ECLI:NL:RBAMS:2023:443

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
AMS 22/1235
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vastgestelde maandelijkse aflossingscapaciteit door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2023, in de zaak tussen een Amsterdams vrouw en de Sociale Verzekeringsbank (Svb), wordt de rechtmatigheid van de vastgestelde maandelijkse aflossingscapaciteit van eiseres beoordeeld. Eiseres, die sinds 1977 een weduwenpensioen ontvangt, heeft een schuld bij de Svb die is ontstaan door een herziening van haar aanspraak op een nabestaandenuitkering. De Svb heeft de aflossingscapaciteit van eiseres vastgesteld op € 391,50, wat eiseres te hoog vindt, omdat dit bedrag haar in financiële problemen brengt.

De rechtbank behandelt het beroep van eiseres en constateert dat de Svb in eerdere besluiten de aflossingscapaciteit in etappes heeft verlaagd, maar dat de uiteindelijke vaststelling van € 391,50 kennelijk onredelijk is. De rechtbank verwijst naar de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, die per 1 januari 2021 in werking is getreden en die nieuwe regels voor de berekening van de beslagvrije voet introduceert. De rechtbank oordeelt dat de verhoging van de aflossingscapaciteit van € 0 naar € 391,50 een te grote impact heeft op het inkomen van eiseres, wat niet door de wetgever was voorzien.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van de Svb en stelt de maandelijkse aflossingscapaciteit vast op € 125,-. Tevens wordt de Svb veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van maatwerk in de uitvoering van de wetgeving omtrent aflossingscapaciteit en de bescherming van de financiële belangen van kwetsbare groepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1235

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Tijsterman),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder, hierna: de Svb

(gemachtigden: mr. J.G. Starreveld en mr. A. El Wanni).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de door de Svb vastgestelde maandelijkse aflossingscapaciteit van eiseres in verband met de schuld die zij heeft bij de Svb. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De Svb heeft de maandelijkse aflossingscapaciteit van eiseres met het besluit van 20 december 2021 (het primaire besluit) vastgesteld op € 391,50.
3. Met het besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit I) heeft de Svb het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de maandelijkse aflossingscapaciteit van februari tot en met juli 2022 vastgesteld op € 195,75 (50% van het maandelijkse aflossingsbedrag) en vanaf augustus 2022 op € 391,50 (het volledige aflossingsbedrag).
4. Nadat eiseres beroep heeft ingesteld, heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, gedateerd op 27 juli 2022 (het bestreden besluit II). De Svb heeft de maandelijkse aflossingscapaciteit van eiseres van februari 2022 tot februari 2023 vastgesteld op € 195,75 (50%), van februari 2023 tot februari 2024 op € 293,62 (75%) en vanaf februari 2024 op € 391,50 (100%).
5. De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de Svb. Tevens was aanwezig de schoondochter van eiseres, [naam 1].
6. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om partijen met elkaar in overleg te laten treden over een mogelijke onderlinge oplossing. De gemachtigde van eiseres heeft met een brief van 27 december 2022 laten weten dat het partijen niet is gelukt tot een oplossing te komen.
7. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

8. Eiseres ontving vanaf 1 augustus 1977 een weduwenpensioen op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (vanaf 1 januari 1998 op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw)). In 2004 is de Svb erachter gekomen dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met iemand in de periode van januari 1998 tot en met juni 2004.
9. Met een besluit van 15 juli 2004, gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 15 december 2005, heeft de Svb de aanspraak van eiseres op een nabestaandenuitkering herzien over de periode van januari 1998 tot en met juni 2004, wegens schending van de inlichtingenplicht. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend zodat deze beslissing in rechte vast staat. De Svb heeft de te veel betaalde uitkering van € 44.448,63 van eiseres teruggevorderd.
10. Eiseres heeft op deze schuld nog niet eerder afgelost, omdat jaarlijks bleek dat de voor haar geldende beslagvrije voet te hoog was.
11. Het met het primaire besluit vastgestelde maandelijkse aflossingsbedrag van
€ 391,50 wordt verrekend met het AOW [1] -pensioen van eiseres. Eiseres stelt dat dit bedrag te hoog is vastgesteld, omdat zij dan geen geld meer overhoudt voor haar vaste lasten. Met het bestreden besluit I heeft de Svb de verhoging van de aflossingscapaciteit in twee etappes in de tijd toegepast. Nadat eiseres beroep heeft ingesteld, heeft de Svb het bestreden besluit II genomen waarbij de Svb de verhoging van de aflossingscapaciteit in drie etappes in de tijd heeft toegepast.

