ECLI:NL:RBAMS:2023:4372

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/040458-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in vereniging met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 7 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 februari 2023, waarbij de verdachte samen met twee medeverdachten de aangever heeft beroofd van verschillende goederen, waaronder een mobiele telefoon, identiteitskaart en contant geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als bestuurder van een auto, betrokken was bij de achtervolging en mishandeling van de aangever, die door de medeverdachten werd geslagen en geschopt. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van de diefstal met geweld in vereniging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 1.882,19 bedraagt, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven omdat de verdachte niet op de zitting was verschenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/040458-23 en 13/134367-22 (tul)
Datum uitspraak: 7 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1991 in [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 23 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. J. van Koesveld, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat mr. J. Verschoor, advocaat van de benadeelde partij [aangever] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte wordt – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 7 februari 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging van verschillende goederen van [aangever] (hierna ook wel: aangever of benadeelde partij).
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op grond van de door haar aangevoerde bewijsmiddelen op het standpunt gesteld dat de diefstal met geweld in vereniging kan worden bewezen. Verdachte was jongen 3 en was de bestuurder van de Audi. Hij heeft aangever niet geslagen en geschopt, maar toch is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Met z’n drieën hebben ze aangever gevolgd en verdachte heeft niet ingegrepen, maar heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] juist weer meegenomen in de auto nadat zij aangever hadden geslagen en geschopt. Ook zijn er goederen van aangever onder de bestuurdersstoel aangetroffen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte was jongen 3 en heeft, zoals aangever heeft verklaard, dus geen aandeel gehad in het geweld. Verdachte heeft slechts de Audi bestuurd en een vechtpartij gezien. Pas achteraf heeft hij begrepen dat er spullen van aangever zijn weggenomen. Verdachte heeft geen opzet gehad op enige samenwerking en de diefstal met geweld.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. [1]
Aangever
Op 7 februari 2023 om 02.00 uur had aangever in de [straat] in Amsterdam een afspraakje met een meisje dat [getuige] ( [getuige] ) bleek te zijn. Na een halfuur kwamen er vier jongens de woning binnen. [2] Rond 03.10 uur liep aangever met [getuige] naar buiten. Hem viel op dat er een witte Audi A3 achter hen aanreed en hen achtervolgde. Drie jongens stapten de Audi uit en liepen naar aangever toe. Aangever voelde dat de jongens hem van achteren tegen de grond werkten. Dit werd gedaan door jongens 1 en 2. Hij lag op zijn buik op de grond en zag en voelde dat jongens 1 en 2 hem sloegen en schopten. Aangever voelde dat jongens 1 en 2 tegen zijn hoofd trapten. Hij voelde ook dat er tegen zijn elleboog aan werd geschopt en dat de trappen en de klappen met een flinke kracht waren. Aangever werd overal tegen zijn lichaam aan getrapt en geslagen. Jongens 3 en 4 deden niet actief mee met de mishandeling. Aangever hoorde jongens 1 en 2 schreeuwen: “Geef je spullen nu! Je denkt toch niet dat je zomaar van ons weg kan!” Hij voelde dat jongens 1, 2 en 3 hem aan zijn bodywarmer omhoog probeerden te tillen en dat jongens 1 en 2 in zijn jaszakken en broekzakken voelden en dat zij met geweld zijn spullen hieruit pakten. [3] Aangever heeft de jongens als volgt omschreven:
Jongen 1
Wat langer haar; had een staartje onder zijn pet
Jongen 2
Bestuurder van de auto
Jongen 3
Kort haar met een kalende plek op zijn achterhoofd [4]
Aangever zag dat de volgende goederen zijn weggenomen:
- Nederlandse identiteitskaart
- Rijbewijs
- Bankpassen ABN-AMRO
- Telefoon (iPhone 11, zwart)
- Contant geld (€ 500,-)
- Autosleutel [5]
