In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2023, in de zaak tussen een Amsterdams vrouw en de Sociale Verzekeringsbank (Svb), wordt de rechtmatigheid van de vastgestelde maandelijkse aflossingscapaciteit van eiseres beoordeeld. Eiseres, die sinds 1977 een weduwenpensioen ontvangt, heeft een schuld bij de Svb die is ontstaan door een herziening van haar aanspraak op een nabestaandenuitkering. De Svb heeft de aflossingscapaciteit van eiseres vastgesteld op € 391,50, wat eiseres te hoog vindt, omdat dit bedrag haar in financiële problemen brengt.
De rechtbank behandelt het beroep van eiseres en constateert dat de Svb in eerdere besluiten de aflossingscapaciteit in etappes heeft verlaagd, maar dat de uiteindelijke vaststelling van € 391,50 kennelijk onredelijk is. De rechtbank verwijst naar de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, die per 1 januari 2021 in werking is getreden en die nieuwe regels voor de berekening van de beslagvrije voet introduceert. De rechtbank oordeelt dat de verhoging van de aflossingscapaciteit van € 0 naar € 391,50 een te grote impact heeft op het inkomen van eiseres, wat niet door de wetgever was voorzien.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van de Svb en stelt de maandelijkse aflossingscapaciteit vast op € 125,-. Tevens wordt de Svb veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van maatwerk in de uitvoering van de wetgeving omtrent aflossingscapaciteit en de bescherming van de financiële belangen van kwetsbare groepen.