ECLI:NL:RBAMS:2023:446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/13/718872 / HA ZA 22-473
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige geluidshinder door dierenwinkel en trimsalon; maatregelen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 februari 2023 uitspraak gedaan over een geschil tussen twee buren, waarbij de eisers, eigenaren van een appartement, zich beklaagden over geluidsoverlast van de dierenwinkel en trimsalon van de gedaagde. De eisers hebben sinds 2020 hinder ondervonden van geluiden zoals geblaf, gejank van honden en laagfrequente geluiden van machines, die afkomstig zijn uit de trimsalon die zich onder hun woning bevindt. Ondanks eerdere pogingen tot bemiddeling en verzoeken om isolatiemaatregelen, heeft de gedaagde onvoldoende actie ondernomen om de overlast te verhelpen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde onrechtmatige hinder veroorzaakt in de zin van artikel 5:37 en 6:162 BW, en dat de geluidsnormen zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit zijn overschreden. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om binnen drie maanden na het vonnis de onrechtmatige geluidshinder te beëindigen, met een dwangsom van € 500,00 per dag bij niet-naleving. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 3.000,00 aan schadevergoeding voor gederfd woongenot en € 2.265,00 aan kosten voor het vaststellen van aansprakelijkheid. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de gedaagde gesteld.

De rechtbank benadrukte dat het niet de bedoeling is dat de eisers geen geluiden van buren hoeven te dulden, maar dat de hoeveelheid en aard van de geluiden in deze zaak onrechtmatig zijn. De gedaagde heeft de keuze om maatregelen te nemen om de overlast te verminderen, zoals het verbeteren van de isolatie of het verplaatsen van de trimsalon.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/718872 / HA ZA 22-473
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. D.M.R. Janssen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Punt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 juni 2022 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 14 september 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het gebouw aan de [adres] is sinds 1999 gesplitst in appartementsrechten. Sinds 1 juli 2015 is [eisers] eigenaar van het appartementsrecht van de woning bekend als [adres 1] .
2.2.
[gedaagde] is sinds 2003 eigenaar van het appartementsrecht van de woning, bekend als [adres 2] .
2.3.
Op onderstaande afbeelding zijn de woningen van [eisers] en [gedaagde] te zien. Het rode en oranje gedeelte zijn privégedeelten van [gedaagde] , de blauwe delen horen bij de privégedeelten van [eisers]
2.4.
[gedaagde] exploiteert een dierenwinkel in het gedeelte dat oranje gemarkeerd is. In het bovenste rode vak is een hondenwas- en trimsalon gevestigd genaamd “ [trimsalon] ” (hierna: de Trimsalon). De Trimsalon wordt geëxploiteerd door mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en is gesitueerd onder de woonkamer van [eisers] op de eerste verdieping en naast een slaapkamer van [eisers] op de begane grond en naast een andere slaapkamer in de kelder/souterrain. De Trimsalon is geopend van maandag tot en met vrijdag van 09:00 uur tot 18:00 uur, en op zaterdag van 09:00 uur tot 17:00 uur.
2.5.
In 2020 heeft [gedaagde] de Trimsalon van het oranje vak naar het bovenste rode vak verplaatst. Sinds 2020 hoort [eisers] in haar woning geluiden vanuit de privégedeelten van [gedaagde] , bestaande uit geblaf en gejank van honden, laagfrequente geluiden van machines en gepraat. [eisers] heeft daarover geklaagd bij [gedaagde] en hem verzocht isolatiemaatregelen te nemen.
2.6.
Partijen hebben eind 2020 en begin 2021 een poging gedaan om samen met een bemiddelaar, de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ), tot een oplossing te komen. [naam 2] heeft op 4 februari 2021 naar [eisers] het volgende geschreven:
“(…)
Ik ben blij dat jullie er mee instemmen dat het isoleren na de lock-down gebeurt. Jullie kunnen er van op aan dat dit grondig gaat gebeuren en jullie hebben mijn woord dat we dit goed gaan doen.
(…)”
2.7.
