ECLI:NL:RBAMS:2023:4375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/070261-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere strafbare feiten waaronder diefstal, mishandeling en bedreiging met vuurwapen

Op 7 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een periode van drie weken acht strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder diefstal in vereniging, poging tot diefstal, bedreiging met een vuurwapen en mishandeling. De feiten vonden plaats in Amsterdam en Den Haag, waarbij de verdachte onder andere betrokken was bij diefstallen van goederen uit woningen en een bedrijfspand, en het bedreigen van een slachtoffer met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen voor de geleden materiële schade door de diefstallen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat heeft bijgedragen aan de strafverzwaring.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/070261-23
Datum uitspraak: 7 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 in ‘ [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 23 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.L. Smit, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Eekhout, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte wordt – samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt
in Amsterdam aan
1. diefstal in vereniging met braak van een fooienpot en arcademuntjes van [bedrijf 1] op 15 februari 2023;
2. poging tot diefstal in vereniging met braak bij [bedrijf 1] op 16 februari 2023;
3. diefstal met braak en verbreking van verschillende goederen uit de woning aan de [adres 2] op 18 februari 2023,
en in Den Haag op 20 februari 2023 aan
4. bedreiging van [slachtoffer 1] met behulp van een vuurwapen;
5. voorhanden hebben van dat vuurwapen;
6. mishandeling van [slachtoffer 1] door hem te slaan met dat vuurwapen,
en in Amsterdam aan
7. diefstal met braak in vereniging van schuurmachines en een stofzuiger uit een voertuig in de periode van 9 maart 2023 tot en met 10 maart 2023;
8. poging tot diefstal met braak uit de woning aan de [adres 3] op 3 maart 2023.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op grond van de door haar aangevoerde bewijsmiddelen op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen. Alle herkenningen van verdachte door de verbalisanten kunnen voor het bewijs worden gebruikt. De verklaring van verdachte over feit 3, dat hij zijn paspoort had uitgeleend aan een vage kennis zodat die kennis sieraden kon verkopen, is ongeloofwaardig.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Over feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er op basis van (de beschrijving van) de camerabeelden niet kan worden vastgesteld of en zo ja welke goederen er zijn weggenomen. Als de rechtbank hier wel voldoende bewijs voor ziet dan heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de braak, verbreking en inklimming, omdat de mannen het pand binnen zijn gelopen.
Verdachte moet volgens de raadsvrouw van feit 2 worden vrijgesproken, omdat op basis van de bewijsmiddelen niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte ook in de nacht aanwezig is geweest in het pand. De camerabeelden en stills zijn van slechte kwaliteit waardoor de herkenning door de verbalisanten niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Daarnaast kan er niet echt worden gesproken van een herkenning, maar eerder van een vergelijking die bovendien onbetrouwbaar is. Als de rechtbank de verdediging hierin niet volgt, dan is de raadsvrouw van mening dat de herkenning/vergelijking onvoldoende overtuigt dat verdachte bij de poging tot diefstal betrokken is geweest.
De raadsvrouw heeft over feit 3 aangevoerd dat het DNA van verdachte is aangetroffen op een trui die is gevonden in een gemeenschappelijke hal, niet in de woning van aangeefster. Een trui is bovendien een verplaatsbaar object en niet kan worden vastgesteld hoe en wanneer de trui daar terecht is gekomen en op welk moment het DNA van verdachte op de trui terecht is gekomen. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de trui een daderspoor betreft. Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de sieraden die verdachte heeft verkocht aan [bedrijf 2] de van aangeefster gestolen sieraden zijn. Er zat bovendien een dag tussen de inbraak en de verkoop dus ook valt niet uit te sluiten dat verdachte de sieraden pas na de inbraak heeft gekregen.
Verdachte heeft op de zitting over feit 3 verklaard dat hij zijn paspoort had uitgeleend aan [naam] , een vriend van een neef van verdachte. [naam] had het paspoort van verdachte nodig om spullen te verkopen bij [bedrijf 2] . Verdachte is zelf niet in de winkel geweest.