Ook de Para (de rechtbank begrijpt: Prada) bodywarmer van aangever is gestolen. In die bodywarmer zat ongeveer € 200,- contant geld. [6]
Aanhouding verdachten en aantreffen goederen
Diezelfde nacht omstreeks 03.35 uur waren verbalisanten ter plaatse in de [straat] . [7] Zij troffen een wit gekleurde Audi A3 aan met daarin drie mannen. Verbalisant [verbalisant] stond bij het portier achter de bestuurder en zag dat een man een portemonnee in zijn hand had. Verbalisant zag dat er op de grond bij de voeten van de man meerdere pasjes lagen, waaronder een bankpas en een identiteitskaart. De man moffelde de pasjes met zijn voeten weg onder de stoel van de bestuurder. In de kofferbak lagen jassen. De identiteit van de inzittenden is vastgesteld en is als volgt:
Bestuurder:
[verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1991 in Amsterdam
Passagier:
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 2002 in [geboorteplaats 2] ( [land van herkomst 1] )
Passagier (achterin):
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 1998 in [geboorteplaats 3] ( [land van herkomst 2] ) [8]
Verbalisant trof onder de stoel van de bestuurder meerdere pasjes aan. Hij zag een Nederlands identiteitsbewijs met de naam en foto van aangever. Ook op de andere pasjes zag hij de naam van aangever staan. Op de bank waar [medeverdachte 2] zat, zag verbalisant een zwart gekleurde iPhone liggen. Aangever heeft deze iPhone ontgrendeld. [9]
Bij [medeverdachte 1] is € 155,- aangetroffen, bij [verdachte] € 120,- [10] en bij [medeverdachte 2] € 420,-. [11]
Uiterlijke kenmerken verdachten
Op een foto van [medeverdachte 1] is te zien dat hij lang haar heeft. [12] Op een foto van [verdachte] is te zien dat hij kort haar heeft. [13] Op een foto van [medeverdachte 2] is te zien dat hij kort haar heeft en een kalende (of daarop lijkende) plek achter zijn linkeroor heeft. [14]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de bestuurder van de witte Audi was. De anderen hadden geen rijbewijs. [15]
Verklaring getuige [getuige]
, het meisje met wie aangever had afgesproken, is verhoord door de politie. [getuige] heeft verklaard dat zij had afgesproken met de jongen die is mishandeld. Zij liep samen met die jongen naar de auto. Er kwam iemand achter hen aan en de jongen werd geduwd en geslagen. [getuige] heeft proberen te helpen, maar dat had geen nut omdat zij met z’n vieren waren. [16]
Letsel aangever
Op 8 februari 2023 om 11.30 uur is aangever onderzocht door de GGD. De GGD heeft geconcludeerd dat de gemelde toedracht, te weten naar de grond zijn gewerkt en bij herhaling (op zijn hoofd) zijn geslagen en geschopt, goed past bij het letsel van aangever. [17]
Bewijsoverweging
Om te kunnen beoordelen of verdachte betrokken is geweest bij het feit en zo ja, op welke manier, begint de rechtbank haar bewijsoverweging met het identificeren van jongens 1, 2 en 3 uit de aangifte.
Identificatie van jongen 1, 2 en 3
In de witte Audi waarin goederen van aangever zijn gevonden, heeft de politie drie mannen aangetroffen: [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 2] . Aangever heeft verklaard dat jongen 1 lang(er) haar heeft. [medeverdachte 1] heeft lang haar, verdachte en [medeverdachte 2] hebben kort haar. Jongen 2 is door aangever aangewezen als de bestuurder van de Audi en verdachte is door de politie als bestuurder van de Audi aangetroffen. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat hij de Audi heeft bestuurd. Hieruit volgt dat [medeverdachte 2] jongen 3 is geweest. Dit wordt ondersteund door de kalende (of daarop lijkende) plek die [medeverdachte 2] op zijn hoofd heeft. Aangever heeft dit als kenmerk van jongen 3 opgegeven. De rechtbank concludeert daarom dat de jongens uit de aangifte als volgt moeten worden geïdentificeerd:
Jongen 1:[medeverdachte 1]
Jongen 2:verdachte
Jongen 3:[medeverdachte 2]
Geweldshandelingen en diefstal
Aangever heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en verdachte hem van achteren naar de grond hebben gewerkt en dat zij hem tegen zijn hoofd en hele lichaam hebben geslagen en geschopt terwijl hij op zijn buik lag. Volgens aangever schreeuwden [medeverdachte 1] en verdachte tegen hem dat hij zijn spullen moest afgeven en niet moest denken dat hij zomaar van hen weg kon gaan. [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 2] hebben aangever vervolgens aan zijn bodywarmer omhoog proberen te tillen.
Dat [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 2] geweld hebben gebruikt tegen aangever wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . Zij heeft verklaard dat aangever werd geduwd en geslagen en dat zij met z’n vieren waren. Ondanks dat het de rechtbank onduidelijk is of [getuige] drie geweldsplegers én aangever of vier geweldsplegers bedoelt, is wel duidelijk dat [getuige] heeft gezien dat aangever door minimaal drie personen is aangevallen.
De verklaring van aangever wordt ook ondersteund door de conclusie van de GGD in haar letselverklaring. Dat aangever naar de grond is gewerkt en meerdere keren (op zijn hoofd) is geslagen en geschopt, past goed bij het letsel dat aangever had opgelopen, aldus de GGD.
Daarnaast heeft aangever verklaard dat [medeverdachte 1] en verdachte spullen uit zijn zakken hebben gestolen toen zij hem samen met [medeverdachte 2] aan zijn bodywarmer omhoog probeerden te tillen. Omdat de politie in de Audi waarin [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 2] zaten spullen van aangever heeft aangetroffen, wordt de verklaring van aangever ook op dit punt ondersteund.
In vereniging gepleegd
Het feit is ten laste gelegd als een diefstal met geweld in vereniging. Een feit is in vereniging gepleegd als bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. [medeverdachte 1] en verdachte hebben aangever samen naar de grond gewerkt, geslagen en geschopt, samen tegen hem geschreeuwd en samen spullen uit zijn zakken gepakt. De rollen van [medeverdachte 1] en verdachte zijn inwisselbaar geweest. Hieruit volgt opzet op de samenwerking en opzet op de diefstal met geweld. [medeverdachte 2] heeft een minder groot aandeel gehad in het geweld, maar samen met [medeverdachte 1] en verdachte heeft hij aangever achtervolgd. Op het moment dat [medeverdachte 1] en verdachte aangever aan het slaan en schoppen waren, stond [medeverdachte 2] ook buiten de Audi. [medeverdachte 2] heeft zich niet gedistantieerd, maar heeft zich juist in het geweld gemengd door aangever samen met [medeverdachte 1] en verdachte aan zijn bodywarmer omhoog te trekken waardoor [medeverdachte 1] en verdachte spullen uit de zakken van aangever konden pakken. Op de achterbank van de Audi, naast [medeverdachte 2] , en bij de voeten van [medeverdachte 2] zijn spullen van aangever gevonden. Ook hieruit volgt opzet op de samenwerking en opzet op de diefstal met geweld. De rechtbank oordeelt dan ook dat er tussen [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 2] sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om te komen tot een bewezenverklaring van een diefstal met geweld in vereniging.
De rechtbank concludeert dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld in vereniging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.3 bewezen dat verdachte
op 7 februari 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een mobiele telefoon (iPhone 11), een identiteitskaart, een rijbewijs, meerdere bankpassen, een geldbedrag, een autosleutel en een bodywarmer (merk Prada), die aan [aangever] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door die [aangever] :
- van achteren naar de grond te brengen en
- tegen diens hoofd en zijn hele lichaam met kracht te schoppen en te slaan en
- toe te schreeuwen: “Geef je spullen nu! Je denkt toch niet dat je zomaar van ons weg kan!” en
- aan diens bodywarmer omhoog te trekken.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de diefstal met geweld in vereniging wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – in geval van veroordeling – verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij wordt aangesloten bij de lopende bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij het vonnis van 26 augustus 2022. Voor verdachte en zijn toekomstperspectief is het heel belangrijk dat het traject dat nu is opgestart doorgang zal hebben. De raadsvrouw heeft ook verzocht om geen contactverbod met aangever op te leggen. Verdachte woont en werkt niet in de buurt van aangever en heeft geen behoefte om bij hem langs te gaan.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld door aangever (onder andere) naar de grond te werken en op zijn hoofd en lichaam te slaan en te schoppen. Aangever is beroofd van waardevolle spullen. Dit is een ernstig strafbaar feit waardoor aangever veel pijn moet hebben gevoeld en waarbij aangever op verschillende plekken van zijn lichaam letsel is toegebracht. De gedragingen van verdachte en zijn mededaders hebben ook op psychisch vlak veel impact gehad op aangever. Aangever heeft verklaard vaak nachtmerries te hebben en last te hebben van gevoelens van onveiligheid. Dit beperkt hem in zijn dagelijkse doen en laten.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en het leed dat aangever is aangedaan, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in augustus 2022 ook is veroordeeld voor een diefstal met geweld. Verdachte is dus snel weer de fout ingegaan. Voor die diefstal met geweld is aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Aan die voorwaardelijke gevangenisstraf zijn bijzondere voorwaarden gekoppeld, namelijk een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting, verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening, meewerken aan middelencontrole en meewerken aan dagbesteding. Tijdens het plegen van het bewezenverklaarde feit liep verdachte in de proeftijd van die voorwaardelijke veroordeling. De rechtbank houdt hier rekening mee. De proeftijd waarin verdachte zich aan deze bijzondere voorwaarden moet houden, loopt nog steeds. De rechtbank ziet daarom op dit moment geen reden om opnieuw bijzondere voorwaarden op te leggen aan verdachte.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte die blijken uit het reclasseringsadvies van 31 mei 2023. Bij verdachte is al jarenlang sprake van middelenafhankelijkheid en hij is weinig zelfredzaam. Volgens de reclassering is er een direct verband tussen het middelengebruik van verdachte en het recidiverisico. Hoewel er kleine stappen worden gezet, ziet de reclassering een positieve beweging. Er is een start gemaakt met het toezicht, hij verschijnt op afspraken en heeft recent een detox-opname gehad.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken en hoven (LOVS). Het in vereniging plegen werkt strafverzwarend. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank vindt het van belang dat de positieve beweging die verdachte lijkt door te maken, wordt voortgezet. Tegelijkertijd mag geen afbreuk worden gedaan aan de ernst van het feit en de gevolgen die dit feit voor aangever hebben gehad.
Alles afwegende veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf worden geen bijzondere voorwaarden gekoppeld.
Geen contactverbod
Aangever heeft op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd dat aan verdachte een verbod wordt opgelegd om contact met hem op te nemen. Nu verdachte en aangever op grote afstand van elkaar wonen oordeelt de rechtbank dat een contactverbod niet noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij of voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank legt dit contactverbod dan ook niet op aan verdachte.
Opheffen schorsing voorlopige hechtenis
Bij beslissing van 10 februari 2023 is de voorlopige hechtenis van verdachte in deze zaak geschorst. Aan de schorsing is onder andere de voorwaarde verbonden dat verdachte op iedere oproep van justitie zal verschijnen. Verdachte is echter niet op de zitting verschenen en heeft daarmee deze schorsingsvoorwaarde overtreden. De rechtbank heft de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom op met ingang van heden.

8.Beslag

Onder verdachte is € 120,- in beslag genomen.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het geld wordt teruggegeven aan aangever. Verdachte heeft dit geld van aangever gestolen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het geld terug te geven aan verdachte.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gelast de teruggave van het geld aan verdachte. Het totale geldbedrag dat onder [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 2] in beslag is genomen, is meer dan € 500,- (het maximale bedrag dat aangever als gestolen heeft opgegeven). De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat dit geld, of welk deel daarvan, van aangever is.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De benadeelde partij heeft in totaal € 9.342,34 (subsidiair € 13.902,49) aan schadevergoeding gevorderd, bestaande uit € 6.342,34 (subsidiair € 10.902,49) aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade. De materiële schade bestaat uit schade aan zijn bodywarmer, medische voorschotten, reiskosten en verlies aan verdienvermogen. De benadeelde partij heeft gevorderd om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de – op de zitting aangepaste – vordering tot vergoeding van immateriële schade geheel toe te wijzen en de vordering tot vergoeding van materiële schade gedeeltelijke toe te wijzen. Bij de beschadigde bodywarmer moet rekening worden gehouden met afschrijving en daarom kan een schadebedrag van € 1.260,- worden toegewezen. Het berekenen van de inkomstenderving is een lastige klus, maar het bedrag van € 4.560,15 kan worden toegewezen. De gevorderde reiskosten en kosten voor medische voorschotten kunnen geheel worden toegewezen. De benadeelde partij moet in het overige van zijn materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De officier van justitie heeft gevorderd om het totale schadebedrag te verhogen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering tot schadevergoeding geheel af te wijzen omdat verdachte geen groepsaansprakelijkheid kan worden aangerekend nu hij geen enkel aandeel heeft gehad in de diefstal met geweld of om de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding omdat de vordering te complex is voor een beoordeling in een strafproces. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering tot vergoeding van materiële schade af te wijzen voor zover deze ziet op de schade aan de bodywarmer, de reiskosten en het verlies aan verdienvermogen of om de benadeelde partij voor deze schadeposten niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Deze schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat verdachte een groot aandeel heeft gehad in het bewezen verklaarde feit en oordeelt dat de vordering tot schadevergoeding niet te complex is voor een beoordeling in een strafproces.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht aan de benadeelde partij.
De rechtbank wijst de schade vanwege de medische voorschotten geheel toe omdat deze naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd is en er een direct verband is tussen de schade en het bewezen verklaarde feit. De rechtbank wijst hiervoor een bedrag van € 46,38 toe.
De benadeelde partij heeft reiskosten gevorderd omdat hij één keer naar de GGD en zeven keer naar de huisarts is geweest. De benadeelde partij heeft niet onderbouwd waarom hij in totaal zeven keer een bezoek heeft gebracht aan de huisarts. De rechtbank oordeelt echter dat de reiskosten toch geheel kunnen worden toegewezen. Uit het journaal van de huisarts (bijlage 2 bij de vordering tot schadevergoeding) blijkt dat de huisarts de benadeelde partij gesprekken met de praktijkondersteuner huisarts (POH) heeft aangeboden. De rechtbank vindt het, gelet op het aantal bezoeken, aannemelijk dat de benadeelde partij van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Er is bovendien een direct verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit. De rechtbank wijst hiervoor een bedrag van € 335,81 toe.
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade daarom toe tot een totaalbedrag van € 382,19.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de gevorderde kosten voor de schade aan de bodywarmer. De vordering is op dit punt onvoldoende onderbouwd. Het is onduidelijk hoe oud de bodywarmer is en of de bodywarmer hetzelfde type is als de bodywarmer die bij Farfetch te koop is voor € 1.400,- zoals door de benadeelde partij is aangevoerd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk in de gevorderde kosten voor het verlies aan verdienvermogen. De benadeelde partij heeft aangegeven dat hij tot op heden arbeidsongeschikt is, maar een nadere onderbouwing hiervan is niet overgelegd. Als de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld deze schadeposten nader te onderbouwen, zou de strafzaak moeten worden aangehouden en dat vindt de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces. De benadeelde partij kan als hij dat wenst het resterende deel van zijn vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Tot op heden voelt de benadeelde partij zich onveilig en angstig en kampt hij met schouderklachten. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade omdat de benadeelde partij als gevolg van deze strafbare feiten lichamelijk letsel en ook psychisch letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel is ontstaan. Het psychische letsel is naar het oordeel van de rechtbank daarentegen onvoldoende onderbouwd. De aard en de ernst van de normschending brengen echter mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon wordt aangenomen.
De rechtbank houdt bij het begroten van de hoogte van de immateriële schade rekening met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de door de benadeelde partij gestelde gevolgen en vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend. De rechtbank begroot de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 1.500,- en wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade daarom gedeeltelijk toe. Voor het meerdere ontbreekt een afdoende onderbouwing. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van immateriële schade. Als de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld dit deel nader te onderbouwen, zou de strafzaak moeten worden aangehouden, en dat vindt de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces. De benadeelde partij kan als hij dat wenst het resterende deel van zijn vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Wettelijke rente, hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank vermeerdert het toegewezen materiële schadebedrag van € 382,19 met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis, te weten 7 juli 2023. De rechtbank vermeerdert het toegewezen immateriële schadebedrag van € 1.500,- met de wettelijke rente vanaf het moment van het strafbare feit, te weten 7 februari 2023. Daarbij geldt dat verdachte en zijn mededaders [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk worden gehouden. Dit betekent dat zij samen, en ieder afzonderlijk, verantwoordelijk zijn voor het betalen van het totale schadebedrag, maar dat wat één heeft betaald, de ander in zoverre niet meer hoeft te betalen. In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadebedrag, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd (de schadevergoedingsmaatregel). Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van 28 dagen, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 mei 2023 bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/134367-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 26 augustus 2022 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Amsterdam. Verdachte is bij dit vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met bevel dat van deze straf drie maanden niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de aan die voorwaardelijke straf gekoppelde bijzondere voorwaarden niet (goed) heeft nageleefd.