Juridisch kader

12. Op grond van artikel 55 van de Anw kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij is vastgesteld dat onverschuldigd is betaald. Deze regels zijn neergelegd in de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling).
13. In artikel 4 van de Regeling staat de regeling voor uitstel van betaling bij schending van de inlichtingplicht. Op grond van het tweede lid van dit artikel worden door de Svb periodieke betalingen zodanig vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar. Op grond van het zesde lid van dit artikel, gelezen in samenhang met artikel 3, zevende lid, van de Regeling kan de Svb afwijken van het tweede lid van artikel 4, indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt.
14. Op grond van artikel 1, aanhef en onder q, van de Regeling wordt onder aflossingscapaciteit verstaan het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.

Beoordeling door de rechtbank

15. Gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Omdat het bestreden besluit I is vervangen door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
16. Voor eiseres komt het eerder genoemde juridisch kader er op neer dat zij iedere maand het volledige deel van haar inkomen dat boven haar beslagvrije voet komt moet terugbetalen, tenzij dat kennelijk onredelijk is. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de vaststelling van de aflossingscapaciteit op een bedrag van € 391,50 tot een kennelijk onredelijk resultaat voor eiseres leidt.
17. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
18. Per 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) in werking getreden. Hierin staan nieuwe regels voor de berekening van de beslagvrije voet. In de Memorie van Toelichting bij deze wet staat onder meer het volgende. [2]
2.4
Het doel van het wetsvoorstel
Doel van het wetsvoorstel is vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet, waarbij oog is voor de financiële belangen van de schuldeiser. Het nieuwe systeem is eenvoudiger en daarmee grofmaziger. Uitgangspunt daarbij is dat de uitkomsten grosso modo aansluiten bij die van het huidige systeem.
(…)
4.4
Ruimte voor maatwerk
(…)
De uitkomsten van het voorgestelde systeem zijn echter in hoge mate vergelijkbaar met de uitkomsten van het op maatwerk gebaseerde huidige systeem – indien dit correct zou worden toegepast. Bovendien biedt het op bepaalde onderdelen ook meer mogelijkheden om maatwerk te leveren ten opzichte van de huidige berekening.
(…)
7. Inkomenseffecten
Bij de ontwikkeling van de nieuwe berekeningswijze is voor de uitkomsten (de hoogte van de beslagvrije voet) zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de uitkomsten van de huidige berekening van de beslagvrije voet. Doel van de vereenvoudiging is om de berekeningswijze te versimpelen, niet om de hoogte van de beslagvrije voet te veranderen.
(…)
Uit de praktijk komt naar voren dat in 75% van de gevallen de beslagvrije voet te laag wordt vastgesteld. Daarom is de verwachting dat in de praktijk de meeste schuldenaren er ten opzichte van het huidige systeem in besteedbaar inkomen op vooruit zullen gaan.
(…)
Tabel 3. Inkomenseffecten voorbeeldhuishoudens voor 2016 (1 juli) voor mensen van AOW-gerechtigde leeftijd.
Huishoudtype
Inkomen
Nettohuurquote
Beslagvrije voet oud
Beslagvrije voet nieuw
Inkomenseffecten in percentages
AOW-gerechtigde leeftijd alleenstaande
AOW + pensioen 10.000
32,2%
€ 1.385,–
€ 1.268,–
– 8%
19. Door invoering van de Wvbvv is voor eiseres een hogere aflossingscapaciteit vastgesteld waar deze eerder gedurende 18 jaar telkens nul was. De inschatting van de wetgever was dat voor mensen als eiseres (een alleenstaande AOW-gerechtigde met een pensioen tot € 10.000,-) de nieuwe beslagvrije voet een negatief inkomenseffect van 8% zou hebben. Eiseres ontvangt per maand netto € 1.426,25. De door de Svb vastgestelde aflossingscapaciteit van € 391,50 heeft een veel groter inkomenseffect dan de genoemde 8%. De rechtbank leidt uit de Memorie van Toelichting af dat de wetgever een inkomenseffect van meer dan 8% voor alleenstaande AOW-gerechtigden niet heeft voorzien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een verhoging van de maandelijkse aflossingscapaciteit van € 0,- naar € 391,50 kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 3, zevende lid, van de Regeling. Daaraan doet niet af dat die verhoging in verschillende etappes gebeurt. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit II vernietigen. De rechtbank ziet gelet op het grote belang voor eiseres, de tijd die zij al in onzekerheid verkeert en het doel van de wetgever, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit II kennelijk onredelijk is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit II.
21. De rechtbank voorziet met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak en stelt de maandelijkse aflossingscapaciteit van eiseres vast op € 125,-.
22. Omdat het beroep gegrond is, moet de Svb het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De Svb moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- herroept het primaire besluit;
- stelt de maandelijkse aflossingscapaciteit van eiseres vast op € 125,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit II;
- draagt de Svb op het griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de Svb tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, voorzitter, mr. T.L. Fernig-Rocour en mr. R. Hirzalla, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Kamerstuk 34628, nr. 3, vergaderjaar 2016-2017.