Partijen zijn er samen niet uitgekomen en [eisers] heeft daarom twee deskundigen ingeschakeld die verbonden zijn aan Strooming B.V. (hierna: Strooming), een bureau dat is gespecialiseerd in onder andere geluidsonderzoeken. In de weken van 9 tot en met 16 juli 2021 en van 24 januari tot en met 22 februari 2022 werden geluidsmetingen verricht. Op momenten dat [eisers] overlast ervaarde kon zij het geluidsregistratiesysteem activeren. Dit systeem stond gepositioneerd nabij de muur tussen de woning van [eisers] en de dierenwinkel. [eisers] heeft twee rapporten laten opmaken door Strooming.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat en na wijziging eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde]
onrechtmatige hinder
gebiedt om de onrechtmatige geluidshinder die vanuit/in zijn privégedeelte wordt veroorzaakt te beëindigen, waarbij onder onrechtmatige geluidshinder wordt verstaan dat de geluidsnormen voor in- en aanpandige gevoelige gebouwen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit vanuit het privégedeelte van [gedaagde] ten opzichte van het privégedeelte van [eisers] worden overschreden en dat de machinale geluiden vanuit de hondentrimsalon hoorbaar zijn in het privégedeelte van [eisers] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 50.000,00,
veroordeelt om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis zodanig isolerende en geluiddempende voorzieningen aan te brengen, dat daarmee de onrechtmatige hinder ten opzichte van [eisers] zal zijn beëindigd, althans dat de geluidsnormen voor in- en aanpandige gevoelige gebouwen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit vanuit het privégedeelte van [gedaagde] ten opzichte van het privégedeelte van [eisers] niet meer worden overschreden en dat de machinale geluiden van de hondentrimsalon niet meer hoorbaar zijn in het privégedeelte van [eisers] , waarbij voor de aan te brengen isolerende en geluiddempende voorzieningen geldt dat hieronder in elk geval wordt verstaan dat, zoals overeengekomen, alle muren van de hondensalon, inclusief de ruimte achter de wasbak, het plafond van de hondensalon en de muur achter de vide, worden geïsoleerd, op straffe van een dwangsom van € 2.000,00 per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 100.000,00,
schadevergoeding
primair
veroordeelt tot vergoeding van het gederfde woongenot aan [eisers] vanaf oktober 2019 danwel oktober 2020 tot aan de datum van het vonnis, te begroten en te vermeerderen met wettelijke rente, en waarbij het gederfde woongenot na de datum van dit vonnis tot aan de dag dat de onrechtmatige hinder wordt beëindigd wordt opgemaakt bij staat, vermeerderd met wettelijke rente,
subsidiair
veroordeelt tot vergoeding van het gederfde woongenot vanaf oktober 2019 danwel oktober 2020 tot aan de datum dat de onrechtmatige hinder is beëindigd, op te maken bij staat,
kosten geluidsonderzoeken
veroordeelt tot betaling van € 2.265,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 augustus 2021 althans 13 juni 2022,
proceskosten
veroordeelt tot vergoeding van de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die in deze procedure centraal staat is of [gedaagde] hinder veroorzaakt en zo ja, of die hinder als onrechtmatig te kwalificeren is.
Overeenkomst
4.2.
[eisers] heeft allereerst gesteld dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] zou tijdens een VvE-vergadering hebben toegezegd adequate isolatie aan te brengen maar kwam deze toezegging niet na. Hierop hebben partijen een onafhankelijke derde ingeschakeld, mediator [naam 2] . Volgens [eisers] heeft [naam 2] namens [gedaagde] bevestigd dat hij de dierenwinkel en Trimsalon zou isoleren tegen geluidsoverlast. Dat leidt zij af uit de e-mail van [naam 2] zoals geciteerd in 2.6. Zodoende zou dus sprake zijn van een overeenkomst. [gedaagde] betwist dat er sprake is van een overeenkomst, [naam 2] vertegenwoordigde [gedaagde] namelijk niet.
4.3.
De vordering van [eisers] kan niet worden toegewezen op grond van de door haar gestelde overeenkomst. Het was voor partijen duidelijk dat [naam 2] bemiddelaar was en niet namens één van de partijen optrad. Dat [naam 2] toch namens [gedaagde] een toezegging mocht doen en dat daarin een overeenkomst gelezen kan worden is niet komen vast te staan.
