ambulance werd [persoon 1] toenemend suf en op de spoedeisende hulp braakte hij twee keer. Hij had een wond op de linker knie, die werd gehecht met drie hechtingen. De CT-scan van de hersenen liet een kleine bloeding onder het harde hersenvlies zien. [persoon 1] is ter observatie opgenomen. [persoon 1] had het advies gekregen om in totaal zes weken te wachten met contactsporten en verder langzaamaan zijn activiteiten uit te breiden. [persoon 1] heeft gedurende enige tijd last gehad van krachtsverlies, pijnklachten en scheef lopen.
Op 21 september 2021 is [persoon 1] in behandeling gekomen van een manueel therapeut/sportfysiotherapeut in verband met scheef lopen na het ongeval. De fysiotherapeut vond bij zijn onderzoek pijnlijkheid rond het linker SI-gewricht en hypertonie van de linker iliopsoas spier. Er werden vijf behandelingen gegeven voor het mobiliseren van het SI-gewricht en het verminderen van de spierspanning van de genoemde spier.
[persoon 1] heeft een zware hersenschudding opgelopen alsmede een ingedeukte rib. Er is sprake van traumatisch schedel/hersenletsel. Gezien de aanwezigheid van bloed binnen in de schedel op de CT-scan, moet rekening worden gehouden met een verhoogd risico op posttraumatische epilepsie gedurende in elk geval vijf jaar. Gezien de leeftijd van [persoon 1] wordt een voorbehoud geadviseerd tot zijn achttiende verjaardag.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het door [persoon 1] als gevolg van de aanrijding opgelopen letsel, gezien de ernst, het veelvoud aan verwondingen, de lange periode van herstel en het gemaakte voorbehoud op posttraumatische epilepsie tot het achttiende jaar, gekwalificeerd te worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet.