ECLI:NL:RBAMS:2023:437

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/13/710585 / FA RK 21-7599
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken en nevenvoorzieningen na echtscheiding met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 februari 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de nevenvoorzieningen na de echtscheiding zijn vastgesteld. De partijen zijn op 10 juni 2011 gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bepaald, waarbij [minderjarige 1] bij de man en [minderjarige 2] bij de vrouw zal verblijven. De rechtbank heeft ook een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij elk van de ouders verblijven, met als wisselmoment de maandag na schooltijd.

Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw het recht gegeven om de echtelijke woning te blijven bewonen voor een periode van maximaal zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man is verplicht om een kinderbijdrage van € 341,-- per maand voor [minderjarige 2] en € 130,-- per maand voor [minderjarige 1] te betalen, evenals een partnerbijdrage van € 352,-- per maand aan de vrouw. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de woning aan de man zal worden toegedeeld, mits hij deze kan overnemen tegen de getaxeerde waarde.

De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om gebruiksvergoedingen en eigenaarslasten afgewezen, en heeft bepaald dat de kosten van de minderjarigen gelijkelijk tussen de ouders worden verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/710585 / FA RK 21-7599
Beschikking van 1 februari 2023 betreffende nevenvoorzieningen na echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Y.M. van Vliet,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J. van Embden.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de verdere procedure blijkt uit:
- De beschikking van 27 juli 2022 van deze rechtbank, waarbij de echtscheiding is uitgesproken en de beslissing op de nevenverzoeken is aangehouden;
- het verweerschrift tegen zelfstandige verzoeken, tevens aanvulling verzoeken van de man;
- de brief d.d. 6 januari 2023 met producties van de vrouw;
- het F9-formulier d.d. 6 januari 2023 met producties en een akte wijziging/aanvulling verzoeken van de man
- het F9-formulier d.d. 10 januari 2023 van de man;
- de brief d.d. 10 januari 2023 van de vrouw;
- het F9-formulier d.d. 13 januari 2023 met productie van de man
- de e-mail d.d. 13 januari 2023 van de vrouw, met producties
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, mr. De Koning als waarnemer van mr. Van Vliet en mr. Van Embden.
1.3.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord.
1.4.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 10 juni 2011 te Amsterdam. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] .
2.3.
Tussen partijen gelden voorlopige voorzieningen, vastgesteld bij beschikking van deze rechtbank van 3 augustus 2022 inhoudende, dat:
  • de vrouw met ingang van 1 oktober 2022 bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruikvan de echtelijke woning;
  • de minderjarigen week op, week af bij ieder van partijen verblijven met als wisselmoment zondag 19:00 uur;
  • de man een kinderbijdrage voldoet van € 236,-- per kind per maand en
  • de man een partnerbijdrage voldoet van € 2.136,-- per maand.
2.4.
De echtscheidingsbeschikking van 27 juli 2022 is op 26 september 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.

3.De beoordeling

3.1.
Hoofdverblijfplaats
3.1.1.
Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem/haar zal zijn.
De man heeft daartoe aangevoerd dat het in het belang van de minderjarigen is dat de feitelijke situatie, dat zij ingeschreven staan op het adres van de voormalige echtelijke woning, hetzelfde blijft. De vrouw wil graag dat de minderjarigen bij haar hun hoofdverblijf hebben omdat zij de meeste zaken voor de minderjarigen regelt. De man heeft dit betwist.
3.1.2.
Aangezien vaststaat dat de minderjarigen bij ieder van de ouders evenveel tijd doorbrengen acht de rechtbank het passend om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man te bepalen en het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw. De rechtbank zal aldus beslissen.
3.2.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.2.1.
De man heeft verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen inhoudende dat er een week op, week af regeling wordt vastgesteld met als wisselmoment maandag na schooltijd.
De vrouw heeft zich daartegen verweerd. De vrouw stemt in met de week op, week af regeling maar wenst als wisselmoment zondag 19:00 uur conform de beschikking voorlopige voorzieningen.
3.2.2.
De man heeft aangevoerd dat hij het wisselmoment wil wijzigen omdat hij ziet dat de minderjarigen, met name [minderjarige 1] , moeite hebben met de wisseling. Als dit moment wordt gewijzigd naar een moment waarbij zij door de ene ouder naar school worden gebracht en vervolgens door de andere ouder worden opgehaald dan biedt school afleiding zodat dit makkelijker voor hen wordt.
De vrouw is het daarmee niet eens. Zij wil juist graag het contactmoment tussen de ouders bij de overdracht in stand houden voor afgifte spullen en het bespreken van eventuele bijzonderheden. Zij stelt dat het goed is voor de minderjarigen dat zij zien dat er een goed contact is tussen hun ouders. Voorts heeft de vrouw haar werk afgestemd op het huidige wisselmoment.
3.2.3.
De rechtbank zal de geldende co-ouderschapsregeling tussen partijen vastleggen met als wisselmoment de maandag na schooltijd.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen het wisselmoment te wijzigen nu duidelijk is geworden dat zij last van hebben van de huidige wisseling op de zondag, zoals ook door de vrouw is erkend tijdens de mondelinge behandeling.
Dit houdt in, dat de ouder bij wie de minderjarigen de week ervoor verbleven de minderjarigen op de maandag ’s ochtends naar school brengt en de andere ouder ze uit school ophaalt en daarmee aan diens week met de minderjarigen start. De rechtbank hoopt daarmee dat de school voor de minderjarigen afleiding biedt zoals de man stelt, zodat zij minder last hebben van de wissel. Het bezwaar van de vrouw dat de minderjarigen dan steeds hun persoonlijke spullen moeten meenemen naar school kan worden ondervangen door het tijdens de mondelinge behandeling door de man gedane aanbod deze spullen te halen van en te brengen naar de vrouw.
3.3.
De woning
Voortgezet gebruik
3.3.1.
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van twee jaar na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft daartegen verweer gevoerd.
3.3.2.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij op zoek is naar een eigen woning in de buurt van de echtelijke woning zodat het co-ouderschap in stand kan blijven, maar daarvoor tijd nodig heeft. Zij zal haar woning in Den Bosch – die thans nog verhuurd is – moeten verkopen en heeft daarnaast haar deel van de overwaarde van de gezamenlijke woning nodig om over voldoende financiële middelen te beschikken om een geschikte woning te kunnen kopen.
De man heeft hiertoe aangevoerd dat de vrouw tijdelijk een woning kan gaan huren en hij de woning toegedeeld wil krijgen zodat het van belang is dat hij zo snel mogelijk weer in de woning kan gaan wonen.
3.3.3.
De rechtbank zal het voorgezet gebruik van de woning toekennen aan de vrouw in het verlengde van het voorlopige aan de vrouw toegekende gebruik van de woning, doch slechts voor de maximale duur van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking ex artikel 1:165 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Gebruiksvergoeding
3.3.4.
Beide partijen hebben aanvankelijk verzocht om een gebruiksvergoeding vast te stellen voor het geval dat de ander de woning bewoont.
De man heeft zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist.
Het verzoek van de vrouw, dat geldt voor het geval de man de woning weer betrekt tot aan het moment van verdeling van de woning, wijst de rechtbank af omdat het voorgezet gebruik van de woning aan de vrouw is toegekend en niet te verwachten valt dat de man vóór de verdeling van de woning weer zijn intrek hierin zal nemen. Bovendien voldoet de man de woonlasten zodat dit wegvalt tegen een eventuele gebruiksvergoeding.
Eigenaarslasten
3.3.5.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man de eigenaarslasten van de woning, waaronder de hypothecaire lasten, zonder verrekening met de vrouw, blijft voldoen totdat de woning verdeeld is.
De man voert hiertegen verweer en verzoekt op zijn beurt te bepalen dat hij een vordering heeft op de vrouw terzake de helft van de totale (door hem betaalde) eigenaarslasten van de woning vanaf datum indiening verzoek tot echtscheiding.
3.3.6.
De rechtbank wijst beide verzoeken af nu dit geen nevenvoorzieningen zijn in de zin van de wet. Daarbij komt dat de man de eigenaarslasten van de woning draagt en de rechtbank er vanuit gaat dat hij deze ook blijft voldoen, zonder verrekening met de vrouw, tot aan de verdeling van de woning en met de dubbele woonlasten van de man rekening is gehouden bij de bepaling van de hoogte van de door hem te betalen voorlopige alimentatie in de procedure voorlopige voorzieningen.
3.4.
Onderhoudsbijdragen
3.4.1.
De vrouw heeft verzocht om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage) vast te stellen en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar eigen levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage).
De man voert hiertegen verweer.
