ECLI:NL:RBAMS:2023:4380

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/335914-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in verband met een Europees aanhoudingsbevel

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Roemenië. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 5 december 2022 is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Roemenië, was gedetineerd in Nederland en heeft de Roemeense nationaliteit. Tijdens de zittingen op 14 februari en 22 maart 2023 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 22 februari 2023 vragen gesteld aan de Roemeense autoriteiten over de grondslag en inhoud van het EAB, met name over de samenloop van veroordelingen en de detentieomstandigheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien jaar en acht maanden, die voortvloeit uit een samenvoeging van eerdere veroordelingen. De verdediging heeft aangevoerd dat de grondslag van het EAB feitelijk onjuist is, omdat er geen rekening is gehouden met een Belgische veroordeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure en dat er geen sprake is van een onvoorwaardelijk recht op een verzetprocedure of hoger beroep. Hierdoor kan de overlevering niet plaatsvinden, en de rechtbank heeft de overlevering geweigerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/335914-22
RK nummer: 22/5224
Datum uitspraak: 28 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 december 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 december 2022 door
the Beclean Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 14 februari 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 22 februari 2023
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 22 februari 2023 [3] het onderzoek heropend en voor bepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aantal vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit die zien op de grondslag en inhoud van het EAB, artikel 12 OLW en artikel 9 OLW.
Zitting 22 maart 2023
De behandeling van het EAB heeft, met toestemming, plaatsgevonden in gewijzigde samenstelling op de zitting van 22 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.D. Popescu en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 22 februari 2023