Hinder
4.4.
[eisers] heeft aangevoerd dat er sprake is van (onrechtmatige) hinder in de zin van artikel 5:37 en 6:162 BW omdat de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit Milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) zijn overschreden. Partijen discussiëren over de toepasselijkheid van het Activiteitenbesluit en de vraag of de daarin vastgelegde normen worden overschreden.
4.5.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] de geluidsnormen zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit heeft overschreden heeft [eisers] twee rapporten overgelegd van Strooming, een bedrijf dat zich onder andere heeft gespecialiseerd in geluidsonderzoek. Zij hebben diverse normoverschrijdingen gemeten, hetgeen op zichzelf niet door [gedaagde] wordt betwist. [gedaagde] betwist wel de meetmethode van Strooming. Strooming zou niet de richtlijnen die zijn opgenomen in de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (hierna: de Handleiding) hebben gevolgd. Zo zou een microfoon direct tegen de muur aan zijn geplaatst, in plaats van één meter van de muur af. Ook heeft de meting alleen op deze plek plaatsgevonden en niet op drie verschillende plekken zoals de Handleiding voorschrijft. Dat maakt dat de metingen volgens [gedaagde] niet betrouwbaar zijn en niet gebruikt kunnen worden.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van overschrijding van de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. Het klopt dat Strooming niet de Handleiding heeft gevolgd door slechts op één plek te meten in plaats van drie, maar niet is gebleken dat bij een meting conform de Handleiding geen normoverschrijdingen zou zijn gemeten. Hoe het meten op drie plekken had geleid tot (kennelijk) voor [gedaagde] positievere resultaten is niet door hem onderbouwd. Het is ook niet komen vast te staan dat Strooming tegen de muur aan gemeten heeft. In het rapport is een foto te zien van de opname-opstelling, waarbij duidelijk te zien is dat de microfoon juist niet tegen de muur aan staat. Ook dat maakt dus niet dat de metingen van Strooming niet gebruikt kunnen worden. Bovendien heeft [gedaagde] aangevoerd dat de meting die de Gemeente Amsterdam heeft uitgevoerd geen normoverschrijding heeft geconstateerd. De rechtbank passeert dat verweer, aangezien de Gemeente Amsterdam slechts op één moment heeft gemeten, terwijl er toen geen geblaf te horen was. Dit terwijl tussen partijen niet ter discussie staat dat er dagelijks wordt geblaft en dat dat in principe ook te horen is bij [eisers] , wat wordt bevestigd door de onderzoeksresultaten van Strooming. De meting van de Gemeente Amsterdam legt daardoor onvoldoende gewicht in de schaal om tot de conclusie te komen dat de onderzoeken van Strooming van tafel moeten.
4.7.
In deze zaak is dus sprake van overschrijdingen van de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. Strooming heeft vastgesteld dat de Trimsalon regelmatig 30 tot 40 dB(A) produceert, met uitschieters naar 70 dB(A), terwijl de normwaarde overdag op gemiddeld 35 dB(A) ligt (het toegestane langtijdgemiddelde geluidsniveau Lar,LT) met toegestane uitschieters naar 55 dB(A) (de LAmax).
Toepasselijkheid Activiteitenbesluit
4.8.
[gedaagde] heeft betoogd dat het Activiteitenbesluit niet op hem van toepassing is, omdat hij geen inrichting is in de zin van het Activiteitenbesluit. [eisers] heeft daartegen aangevoerd dat [gedaagde] wel een inrichting betreft, ook al verhuurt hij de ruimte aan de Trimsalon en dat niet zijn eigen onderneming is (hij heeft zelf alleen de dierenwinkel).
4.9.
Het Activiteitenbesluit is een wettelijke basis voor de beoordeling van geluid door bedrijven, maar er is een breed draagvlak voor het gebruiken van het beoordelingskader van het Activiteitenbesluit voor het beoordelen van geluidsoverlast tussen buren. Ongeacht of [gedaagde] aan te merken is als inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit, zijn de vastgelegde geluidsnormen dus hoe dan ook van belang bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van geluidshinder tussen hem en zijn buren. Daarbij worden de normen uit het Activiteitenbesluit als leidraad gezien. Men hoeft niet meer geluidshinder te tolereren dan vastgelegd in het Activiteitenbesluit, maar niet iedere overschrijding is ook automatisch onrechtmatig tussen buren.
Onrechtmatig
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder tussen buren afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Niet elke overschrijding van bepaalde geluidsniveaus is zonder meer een onrechtmatige daad jegens degene die daar hinder van ondervindt. De onrechtmatigheid van de hinder hangt mede af van de aard en ernst van de hinder, de duur van de hinder, de toegebrachte schade en de omstandigheden waaronder de hinder plaatsvindt.
4.11.
Bij die (belangen)afweging kan onder meer worden gedacht aan het volgende. Welke belangen worden gediend met de gestelde hinderlijke activiteiten? Bestaat de mogelijkheid (mede gelet op de daaraan verbonden kosten) en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen? Is er sprake van een bepaalde gevoeligheid voor de hinderlijke activiteiten bij degene die de hinder ondervindt? Wat zijn de plaatselijke omstandigheden, is in het verleden eerder sprake van hinderlijk gebruik geweest, wat is het tijdstip en de intensiteit van de hinder etc.? Verder is van belang of – ook als de hinder minder ernstig is, deze zonder veel moeite – redelijkerwijs – kan worden vermeden.
4.12.
Tussen partijen staat vast dat er sinds 2020 overlast wordt ervaren door [eisers] In dat jaar werd veel thuis gewerkt vanwege de COVID-19 pandemie, maar [gedaagde] heeft in dat jaar ook de Trimsalon verplaatst naar de plek waar hij nu zit. Ook staat vast dat de hinder uitsluitend overdag plaatsvindt, zes dagen per week. Het is geen constante overlast, op sommige dagen is het in de Trimsalon drukker dan op andere en er wordt maximaal één hond per uur behandeld. De overlast bestaat volgens [eisers] uit het geblaf of gejank van honden in de Trimsalon, laagfrequentiegeluid van de blazer c.q. droogcabine en gepraat in de Trimsalon. Dit is niet constant te horen. Volgens [gedaagde] wordt er per behandeling slechts 15 minuten gebruik gemaakt van apparatuur. Gepraat, geblaf en gejank is regelmatig te horen. [gedaagde] heeft ook aangevoerd dat hij isolatiemaatregelen wilde nemen, maar dat hem toen bleek dat zijn plafond al geïsoleerd was. Ter zitting heeft hij zich niet bereid getoond meer maatregelen te nemen. [gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat [eisers] de geluiden moet dulden, omdat zij nu eenmaal in de stad woont en omdat de dierenwinkel met Trimsalon er al was toen zij in 2015 ernaast kwam wonen. Bovendien zijn de panden in de [straat] , waaronder ook de panden van [eisers] en [gedaagde] , al vrij oud en dus gehorig.
4.13.
Gelet op de voorgaande omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatige geluidshinder veroorzaakt en maatregelen moet nemen. Daarbij is van belang te vermelden dat dit niet betekent dat [eisers] geen enkel geluid hoeft te dulden – stilte is niet het uitgangspunt. Het klopt dat partijen in de stad wonen, waar nu eenmaal geluid van buren geduld moet worden. Maar de hoeveelheid geluiden die [eisers] in haar woning hoort en de aard zijn dusdanig dat dit onrechtmatig is ten opzichte van [eisers] Het gaat om structurele geluidsoverlast, aangezien het geblaf, gepraat en laagfrequent geluid van de apparatuur gedurende zes dagen per week te horen is. Misschien niet ieder uur, maar meestal wel meerdere keren per dag. Bij de verplaatsing van de Trimsalon naar een ruimte grenzend aan [eisers] had het op de weg van [gedaagde] gelegen om de overdracht van het geluid voor zijn buren tot een minimum te beperken, wat hij niet heeft gedaan. [gedaagde] heeft bij de verhuizing geen serieuze isolatiemaatregelen genomen en daarna – toen de klachten kwamen – ook onvoldoende gedaan om de hinder de beperken. [gedaagde] zal alsnog maatregelen moet nemen en anders de Trimsalon moeten verplaatsen.
4.14.
[gedaagde] mag zelf kiezen welke maatregelen hij neemt (denk bijvoorbeeld aan het verplaatsen van de Trimsalon, het beter isoleren van zijn ruimtes of het beëindigen van de werkzaamheden). Omdat [gedaagde] zelf mag kiezen welke maatregelen hij neemt, wordt het gevorderde onder ii. afgewezen. Het resultaat van zijn maatregelen moet zijn dat de normen van het Activiteitenbesluit niet meer (structureel) overschreden worden. Dat betekent dat gemeten in het privégedeelte van [eisers] het geluid vanuit het privégedeelte van [gedaagde] moet blijven onder het langtijdgemiddelde niveau LAr,LT van 35 dB(A), met toegestane uitschieters tot maximaal 55 dB (A), de LAmax. [gedaagde] krijgt hiervoor een termijn van drie maanden.
4.15.
[eisers] heeft ook gevraagd te bepalen dat de machinale geluiden vanuit de Trimsalon in het geheel niet meer hoorbaar mogen zijn in de woning. Die maatregel gaat te ver. Het horen van geluiden van buren is onvermijdelijk en dit geluid zal dan ook geduld moeten worden, zolang het blijft binnen de hiervoor genoemde grenzen.
4.16.
[gedaagde] wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 20.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij, na de termijn van drie maanden, nog onrechtmatige geluidshinder veroorzaakt.
Schadevergoeding
4.17.
[eisers] heeft wegens gederfd woongenot schadevergoeding gevorderd, te begroten door de rechtbank. Nu sprake is van onrechtmatige geluidshinder in de zin van artikel 5:37 en 6:162 BW heeft [eisers] in beginsel recht op schadevergoeding. [gedaagde] heeft betwist dat [eisers] schade heeft geleden en aangevoerd dat de gevorderde schadevergoeding bovendien niet toewijsbaar is vanwege strijd met het relativiteitsbeginsel. De rechtbank stelt vast dat [eisers] wel degelijk schade heeft geleden: de geluidsoverlast heeft immers haar woongenot aangetast. Verder is er ook geen strijd met het relativiteitsbeginsel, aangezien de bepalingen uit het BW zijn bedoeld om het woongenot te beschermen.
4.18.
De rechtbank begroot de schade op € 1.000,00 per jaar, oftewel € 3.000,00 in totaal voor de jaren 2020, 2021 en 2022, te betalen door [gedaagde] . De schade over het jaar 2023 begroot de rechtbank op nihil, nu dit vonnis op 1 februari 2023 wordt gewezen en uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Het kan zijn dat het nog maximaal drie maanden duurt totdat [gedaagde] de hinder heeft verholpen, maar de wetenschap dat de hinder binnenkort voorbij zal zijn, maakt dat de rechtbank het gederfd woongenot van [eisers] over het jaar 2023 op nihil zal begroten. Een verwijzing naar de schadestaatprocedure is niet nodig, aangezien de schade in dit vonnis al is begroot. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
4.19.
Verder heeft [eisers] nog de kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid gevorderd in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW, bestaande uit de kosten van de onderzoeken van Strooming. Dit bedrag van € 2.265,00 inclusief btw wordt toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld.
Proceskosten
4.20.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 2.622,03
4.21.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na de datum van dit vonnis de onrechtmatige geluidshinder vanuit zijn privégedeelte te beëindigen, waarbij de geluidsnormen zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit en omschreven in 4.14 als uitgangspunt dienen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat hij daar niet aan voldoet na het verstrijken van de termijn van drie maanden, met een maximum van € 20.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 3.000,00 aan schadevergoeding wegens gederfd woongenot, te vermeerderen met wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 13 juni 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 2.265,00 aan kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid, te vermeerderen met wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 9 augustus 2021, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.622,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, rechter, bijgestaan door mr. L. Schwalb, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.