Ingangsdatum onderhoudsbijdragen
3.4.2.
Als ingangsdatum voor de hierna te noemen onderhoudsbijdragen geldt de dag van overdracht van de echtelijke woning.
Bij de berekening van de alimentatie is dan ook uitgegaan van de door partijen beoogde definitieve situatie, te weten dat de man de woning toegedeeld krijgt en de vrouw eigen woonruimte betrekt. Tot aan genoemde datum gelden de bedragen zoals vastgesteld in de procedure voorlopige voorzieningen.
Kinderbijdrage
3.4.3.
De rechtbank bepaalt dat de man een kinderbijdrage aan de vrouw dient te voldoen van € 341,-- per maand (voor [minderjarige 2] ) en een bijdrage van € 130,-- per maand in de feitelijke zorgkosten van de vrouw voor [minderjarige 1] . De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze bedragen komt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Behoefte minderjarigen
3.4.4.
De behoefte van de minderjarigen stelt de rechtbank conform de maximale tabel van het rapport Alimentatienormen op € 1.406,-- in totaal per maand.
In hetgeen door de vrouw op dit punt is aangevoerd, onder andere dat rekening moet worden gehouden met de kosten van kinderopvang, ziet de rechtbank geen reden om hiervan af te wijken. Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat het door de vrouw genoemde bedrag aan kosten inmiddels gewijzigd is en dat ieder de kosten voor de eigen dagen van kinderopvang draagt, zodat die kosten al verdeeld zijn.
Draagkracht partijen
3.4.5.
De rechtbank beoordeelt in welke mate ieder van partijen dient bij te dragen in de behoefte van de minderjarigen. Hierbij volgt de rechtbank het uitgangspunt dat de behoefte van minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt bij een NBI vanaf € 1.700,-- per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.175,--)].
3.4.6.
Vaststaat dat de vrouw een vast salaris van € 2401,-- bruto per maand geniet, een wisselende onregelmatigheidstoeslag, vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering; een en ander te verminderen met haar pensioenpremie, premie AOP en IP. Haar bruto jaarloon bedraagt conform loonstrook december 2022: € 36.862,--.
De man is van mening dat de vrouw, die 24 uur per week in de zorg werkt, net als hij fulltime kan gaan werken, zeker nu partijen de zorg voor de minderjarigen gelijk delen.
De vrouw heeft aangevoerd dat dit voor haar niet mogelijk is gezien het zware werk, onder andere met nachtdiensten, in de zorg. De vrouw deelt haar werktijden zo in, dat zij, in de week dat de minderjarigen bij de man zijn zo veel mogelijk uren werkt, rekening houdende met verplichte rusttijd, zodat zij in de andere week er zo veel mogelijk voor de minderjarigen kan zijn. De rechtbank is van oordeel dat, in ieder geval op dit moment, niet van de vrouw gevergd kan worden meer te gaan werken.
3.4.7.
De rechtbank gaat uit van genoemd jaarloon, de inschrijving van [minderjarige 2] bij de vrouw, de aan de vrouw toekomende heffingskortingen en het kindgebonden budget, waardoor zij na toepassing van de draagkrachtformule een draagkracht heeft van € 621,-- per maand.
3.4.8.
Vaststaat dat het basissalaris van de man, inclusief vakantietoeslag, op 1 januari 2023 geïndexeerd € 82.756,-- bruto per jaar bedraagt. Daarnaast geniet de man een wisselende bonus en een variabele beloning in de vorm van een in januari 2019 verkregen 4-jarig aandelenpakket. De hoogte van de bonus en beloning uit aandelen is tussen partijen in geschil.
De rechtbank gaat, zoals partijen ook tijdens de mondelinge behandeling is voorgehouden, bij de bepaling van het inkomen van de man uit van de verklaring van de werkgever van de man, waarin het totale bruto jaarloon van de man is genoemd voor 2023 en een schatting is gemaakt voor de jaren daarna. Vanwege het sterk wisselende inkomen van de man kiest de rechtbank ervoor om de hoogte van de kinderbijdrage te berekenen op basis van het gemiddelde inkomen van de man in de jaren 2023 en 2024. Het in de jaren daarna genoemde inkomen ligt te ver in de toekomst, waardoor deze bedragen te onzeker zijn om hiermee te kunnen rekenen. Het totale inkomen van de man in 2023 is beraamd op € 209.248,-- bruto en in 2024 op € 178.259,-- bruto, zodat de rechtbank uitgaat van een gemiddeld bruto jaarloon van € 193.753,--.