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 22 februari 2023 waarin zij al heeft geoordeeld over de strafbaarheid (onder 6), artikel 13 OLW (onder 8) en detentieomstandigheden (onder 9). Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondslag van het EAB feitelijk onjuist is omdat in de gevangenisstraf van dertien jaar en acht maanden, waarvoor de overlevering wordt verzocht, ten onrechte nog geen rekening is gehouden met de samenloop van een Belgische veroordeling. De officier van justitie vindt dat het daarbij gaat om een executiegeschil dat na overlevering kan worden behandeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt het er op dat overlevering wordt gevraagd ten behoeve van de executie van:
  • een vonnis van
  • een bevel
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van dertien jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon van 16 mei 2019 tot 8 juli 2020 in voorarrest heeft gezeten en dat dit voorarrest in mindering wordt gebracht op de hiervoor genoemde gevangenisstraf.
In onderdeel e van het EAB is om te beginnen vermeld dat het overleveringsverzoek ziet op vijf strafbare feiten, kort gezegd: rijden onder invloed, deelname aan een criminele organisatie, handel in verboden verdovende middelen (tweemaal) en het voorhanden hebben van verboden verdovende middelen voor eigen gebruik.
Het EAB vermeldt vervolgens dat de opgeëiste persoon bij het hiervoor genoemde vonnis van
11 oktober 2022 van
the Beclean District Courtvoor het rijden onder invloed is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar.
Verder volgt uit onderdeel e van het EAB en de aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten van 23 december 2022 dat de opgeëiste persoon door
the Bristrita-Nasaud Court(115/F7/2020) op 6 november 2022 (de rechtbank begrijpt: 6 november 2020) is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en de handel in en het gebruik van verdovende middelen. In hoger beroep werd de opgeëiste persoon op 16 februari 2022 door
the Cluj Court of Appealvoor deze feiten veroordeeld tot dertien jaar gevangenisstraf (kenmerk: 189/A/2022). Tegen deze uitspraak in beroep heeft de opgeëiste persoon een
extraordinary appealingesteld. De rechtbank begrijpt uit de brief van 23 december 2022 dat de
Cluj Court of Appealdaarop op 14 juli 2022 heeft beslist (kenmerk: 980/A/14.07.2022).
In het EAB van 5 december 2022 staat dat de opgeëiste persoon tot dertien jaar gevangenisstraf is veroordeeld bij arrest van
the Cluj Court of Appealvan 16 februari 2022, terwijl uit een eerder ingetrokken EAB van 22 juli 2022 volgt dat deze gevangenisstraf nadien, in het arrest van 14 juli 2022, is aangepast en verminderd tot een gevangenisstraf van negen jaar en twee maanden. Dit blijkt overigens ook uit een door de raadsman overgelegde vertaling van onderdelen van het arrest van
the Cluj Court of Appealvan 14 juli 2022.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 22 februari 2023 vragen gesteld die zien op de vraag bij welk vonnis de eerder opgelegde straffen zijn samengevoegd en op welke wijze. Daarnaast is navraag gedaan of rekening is gehouden met de strafvermindering die
the Cluj Court of Appealin het arrest van 14 juli 2022 heeft bepaald.
Gelet op de aanvullende informatie van 1 maart 2023 is de rechtbank - met de raadsman en de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon in het vonnis van 11 oktober 2022 van de
Beclean District Courtom te beginnen is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Tegelijkertijd is in die uitspraak een samenvoegingsbeslissing genomen waarbij de hiervoor genoemde gevangenisstraf van dertien jaar van het vonnis van 16 februari 2022 van
the Cluj Court of Appealen de gevangenisstraf van twee jaar voor het rijden onder invloed zijn samengevoegd tot een straf van dertien jaar en acht maanden.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag van het EAB daarmee duidelijk is. Het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van die samengevoegde gevangenisstraf. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de aanvullende informatie van 1 maart 2023 inderdaad blijkt dat daarbij nog geen rekening is gehouden met de strafvermindering zoals bepaald in het arrest van
the Cluj Court of Appealvan 14 juli 2022. Dit betekent dat in geval van overlevering, die strafvermindering nog zou moeten worden verrekend.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd gelet op artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis, waarin twee veroordelingen (tot een gevangenisstraf van respectievelijk twee jaar en dertien jaar) zijn samengevoegd tot één straf van dertien jaar en acht maanden. Nu de duur van de totale straf is gewijzigd en de bevoegde rechterlijke autoriteit daarbij over een beoordelingsmarge heeft beschikt, valt het verzamelvonnis onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. De rechtbank moet allereerst beoordelen of deze weigeringsgrond zich ten aanzien van dit vonnis voordoet.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dat vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
  • i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis; en
  • ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende EAB.
In het EAB staat daarover onder onderdeel c)het volgende vermeld:
‘(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen en deze termijn bedraagt tien dagen.
De rechtbank is ambtshalve bekend met de inhoud van het tweede lid van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering. Daaruit volgt dat van een veroordeling bij verstek sprake is als – kort gezegd – de verdachte niet is gedagvaard en niet op een formele wijze van de terechtzitting op de hoogte is gebracht. In de aanvullende informatie van 1 maart 2023 is echter vermeld dat de opgeëiste persoon conform de wettelijke regeling is gedagvaard. Voor de rechtbank staat daarmee niet vast dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk in aanmerking komt voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak. De rechtbank constateert dat dus geen sprake is van een onvoorwaardelijk recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB, in samenhang bezien met de aanvullende informatie van 23 december 2022
en 1 maart 2023, blijkt niet dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte was van de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid. Voor zover de opgeëiste persoon al is gewezen op de zogeheten adresinstructie en zijn rechten en plichten, is niet gebleken of die adresinstructie zich ook uitstrekte tot de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid. De rechtbank kan ook niet vaststellen dat de opgeëiste persoon anderszins op de hoogte was van de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid.
Nu het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de bij het verzamelvonnis opgelegde straf, hoeft de rechtbank de onderliggende procedures niet meer aan artikel 12 OLW te toetsen. De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voordoet en de rechtbank geen aanleiding ziet om hiervan af te zien, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Beclean Court(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.ECLI:RBAMS:2023:1054.