ECLI:NL:RBAMS:2023:4413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/120689-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevel tot opleggen van beperkingen in het kader van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2023 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van klager tegen een bevel van de officier van justitie tot het opleggen van beperkingen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Klager, geboren in 1990 en momenteel gedetineerd, werd op 23 mei 2023 aangehouden op basis van een EAB uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten, die hem verdenken van betrokkenheid bij de illegale handel in verdovende middelen. De officier van justitie had beperkingen opgelegd die onder andere inhielden dat klager geen bezoek mocht ontvangen zonder toestemming, geen telefonisch contact mocht hebben, en geen brieven of pakketjes mocht verzenden of ontvangen zonder controle.

Het bezwaarschrift, ingediend op 27 mei 2023, werd op 30 mei 2023 ter griffie ontvangen. Klager en zijn raadsman, mr. S. Schilder, hebben de zaak toegelicht in een besloten zitting. De raadsman betoogde dat de opgelegde beperkingen niet gerechtvaardigd waren, omdat deze gebaseerd waren op andere feiten dan die in het EAB. De officier van justitie verdedigde de beperkingen door te verwijzen naar de noodzaak om het onderzoek niet te frustreren en de risico's van vluchtgevaar en het saboteren van het onderzoek.

De rechtbank oordeelde dat de beperkingen noodzakelijk waren in het belang van het Duitse strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, met de overweging dat de officier van justitie de bevoegdheid had om beperkingen op te leggen op basis van de Overleveringswet en het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte dat de situatie van klager, hoewel moeilijk, niet voldoende was om de beperkingen op te heffen, gezien de ernst van de verdenkingen en de noodzaak van het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/120689-23
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[klager]geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 23 mei 2023, tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 27 mei 2023, is op 30 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 7 juni 2023 klager, zijn raadsman mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht die waarneemt voor mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht, en de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, in besloten raadkamer gehoord.

2.Feiten

Op 4 mei 2023 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van betrokkenheid bij de illegale handel in verdovende middelen.
Klager is op 23 mei 2023 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 23 mei 2023 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen.
Die maatregelen houden in dat klager zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek mag ontvangen, dat hij zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen telefonisch contact – middellijk noch onmiddellijk – mag hebben met anderen, dat hij geen brieven respectievelijk pakketjes mag verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie, en dat hij geen enkel contact mag hebben – mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk – met medegedetineerden.
De beperkingen gelden niet ten aanzien van het contact met zijn raadsman.
De beperkingen met betrekking tot telefonisch en briefcontact gelden evenmin ten aanzien van justitiële autoriteiten. Verder is het klager niet toegestaan om televisie te kijken en kranten/tijdschriften te lezen op zijn cel en is het hem niet toegestaan gebruik te maken van een computer/mobiele telefoon
Op 24 mei 2023 heeft de officier van justitie de vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat ter zitting nader is toegelicht, strekt tot opheffing van de beperkingen. In de aanbiedingsbrief bij het EAB wordt door de Duitse officier van justitie gesproken over plofkraken, terwijl het EAB drugsfeiten betreft. Er is daarmee geen grondslag voor het opleggen van beperkingen nu de opgelegde beperkingen berusten op andere feiten dan waar klager in het EAB van wordt verdacht. De raadvrouw heeft daarnaast naar voren gebracht dat klager enorm lijdt onder het feit dat hij volledig geïsoleerd gedetineerd is en geen enkel contact kan en mag hebben met zijn familie.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beperkingen moeten worden
gehandhaafd, gelet op de zich in het dossier bevindende beschikking van het
Amtsgericht Düsseldorfvan 4 mei 2023, waarin wordt gemotiveerd waarom er beperkingen nodig zijn. Die beschikking van de Duitse rechter is leidend. Het is de bedoeling van de Duitse autoriteiten dat de beperkingen voortduren, zodat de opgeëiste persoon het onderzoek dat nu nog loopt niet kan frustreren en er nog gezocht wordt naar medeverdachten.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens strafvordering aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet daarom in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1 Sv.
Artikel 5.1.1., tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4., tweede en derde lid, Sv luiden:

2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;

3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.

Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4., derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1. en 5.1.4. Sv juncto artikel 62 Sv.
Het rechtshulpverzoek
Uit de stukken blijkt dat door het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van het Openbaar Ministerie, de Nederlandse justitiële autoriteit, een brief is ontvangen van 4 mei 2023 van de rechter bij het
Amtsgericht Düsseldorf,waarbij is verzocht om over te gaan tot het opleggen van beperkingen aan klager.
In de e-mail van 4 mei 2023 heeft de Duitse rechter zijn verzoek om beperkingen op te leggen als volgt toegelicht:
“Ten aanzien van hetgeen verdachte ten laste wordt gelegd, wordt verwezen naar het aanhoudingsbevel van 04-05-2023. Verdachte wordt een misdrijf ten laste gelegd.
De gronden voor hechtenis zijn vluchtgevaar en het gevaar dat de verdachte op enigerlei wijze het gerechtelijk onderzoek saboteert of tegenwerkt.
Ook met inachtneming van het vermoeden van onschuld en de gerechtvaardigde belangen van verdachte zijn de gelaste beperkingen ter voorkoming van alle gevaren die door de toepassing van voorlopige hechtenis voorkomen worden, ook met inachtneming van de grond(en) voor hechtenis vereist en redelijk. De bevelen zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
In het bijzonder de te verwachten hoge straf, het in samenspanning handelen, tot op heden gepleegd en te verwachten, evenals de deelname van meerdere personen aan het/de strafbare feit(en) maken het noodzakelijk de gelaste beperkingen uit te voeren.
Het contact van verdachte met de personen overeenkomstig § 119, lid 4, eerste en tweede zin StPO (in het bijzonder de raadsman) blijft hierdoor onaangetast. Of daarbij aan de relevante voorwaarden is voldaan, dient door het Openbaar Ministerie Düsseldorf te worden beslist (50 Js 125/22).
De overdracht van de uitvoering van de bevelen aan het Openbaar Ministerie overeenkomstig § 119, lid 2, tweede zin StPO heeft een snellere afhandeling tot doel. Voor het overige beschikt het Openbaar Ministerie, onder wiens leiding het opsporingsonderzoek staat, op korte termijn over meer kennis om over de noodzakelijkheid van de afzonderlijke maatregelen te kunnen beslissen. Alleen het Openbaar Ministerie kan voor de uitvoering van de beperkingen gebruik maken van diens opsporingsambtenaren en de betreffende penitentiaire inrichting, hetgeen eveneens aan een snellere uitvoering van de beperkingen bijdraagt.”
De beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Tegen de achtergrond van de in Duitsland tegen klager bestaande verdenking en voormelde brief en e-mail van de Duitse rechter, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen, of een deel daarvan, niet volstrekt noodzakelijk zouden zijn in het kader van het Duitse onderzoek.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren.
De rechtbank gaat ervan uit dat de officier van justitie, zolang de overleveringsdetentie voortduurt, in zijn contact met Duitse autoriteiten de vinger aan de pols blijft houden met betrekking tot de vraag of, bijvoorbeeld vanwege de ontwikkelingen in het Duitse onderzoek, de beperkingen (in volle omvang) gehandhaafd dienen te blijven.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaarthet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven op 7 juni 2023 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.