3.4.9.
De rechtbank gaat uit van genoemd jaarloon, de inschrijving van [minderjarige 1] bij de man en de aan de man toekomende heffingskortingen, waardoor hij na toepassing van de draagkrachtformule een draagkracht heeft van € 3.658,-- per maand.
Zorgkorting en uiteindelijke kinderbijdrage
3.4.10.
Aangezien ieder van partijen een kind bij zich zal inschrijven, komen de kosten van dat kind voor rekening van de ouder bij wie zij ingeschreven staat.
Berekend is wat de ouders over en weer hierin nog dienen bij te dragen, waarbij rekening is gehouden met een zorgkorting van 35% van de behoefte van de minderjarigen, voor ieder van partijen, voor de feitelijke verblijfskosten van de minderjarigen. Er is immers sprake van gelijk verdeelde zorg.
3.4.11.
Dit leidt tot de volgende onderhoudsverplichting:
  • Eigen kosten van de man voor [minderjarige 1] : € 457,-- per maand (€ 587,-- minus € 130,--, te weten het deel van de feitelijke zorgkosten dat bij de vrouw ligt) en de feitelijke zorgkosten van de man voor [minderjarige 2] : € 246,-- per maand;
  • eigen kosten van de vrouw voor [minderjarige 2] : € 116,-- per maand en de feitelijke zorgkosten van de vrouw voor [minderjarige 1] : € 116,-- per maand (zij komt dus tekort);
  • door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage voor [minderjarige 2] (na aftrek zorgkorting): € 341,-- per maand;
  • door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de feitelijke zorgkosten van [minderjarige 1] : € 130,-- per maand, omdat de vrouw dit bedrag te kort komt en de man ten opzichte van de vrouw over een zeer ruime draagkracht beschikt
Kinderrekening
3.4.12.
Het verzoek van de vrouw om ieders deel in de kosten van de minderjarigen op een kinderrekening te storten heeft zij ingetrokken, zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist.
Partnerbijdrage
3.4.13.
De rechtbank bepaalt dat de man een partnerbijdrage aan de vrouw dient te voldoen van € 352,-- bruto per maand, te voldoen vanaf de dag van overdracht van de echtelijke woning. De berekeningen zijn wederom als bijlage aan deze beschikking gehecht.
3.4.14.
Partijen is tijdens de mondelinge behandeling voorgehouden dat, vanwege het sterk wisselende inkomen van de man, de alimentatie uitsluitend berekend zou worden voor de jaren 2023 en 2024, nu het voor de rechtbank niet mogelijk leek de partnerbijdrage vast te leggen voor de periode daarna. Immers, de berekening zou dan zien op een situatie te ver in de toekomst, waarbij het inkomen van de man en daardoor de bijdrage, te onzeker zou zijn. Bij de berekening van de alimentatie is echter gebleken dat de behoefteberekening van de vrouw de alimentatie beperkt tot voornoemd bedrag, zodat het wisselende inkomen van de man hierop niet meer van invloed is. De rechtbank heeft derhalve de alimentatieberekening voor het jaar 2024 achterwege gelaten en zal voornoemd alimentatiebedrag vaststellen.
Behoeftigheid en behoefte vrouw
3.4.15.
Zoals hiervoor is overwogen kan, in ieder geval op dit moment, niet van de vrouw worden gevergd meer uren te werken zodat haar behoeftigheid vast staat.
De hoogte van haar behoefte bepaalt de rechtbank aan de hand van de Hofnorm, waarbij wordt uitgegaan van het gemiddelde bruto jaarloon van ieder van partijen, in de laatste drie jaren voor het uiteengaan, derhalve in de jaren 2019 t/m 2021, waarbij aan de zijde van de man uitsluitend wordt uitgegaan van zijn basissalaris.
Dit, nu de man voldoende heeft gesteld dat het extra inkomen aan bonus en variabele beloning altijd is aangewend voor de aflossing van de hypotheekschuld, zodat partijen in feite leefden van het gezamenlijke basisinkomen. Maatgevend voor de behoefte van de vrouw is immers in beginsel het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van partijen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling ook erkend dat het extra inkomen van de man altijd werd afgelost op de hypotheekschuld.
3.4.16.