Volgens de raadsvrouw moet verdachte van feit 4 en feit 6 worden vrijgesproken. De camerabeelden en stills zijn van slechte kwaliteit. Daarnaast hebben de verbalisanten in hun herkenningen geen specifieke persoonsonderscheidende kenmerken genoemd waaraan zij verdachte zouden hebben herkend. De herkenningen door de verbalisanten zijn daarom onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Bovendien is er naast het DNA van verdachte en aangever ook DNA van een derde nog onbekend gebleven persoon, op het vuurwapen aangetroffen. Niet valt uit te sluiten dat het DNA van verdachte op een ander moment dan het moment van de feiten op het vuurwapen terecht is gekomen. Omdat niet kan worden vastgesteld hoe en/of op welk moment het DNA van verdachte op het vuurwapen is terecht gekomen, moet verdachte ook van feit 5 worden vrijgesproken.
Over feit 7 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het aantreffen van verdachte in de buurt van het voertuig onvoldoende is om de betrokkenheid van verdachte bij het feit te kunnen vaststellen. Als de rechtbank de verdediging hierin niet volgt, dan is de raadsvrouw van mening dat er geen voltooide diefstal heeft plaatsgevonden. De twee schuurmachines en een stofzuiger zijn niet aangetroffen en als deze goederen zouden zijn weggenomen, dan zou dat hoogstwaarschijnlijk wel zijn waargenomen door de getuige. Daarnaast heeft aangever geen bon en/of types van de schuurmachines en stofzuiger kunnen overleggen.
Verdachte heeft op de zitting over feit 7 verklaard dat hij in de desbetreffende buurt was omdat hij op bezoek was bij een kennis.
Tot slot heeft de raadsvrouw over feit 8 aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij niet bij het feit betrokken is geweest. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging van een fooienpot en arcademuntjes. Aangever heeft verklaard dat hij de camerabeelden van het bedrijf heeft bekeken en dat daarop was te zien dat NN1 geld uit de fooienpot heeft gepakt en dat NN3 arcademuntjes heeft gepakt en onder zijn jas heeft verstopt. Bij de aangifte is ook een bijlage met de gestolen goederen gevoegd. De rechtbank ziet hierin voldoende bewijs dat het geld uit de fooienpot en arcademuntjes zijn weggenomen bij [bedrijf 1] . Verder heeft verdachte op de zitting verklaard dat het kan kloppen dat hij op de camerabeelden is herkend, omdat hij (ook) ter plaatse is geweest. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de strafverzwarende bestanddelen braak, verbreking en inklimming, omdat daarvoor geen bewijs is.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging met braak. Verdachte is door meerdere verbalisanten herkend op de camerabeelden van de diefstal bij [bedrijf 1] op 15 februari 2023. Die camerabeelden zijn vergeleken met de camerabeelden van de poging tot inbraak bij [bedrijf 1] op 16 februari 2023. De verbalisanten hebben hiervoor de bewegende camerabeelden bekeken. De bewegende camerabeelden maken geen onderdeel uit van het dossier. Daarom kan niet worden geoordeeld dat deze van slechte kwaliteit zijn. De verbalisanten hebben op basis van de bewegende camerabeelden geverbaliseerd dat op de camerabeelden van 16 februari 2023 dezelfde drie mannen te zien zijn als op de camerabeelden van 15 februari 2023. Verdachte wordt op de camerabeelden van 16 februari 2023 herkend aan zijn opvallende tatoeage op zijn linkerhand, horloge, manier van lopen, wenkbrauwen en vorm van zijn hoofd. De rechtbank oordeelt dat dit, in combinatie met de herkenningen van verdachte op basis van de camerabeelden van 15 februari 2023, voldoende onderscheidende persoonskenmerken zijn om te concluderen dat verdachte weer te zien is op de camerabeelden. De rechtbank vindt met name de tatoeage op de linkerhand, die zowel op de camerabeelden van 15 als 16 februari 2023 te zien is, van belang voor de herkenning. [medeverdachte] is eveneens herkend op de camerabeelden van 15 én 16 februari 2023. De rechtbank oordeelt dat dit bijdraagt aan de betrouwbaarheid en bewijskracht van de herkenning van verdachte op de camerabeelden van 16 februari 2023. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat de herkenning dan wel vergelijking betrouwbaar is. De rechtbank is dan ook voldoende overtuigd dat verdachte bij de poging tot diefstal op 16 februari 2023 betrokken is geweest.
Bewijsoverweging feit 3
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een diefstal met braak en verbreking. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de trui met daarop het DNA van verdachte niet in de woning van aangeefster, maar in een gemeenschappelijke hal daarbuiten is gevonden. Dit blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de trui is aangetroffen in de gemeenschappelijke hal in de woning van aangeefster. Om in die gemeenschappelijke hal te komen, moet namelijk eerst de woning worden betreden via de voordeur. Aangeefster heeft die trui direct na de inbraak in de gemeenschappelijke hal gevonden. Nu de trui niet van een van de bewoners van de woning is en op de trui verf- en houtsnippers zijn aangetroffen, is hoogst aannemelijk dat de trui door de inbreker is achtergelaten.
Eén dag na de inbraak zijn er met het paspoort van verdachte sieraden verkocht bij [bedrijf 2] . De rechtbank ziet voldoende bewijs dat het hier handelde om de uit de woning gestolen sieraden. Aan de opkoper zijn foto’s van de gestolen sieraden getoond en hij heeft verklaard dat hij met 99 procent zekerheid kan zeggen dat de sieraden op de foto’s de sieraden zijn die hij op 19 februari 2023 heeft ingekocht van iemand die zich heeft geïdentificeerd met een paspoort op naam van verdachte. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat [naam] zijn paspoort had geleend om sieraden te verkopen bij [bedrijf 2] ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het verdachte is geweest die de gestolen sieraden heeft verkocht. Dat verdachte de sieraden niet zelf uit de woning heeft gestolen, maar pas na de inbraak heeft verkregen, wordt weerlegd door het aantreffen van het DNA van verdachte op de trui die is achtergelaten in de woning.
Bewijsoverweging feit 4, feit 5 en feit 6
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en heeft mishandeld. Dit heeft verdachte gedaan met behulp van een vuurwapen. Verdachte is door meerdere verbalisanten herkend op de camerabeelden uit de omgeving van de kringloopwinkel, rondom het tijdstip van het plaatsvinden van de feiten. De verbalisanten hebben hiervoor de bewegende camerabeelden bekeken. De bewegende camerabeelden maken geen onderdeel uit van het dossier. Daarom kan niet worden geoordeeld dat deze van slechte kwaliteit zijn. De verbalisanten hebben op basis van de bewegende camerabeelden geverbaliseerd dat zij verdachte onder andere hebben herkend aan zijn opvallende (brede) loopje, postuur, gezicht, kaaklijn en donkere sik. De rechtbank oordeelt dat dit voldoende onderscheidende persoonskenmerken zijn om te concluderen dat verdachte te zien is op de camerabeelden. Alle verbalisanten die verdachte hebben herkend, hebben vanuit hun werkzaamheden meerdere malen contact gehad met verdachte. De rechtbank oordeelt dat dit bijdraagt aan de betrouwbaarheid en de bewijskracht van de herkenningen van verdachte. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat de herkenningen betrouwbaar zijn en dus voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Op het vuurwapen waarmee aangever is bedreigd en mishandeld, is het DNA van verdachte aangetroffen. Dat niet valt uit te sluiten dat het DNA van verdachte op een ander moment dan de bedreiging en mishandeling op het vuurwapen is terecht gekomen, wordt weerlegd door de herkenningen van verdachte door de verbalisanten. De herkenningen van verdachte in combinatie met het aantreffen van het DNA van verdachte op het vuurwapen vormen voldoende bewijs dat het verdachte was die aangever heeft bedreigd en mishandeld én het vuurwapen voorhanden heeft gehad op 20 februari 2023.
Bewijsoverweging feit 7
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een diefstal in vereniging met verbreking. De verbalisant heeft ter plaatse twee personen in donkere kleding dicht bij de desbetreffende bus zien staan. Eén van de personen had schoenen met een opvallend licht vlak aan de zijkanten aan. Toen de personen de verbalisant zagen, renden zij allebei weg. De personen zijn op aanwijzingen van de verbalisant door twee andere verbalisanten gevolgd. Hierop is één van de personen aangehouden. Dit bleek verdachte te zijn. Verdachte droeg donkere schoenen met een opvallend licht, geel, vlak. Op ongeveer 1 meter afstand van verdachte werden op de grond zwarte handschoenen gevonden. Ook werd een paar meter naast de aanhouding een ‘lifehammer’, die wordt gebruikt om ramen in te slaan, gevonden in het gras. De verklaring van verdachte dat hij in de omgeving was, omdat hij op bezoek was bij een kennis, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte kon op de zitting geen concrete gegevens van die kennis noemen, zoals bijvoorbeeld een naam of adres.
