ECLI:NL:RBAMS:2023:4410

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/102822-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Kroatische nationaliteit houder

Op 21 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Augsburg in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 2 februari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk in 1982, heeft de Kroatische nationaliteit en is in Nederland ingeschreven. Tijdens de zitting op 7 juni 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. J.O.A.N. de Vries, en een tolk in de Kroatische taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, ondanks het standpunt van haar raadsvrouw dat zij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat zij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, wat een vereiste is voor gelijkstelling met een Nederlander volgens artikel 6a van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen, waaronder artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet, in acht genomen. De beslissing om de overlevering toe te staan is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/102822-23
Datum uitspraak: 21 juni 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 20 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 februari 2022 door het
Amtsgericht Augsburg(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 juni 2023, in aanwezigheid van mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Kroatische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Kroatische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het
Amtsgericht Augsburgvan 23 september 2021 (referentienummer: 19 Ls 306 Js 109095/15).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en negen maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
telkens; poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk gesteld kan worden met een Nederlander. Zij is in april 2002 getrouwd met een Nederlander, staat sinds 2006 ingeschreven in de BRP en heeft vanaf 22 juni 2012 tot 24 augustus 2017 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in verband met haar verblijf bij haar echtgenoot. Nadien is aan haar geen verblijfsvergunning meer verstrekt. Dat hoefde ook niet want Kroatië is vanaf 1 juli 2013 lid van de EU. Daarnaast staat in het SKDB-overzicht vermeld dat zij rechtmatig verblijf voor onbepaalde tijd als EU onderdaan heeft als bedoeld in artikel 8, onder e, Vreemdelingenwet 2000. Dat er maar weinig gegevens over haar inkomen en verblijf in Nederland zijn overgelegd, staat niet in de weg aan een gelijkstelling nu de opgeëiste persoon sinds 2013 duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is in reactie op het standpunt van de raadsvrouw van mening dat de opgeëiste persoon vanaf 1 juli 2013 weliswaar geen verblijfsvergunning meer nodig heeft, maar dat zij om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander wel moet kunnen aantonen dat ze vijf jaar ononderbroken in Nederland heeft gewoond. Dat toont de BRP niet aan.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank deelt niet het standpunt van de raadvrouw dat een nadere onderbouwing van het ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland niet noodzakelijk is, omdat de opgeëiste persoon vanaf juli 2013 duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Met hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd is nog niet aangetoond dat de opgeëiste persoon aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling zoals bedoeld in artikel 6a, negende lid, OLW voldoet. In de SKDB staat weliswaar bij het kopje “verblijfsgegevens” vermeld dat de opgeëiste persoon op grond van artikel 8, onder e, Vw 2000 in Nederland verblijft waarbij is vermeld “onbepaald”, maar deze vermelding staat niet gelijk aan de vaststelling dat de betrokkene duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen.
Om gelijk gesteld te worden met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW, dient dus aan de bovengenoemde vereisten te worden voldaan.
Uit de SKDB volgt dat de opgeëiste persoon in de periode van 11 september 2013 tot
5 oktober 2021 niet in Nederland stond ingeschreven, en uit de overgelegde stukken blijkt niet of en zo ja, waar in Nederland zij in die periode tussen 2013 en 2021 heeft gewoond. Niet aangetoond is dus dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Hiermee is dus niet aan de eerste voorwaarde voldaan zodat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Augsburg(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.