De vrouw genoot blijkens haar jaaropgaven in 2019 een inkomen van € 32.250,--, in 2020 een inkomen van € 33.532,-- en in 2021 een inkomen van € 33.810,-- bruto per jaar. Er wordt derhalve aan de zijde van de vrouw uitgegaan van een gemiddeld bruto inkomen van € 33.197,-- per jaar.
Het basissalaris van de man bedroeg, conform de opgave van zijn werkgever, in 2019 € 79.543,-- bruto. In 2020 genoot hij de eerste helft van dat jaar nog een jaarinkomen van € 79.543,-- en in de tweede helft een jaarinkomen van € 81.134,--, zodat hij een jaarinkomen had van € 80.339,-- bruto. In 2021 genoot hij de eerste helft van dat jaar nog een jaarinkomen van € 81.134,-- en in de tweede helft een jaarinkomen van € 82.756,--, zodat hij een jaarinkomen had van € 81.945,-- bruto. Er wordt derhalve aan de zijde van de man uitgegaan van een gemiddeld bruto inkomen van € 80.609,-- per jaar.
3.4.17.
De man heeft nog aangevoerd dat de vrouw kan interen op haar vermogen uit erfenis, maar daarvan heeft de vrouw onbetwist gesteld dit nodig te hebben voor het kunnen aanschaffen van een woning in de buurt van de echtelijke woning zodat het co-ouderschap in stand kan blijven, zodat de rechtbank dit zal passeren.
3.4.18.
De netto behoefte van de vrouw bedraagt hierdoor € 3.314,-- per maand. Rekening houdende met het huidige eigen inkomen van de vrouw resteert een bruto aanvullende behoefte van € 352,-- per maand.
Draagkracht en te betalen partnerbijdrage
3.4.19.
De man is financieel in staat in voornoemde restantbehoefte van de vrouw te voorzien, zodat dit bedrag wordt opgelegd als partnerbijdrage.
3.5.
Goederengemeenschap
3.5.1.
De vrouw heeft verzocht de wijze van verdeling te gelasten.
De man heeft verzocht de verdeling tussen partijen vast te stellen zoals door hem nader gespecificeerd in zijn wijzigingsverzoek ingediend op 6 januari 2023. De vrouw heeft ter zitting weliswaar nog verzocht de waarde van het aandelenpakket van de man in de verdeling te betrekken, maar zij heeft onvoldoende gesteld om daartoe over te gaan. Niet alleen betwist de man dat hij op de peildatum aandelen bezat, dit blijkt ook niet uit de overgelegde aangifte inkomstenbelasting. Nu dit verzoek bovendien te laat is ingediend, wordt dit afgewezen.
3.5.2.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet gelet op het bepaalde in artikel 1:93 en 1:94, lid 1 BW (oud) worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Dat betekent dat de gemeenschap ingevolge artikel 1:100 BW bij helfte dient te worden verdeeld.
3.5.3.
Als peildatum voor de omvang van de te verdelen ontbonden gemeenschap geldt 1 december 2021, te weten de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Als datum voor de waardering van de verschillende bestanddelen ervan geldt in beginsel het moment van de feitelijke verdeling, met uitzondering van de banksaldi, waarvoor in beginsel de waarde op de peildatum 1 december 2021 wordt gehanteerd.
3.5.4.
De rechtbank zal de door de man genoemde, te verdelen, bestanddelen per onderdeel bespreken.
De woning
3.5.5.
Partijen zijn het er over eens dat de woning aan de man zal worden toegedeeld, maar zij hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de waarde ervan. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het voorstel van de rechtbank, te weten dat de man uiterlijk 20 januari 2023 drie nieuwe erkende makelaars/taxateurs aan de vrouw voorstelt, waarvan de vrouw er binnen een week eentje uitkiest die partijen vervolgens op 27 januari 2023 gezamenlijk opdracht verlenen tot taxatie.
De man krijgt na taxatie drie maanden de tijd om de woning tegen de getaxeerde waarde toegedeeld te krijgen, waarbij de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en het haar toekomende deel van de overwaarde van de woning, verminderd met de helft van de taxatiekosten, ontvangt. Bij deze verdeling vindt eveneens de verdeling van de waarde van de spaarhypotheek plaats.