Aangever heeft verklaard dat er twee schuurmachines en een stofzuiger uit zijn bus zijn weggenomen. Voordat getuige [naam getuige] uit haar raam keek, hoorde zij al drie kwartier gerommel op straat. De rechtbank ziet hierin voldoende bewijs voor een voltooide diefstal. Dat aangever geen bon en/of types van de schuurmachines en stofzuiger heeft kunnen overleggen en dat die goederen niet zijn gevonden, maakt dit oordeel niet anders.
Bewijsoverweging feit 8
De rechtbank oordeelt dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met braak. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de inbreker door het raam naar binnen probeerde te komen. Aan de binnenzijde van het raamkozijn is vervolgens een bloedspoor gevonden dat matcht met het DNA van verdachte. De rechtbank ziet hierin voldoende bewijs dat verdachte de dader is geweest.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de in rubriek 3.3 weergeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. op 15 februari 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met meer anderen uit een bedrijfspand gelegen op de [adres 4] de inhoud van een fooienpot en arcademuntjes die aan [bedrijf 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. op 16 februari 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met meer anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een bedrijfspand gelegen op de [adres 4] , een of meerdere goed(eren) dat/die aan [bedrijf 1] toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, een raamkozijn van voornoemd bedrijfspand heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. op 18 februari 2023 te Amsterdam uit een woning gelegen op de [adres 2] meerdere goederen (waaronder sieraden en elektronicaproducten) die aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
4. op 20 februari 2023 te Den Haag [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] te richten en vervolgens meermalen de trekker van dat vuurwapen over te halen;
5. op 20 februari 2023 te Den Haag een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool van het merk Walther, type P22, kaliber 9mm PAK, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
6. op 20 februari 2023 te Den Haag [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan;
7. op 10 maart 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander uit een voertuig voorzien van kenteken [kenteken] meerdere schuurmachines en een stofzuiger die aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
8. op 3 maart 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen op de [adres 3] een of meerdere goed(eren) die [slachtoffer 3] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, de kierstandhouder van het raam behorende bij voornoemde woning heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een tijdsbestek van iets meer dan drie weken acht strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft zich allereerst – deels samen met anderen – schuldig gemaakt aan een diefstal en poging inbraak bij een bedrijf, twee inbraken waarvan één in een woning en één in een bedrijfsvoertuig en een poging inbraak in een woning. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte aarzelt niet eigendommen van anderen weg te nemen en richt regelmatig (forse) schade aan om de goederen in zijn bezit te krijgen. Verdachte heeft bij zijn handelen alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om de gevolgen voor anderen. Op de slachtoffers hebben de bewezen verklaarde feiten grote impact gehad. De woning van aangever [benadeelde partij 1] is, terwijl zij iets meer dan twee uur van huis was om te wandelen, helemaal overhoop gehaald. Aangever [slachtoffer 3] is midden in de nacht wakker geschrokken omdat iemand door haar slaapkamerraam naar binnen wilde klimmen. Naast materiële schade en hinder, roept dit immers gevoelens van angst en onveiligheid bij hen op. Bewoners en werknemers moeten zich in hun eigen woon- of werkomgeving veilig kunnen voelen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gaspistool. Verdachte heeft met dit pistool een winkeleigenaar eerst bedreigd waarbij hij twee keer overhaalde en hem vervolgens mishandeld door hem met het wapen op het hoofd te slaan. Dit alles gebeurde in de eigen winkel van de winkeleigenaar en in de aanwezigheid van diens vriendin. Het bezit van een gaspistool brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Daarnaast worden door feiten als de onderhavige gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. Het bedreigen en mishandelen van een persoon met een gaspistool betreffen zeer ernstig feiten, zeker nu de winkeleigenaar in de veronderstelling verkeerde dat verdachte het pistool wilde laten afgaan.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor deze feiten. Hij heeft zich op ofwel zijn zwijgrecht beroepen, ofwel tegen beter weten in ontkend.
Uit het strafblad van 6 juni 2023 van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit betrekt de rechtbank in strafverzwarende zin bij de op te leggen straf.
