Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/031647-23 (was parketnummer 13/751706-16)
Datum uitspraak: 6 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 11 oktober 2016 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 mei 2016 door
the Regional Court in Lublin(Polen; hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
the Regional Court in Lublin(Polen; hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
Geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1.Procesgang
Zitting 29 november 2016
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 november 2016, in aanwezigheid van mr. U. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tussenuitspraak 13 december 2016
Op 13 december 2016 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen. Daarbij is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde met partijen nader in te gaan op de vraag of de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander.
Zitting 4 april 2017
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 april 2017, in aanwezigheid van mr. J.J.M. Asbroek, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is voor onbepaalde tijd geschorst om de antwoorden af te wachten op aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde prejudiciële vragen in de zaak Popɫawski (C-573/17).
Zitting 22 juni 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 juni 2023, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Van een verlenging van de beslistermijn als bedoeld in het kaderbesluitconform uitgelegde vierde lid (oud) van artikel 22 van de OLW is de rechtbank niet gebleken. Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor de overleveringsdetentie. [3]
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een
judgement of the District Court in Lublinvan 19 augustus 2014, referentienummer IV K 255/14.
judgement of the District Court in Lublinvan 19 augustus 2014, referentienummer IV K 255/14.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, vijf maanden en 26 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
4.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 19 juni 2023 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen. Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande en de stukken volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
6.Slotsom
De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.
7.Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6a, en 7 OLW.
8.Beslissing
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Lublin(Polen).
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Lublin(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de hiervoor in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. P. Sloot en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.A. Potters en I. van Heusden griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.