Lukt toedeling van de woning aan de man niet, dan zal de woning worden verkocht aan een derde, waarbij de verkoopopbrengst na aflossing van de hypotheek en aftrek van de met de verkoop gepaard gaande kosten, gelijkelijk tussen partijen wordt gedeeld.
De rechtbank zal een en ander opnemen in het dictum conform het ‘spoorboekje’ voor de te volgen stappen bij de verdeling van de woning.
De auto
3.5.6.
Tot de ontbonden gemeenschap behoort de Audi met kenteken [kenteken] op naam van de man. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat deze auto tegen een waarde van € 700,-- aan de man wordt toegedeeld, zodat de vrouw een bedrag van € 350,-- toe komt.
Banksaldi
3.5.7.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de banksaldi per peildatum 1 december 2021 dienen te worden verdeeld.
De rechtbank zal aldus beslissen.
Inboedel
3.5.8.
Tot slot zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat partijen de inboedel (waaronder de schilderijen en kunst) in onderling overleg met gesloten beurzen zullen verdelen, waarbij de man in ieder geval het schilderij van Wil Wiegant (IKAT) toegedeeld krijgt.
3.6.
Overige verzoeken
3.6.1.
Het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming verhuizing is door haar ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist.
3.6.2.
Bij het verzoek van de man om partijen te verplichten om te gaan tot verevening van de pensioenen , heeft de man geen belang, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling, nu dit uit de wet volgt, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
3.7.
Proceskosten
3.7.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat met ingang van de dag van overdracht van de echtelijke woning de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] haar hoofdverblijf zal hebben bij de man en de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats] haar hoofdverblijf zal hebben bij de vrouw;
4.2.
bepaalt als regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van voornoemde minderjarigen dat zij de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw zullen verblijven, met als wisselmoment de maandag uit school;
4.3.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
4.4.
bepaalt dat de man € 341,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige 2] en een bedrag van € 130,- per maand aan de vrouw dient te voldoen in de feitelijke zorgkosten van de vrouw voor de minderjarige [minderjarige 1] , een en ander met ingang van de dag van overdracht van de echtelijke woning, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
bepaalt dat de man € 352,-- bruto per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van overdracht van de echtelijke woning, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.6.
Gelast de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt:
In de situatie dat de echtelijke woning aan de vrouw wordt toegedeeld:
- bepaalt dat de door partijen overeen te komen taxateur binnen één maand na opdracht door partijen bindend de waarde van de echtelijke woning van partijen te [adres] vaststelt;
- bepaalt dat de man vervolgens binnen drie maanden na de taxatie de gelegenheid krijgt om de woning over te nemen tegen de vastgestelde waarde, waarbij de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid uit hoofde van de op de woning rustende hypothecaire geldlening en waarbij de man ten tijde van de levering van het aandeel van de vrouw bij de notaris de helft van de overwaarde, verminderd met de helft van de taxatiekosten en vermeerderd met de helft van de spaarhypotheek, aan de vrouw dient te voldoen;
- bepaalt dat als de man de woning niet aan zich laat toedelen binnen genoemde termijn, de woning dan zal worden verkocht aan (een) derde(n);
In de situatie dat de echtelijke woning verkocht wordt aan (een) derde(n):
- bepaalt dat de in punt 4.6 van dit dictum genoemde taxateur/makelaar belast wordt met de verkoop van de woning;
- bepaalt dat indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
- bepaalt dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkooprijs, partijen aan de makelaar kunnen verzoeken om de verkoopprijs bindend vast te stellen;
- bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de koper(s);
- bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
- bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de taxateur/makelaar en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- bepaalt dat de verkoopopbrengst na aflossing van de resterende hypothecaire geldlening, de taxatiekosten en de betaling van de kosten van verkoop en overdracht, gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, evenals de waarde van de spaarhypotheek;
4.7.
stelt verder de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
- Aan de man wordt toegedeeld de Audi met kenteken [kenteken] tegen een waarde van € 700,--, zodat de vrouw recht heeft op een bedrag van € 350,--;
- bepaalt, dat de saldi van de betaal- en spaarrekeningen van partijen per peildatum 1 december 2021 gelijkelijk tussen partijen zullen worden gedeeld;
- bepaalt, dat de inboedel (waaronder de schilderijen en kunst) in onderling overleg met gesloten beurzen tussen partijen zal worden verdeeld, waarbij de man in ieder geval het schilderij van Wil Wiegant (IKAT) toegedeeld krijgt;
4.8.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 1 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.