Verder blijkt uit het reclasseringsrapport van 2 juni 2023, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] , dat de reclassering het zorgelijk vindt dat verdachte, na een delict vrije periode, in korte tijd opnieuw herhaaldelijk met justitie in aanraking komt voor (ernstige) feiten. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft bij de reclassering alle hem ten laste gelegde feiten ontkend en benadrukt op het goede pad te zitten. Hoewel verdachte zegt open te staan voor reclasseringsbemoeienis, heeft hij aangegeven geen problemen te ervaren waar hij aan moet werken, los van het vinden van nieuwe huisvesting. Volgens de reclassering is er daarom geen sprake van een motivatie tot gedragsverandering dan wel hulpverlening. Verdachte heeft verder op de reclassering een berekenende indruk gemaakt een hij leek geen volledige openheid van zaken te geven. Wel adviseert de reclassering een locatieverbod in verband met de woninginbraak op 18 februari 2023 in Amsterdam.
Het feitencomplex rechtvaardigt – mede gelet op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht – geen andere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht dat ook in dit geval passend en geboden. Ook in de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om in deze zaak andersoortige straf op te leggen.
De rechtbank zal – geheel volgens de eis van de officier van justitie – aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De voorwaardelijke straf en de proeftijd van twee jaar dienen als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Voor een locatieverbod ziet de rechtbank geen aanleiding, nu verdachte voordat hij gedetineerd raakte niet in de buurt van het slachtoffer was gehuisvest.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

8.1.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft vanwege de diefstal van haar sieraden (feit 3) in totaal € 282,37 aan materiële schadevergoeding gevorderd. De benadeelde partij heeft gevorderd om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen. De officier van justitie heeft ook gevorderd om het schadebedrag te verhogen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.2.
Standpunt van de verdediging
Bij veroordeling voor feit 3 heeft de raadsvrouw verzocht om het schadebedrag te matigen. In het schadebedrag is de BTW van alle producten meegerekend, terwijl alleen de BTW over de hangers en de oorbellen moet worden meegenomen in het schadebedrag.
8.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht aan de benadeelde partij. De vordering tot schadevergoeding is bovendien voldoende onderbouwd.
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade gedeeltelijk toe. In het schadebedrag is BTW meegerekend over producten waar geen schade voor wordt gevorderd en de verzendkosten vindt de rechtbank in een te ver verwijderd verband staan tot het bewezenverklaarde feit. Na herberekening van de BTW en aftrek van de verzendkosten bedraagt het schadebedrag € 213,57. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding voor dit bedrag toe. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank vermeerdert het toegewezen schadebedrag van € 213,57 met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis, te weten 7 juli 2023. In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadebedrag, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd (de schadevergoedingsmaatregel). Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van vier dagen, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
8.2.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft vanwege de diefstal van zijn elektronica (feit 3) in totaal € 750,- aan materiële schadevergoeding gevorderd. De benadeelde partij heeft gevorderd om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding geheel wordt toegewezen. De officier van justitie heeft ook gevorderd om het schadebedrag te verhogen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering tot schadevergoeding af te wijzen, omdat het afzeggen van een optreden in een te ver verwijderd verband staat van een woninginbraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.2.3.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er een voldoende verband is tussen de schade en het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij is DJ en verdachte heeft zijn elektronica, die hij nodig heeft om op te treden, gestolen. Verdachte heeft onder andere de laptop van de benadeelde partij gestolen en de rechtbank vindt het aannemelijk dat de benadeelde partij zonder zijn laptop geen muziek kan draaien.
De rechtbank stelt dus vast dat door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Ook is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding voldoende is onderbouwd. Het is duidelijk dat een gepland optreden is geannuleerd en wat de geleden schade is. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade daarom geheel toe.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank vermeerdert het toegewezen schadebedrag van € 750,- met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis, te weten 7 juli 2023. In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadebedrag, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd (de schadevergoedingsmaatregel). Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van vijftien dagen, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 8 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Feit 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Feit 6:
mishandeling
Feit 7:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Feit 8:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een deel van
4 (vier) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering vande benadeelde partij
[benadeelde partij 1] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 213,57(tweehonderddertien euro en zevenenvijftig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag van betaling.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de
verplichtingop ten behoeve van [benadeelde partij 1]
aan de Staat € 213,57(tweehonderddertien euro en zevenenvijftig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag van betaling. Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van 4 (vier) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering vande benadeelde partij
[benadeelde partij 2] toetot een bedrag van
€ 750,-(zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de
verplichtingop ten behoeve van [benadeelde partij 2]
aan de Staat € 750,-(zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag van betaling. Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van 15 (vijftien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2023.
[...]

1.[...]

  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]