10.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling gedeeltelijk wordt toegewezen. Verdachte is gewaarschuwd, maar heeft toch weer een strafbaar feit gepleegd. Er moeten zes weken gevangenisstraf ten uitvoer worden gelegd zodat de bijzondere voorwaarden nog wel van kracht blijven.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het reclasseringsadvies te volgen en de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen. Eventueel kan de proeftijd worden verlengd om zo de waarborg te creëren dat het reclasseringstoezicht zijn vruchten afwerpt.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de verder inhoud van dit vonnis is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft echter gelezen dat de reclassering heeft geadviseerd om de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer te leggen, zodat het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden van kracht blijven. De reclassering ziet een positieve beweging bij verdachte. De rechtbank vindt het van belang dat die positieve beweging niet teveel wordt doorkruist en dat verdachte zich aan die bijzondere voorwaarden blijft houden. De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling daarom gedeeltelijk toe en gelast de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van zes weken.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een deel van
2 (twee) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van:
120 EUR (6299581)
Wijst de vordering vande benadeelde partij
[aangever] toetot een bedrag van
€ 1.882,19(achtienhonderdtweeëntachtig euro en negentien eurocent), bestaande uit een bedrag van
€ 382,19(driehonderdtweeëntachtig euro en negentien eurocent) aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van
€ 1.500,-(vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 382,19 vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag van betaling en de wettelijke rente over € 1.500,- vanaf 7 februari 2023 tot aan de dag van betaling.
Verklaart verdachte
hoofdelijkaansprakelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de
verplichtingop ten behoeve van [aangever]
aan de Staat € 1.882,19(achtienhonderdtweeëntachtig euro en negentien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 382,19 vanaf 7 juli 2023 tot aan de dag van betaling en de wettelijke rente over € 1.500,- vanaf 7 februari 2023 tot aan de dag van betaling, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast van 28 (achtentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de bij vonnis van 26 augustus 2022 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, gewezen onder parketnummer 13/134367-22, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
Heft ophet bevel tot
schorsingvan de
voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk opgesteld.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juli 2023.
[(...)]

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt, tenzij anders vermeld, steeds verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het hierbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Aangifte d.d. 7 februari 2023, p. 19.
3.Aangifte d.d. 7 februari 2023, p. 21.
4.Aangifte d.d. 7 februari 2023, p. 20.
5.Aangifte d.d. 7 februari 2023, p. 21.
6.Bevindingen d.d. 7 februari 2023, p. 29.
7.Bevindingen d.d. 7 februari 2023, p. 60.
8.Bevindingen d.d. 7 februari 2023, p. 61 en 62.
9.Bevindingen d.d. 7 februari 2023, p. 62.
10.Bevindingen d.d. 8 februari 2023, p. 95.
11.Geschrift, kennisgeving van inbeslagneming d.d. 7 februari 2023, p. 221-222; geschrift, kennisgeving van inbeslagneming d.d. 8 februari 2023, p. 237-238.
12.Geschrift, ID-staat d.d. 7 februari 2023, p. 265.
13.Geschrift, ID-staat d.d. 7 februari 2023, p. 267.
14.Bijlage bij proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , d.d. 7 februari 2023, p. 135.
15.Verhoor verdachte [verdachte] door rechter-commissaris, d.d. 10 februari 2023, p. 1.
16.Verhoor verdachte [getuige] , d.d. 7 februari 2023, p. 151.
17.Geschrift, Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Amsterdam, d.d. 8 februari 2023, p. 31 en 32.