7.3Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straf is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft over een periode van een paar jaar vier vrouwen op een intensieve en hardnekkige manier belaagd. Hij heeft hen niet alleen een groot aantal berichten gestuurd en posts over hen geplaatst, maar heeft ook mensen uit hun directe omgeving benaderd met het doel om contact met deze vrouwen te krijgen. De aard van de berichten, met foto’s van hen en seksuele uitingen richting hen, is indringend. Met zijn handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het privéleven van deze vrouwen. Uit de verklaringen van deze vrouwen volgt duidelijk welke grote impact het handelen van verdachte op hen heeft gehad en hoe angstig zij zich erdoor hebben gevoeld, te meer nu zij verdachte helemaal niet of alleen vrij oppervlakkig kenden. Dat rekent de rechtbank verdachte dan ook aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee bedreigingen waarbij zeer heftige bedreigende woorden door hem zijn geuit.
Rapportages over verdachte
Er is uitgebreid, door meerdere gedragsdeskundigen, gerapporteerd over de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de onderstaande rapporten en van de door al deze gedragsdeskundigen op de zitting gegeven (nadere) toelichting.
Uit het eerste rapport van psycholoog F.S. van Huis van 22 juni 2021 volgt dat bij verdachte sprake lijkt te zijn van langdurig aanwezige erotomane wanen en worden er aanwijzingen voor schizofrene ontwikkeling gezien. Er wordt een ongespecificeerde schizofreniespectrum- en/of een andere psychotische stoornis vastgesteld. Aangezien de stoornis volledig heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde, is het advies om de feiten niet toe te rekenen aan verdachte. Volgens de psycholoog is het nodig dat er een TBS (terbeschikkingstelling) met dwangverpleging wordt opgelegd, omdat er langdurig zorg nodig is en gelet op de ernst van de feiten een stevig kader noodzakelijk is.
Vervolgens heeft er een aanvullend onderzoek door deze psycholoog plaatsgevonden, dat heeft geleid tot een wijziging van de eerdere bevindingen en conclusie (aanvullend rapport van 16 november 2022). De houding van verdachte en hoe hij spreekt over het tenlastegelegde is namelijk inmiddels veranderd. De psycholoog merkt nog wel op dat verdachte geneigd is zijn huidige zelf als probleemloos te presenteren. In tegenstelling tot de eerdere bevindingen kunnen er nu geen wanen bij verdachte worden vastgesteld, maar wordt er wel een autismespectrumstoornis vastgesteld. Het advies is dan ook om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Er wordt in plaats van TBS met dwangverpleging nu een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd, omdat het huidige kader voldoende lijkt om het hoge recidiverisico te beperken. Wel wordt een zo lang mogelijke proeftijd geadviseerd.
Psychiater J. van der Meer stelt in zijn rapport van 14 februari 2022 dat bij verdachte sprake lijkt te zijn van een persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige en narcistische persoonlijkheidskenmerken. Er zijn geen aanwijzingen voor wanen of een psychotische stoornis, verdachte heeft meer een obsessie met de aangevers. De stoornis heeft waarschijnlijk doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten, daarom is het advies om de feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. Het advies is om een (deels) voorwaardelijke straf met ambulante behandeling op te leggen. In het licht van het blanco strafblad en tegen de achtergrond van de feiten waarbij geen fysieke agressie of seksueel geweld is komen kijken, lijkt het opleggen van TBS disproportioneel.
In het aanvullend rapport, van 25 november 2022, schrijft de psychiater dat er bij verdachte sprake is van een psychische stoornis (chronische kwetsbaarheid in persoon) en dat er mogelijk nog sprake is van een autismespectrumstoornis. Het advies om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen blijft overeind. De behandeling moet zich vooral richten op het zelfgevoel van verdachte en de dagelijkse problemen waar hij tegenaan loopt moeten het uitgangspunt zijn. Dit kan volgens de psychiater effectiever tijdens een ambulante behandeling dan vanuit een kliniek.
Uit het rapport van psycholoog R.A. Sterk van 16 maart 2023 volgt dat er bij verdachte aanwijzingen zijn voor een autismespectrumstoornis. Ook hier wordt geadviseerd om de feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte, omdat de stoornis heeft doorgewerkt in de tenlastelegging. Ook deze psycholoog vindt een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden passend.
De behandeld psycholoog R. Bullens geeft, kort weergegeven, aan dat verdachte een autismespectrumstoornis heeft. Het is belangrijk dat verdachte minder uitgaat van de intenties van zijn handelen, maar eerder leert uit te gaan van de effecten van zijn handelen en dit uiteindelijk kan omzetten in een positieve gedragsverandering. Daar is de behandeling op gericht en de ambulante behandeling lijkt tot zover goed aan te slaan bij verdachte. De eerste behandelresultaten zijn al zichtbaar en zullen voldoende bijdragen aan het verlagen van het recidiverisico.
In het reclasseringsrapport van 9 mei 2022 wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden en wordt TBS (bovendien) niet uitvoerbaar geacht. De Reclassering adviseert bijzondere voorwaarden op ten nemen, namelijk een meldplicht, ambulante behandeling en contactverbod met aangevers. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht.
Uit het aanvullend reclasseringsrapport van 12 juli 2022 volgt kort gezegd dat ondanks dat er (tijdens de schorsing) recidive heeft plaatsgevonden, er geen aanknopingspunten zijn om het eerdere advies te heroverwegen. Het delictgedrag van verdachte was hardnekkig, maar hij volgt hiervoor een ambulante behandeling en toont zich daarvoor gemotiveerd. De terugval komt doordat hij nog niet de vaardigheden heeft om hier op adequate wijze mee om te gaan, maar daaraan wordt gewerkt tijdens de behandeling. De reclassering ziet dat verdachte opener is en merkt ook dat er sprake is van een positieve gedragsverandering bij verdachte.
Concluderend zijn alle gedragsdeskundigen het in de kern met elkaar eens. Bij verdachte is er sprake van een autismespectrumstoornis en deze heeft in enige mate doorgewerkt in het gedrag zoals ten laste gelegd.. De behandeling van verdachte loopt goed en laat al resultaat zien. Het voortzetten van de behandeling wordt als een belangrijke factor gezien om het recidiverisico te beperken.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de stoornis van verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid duidelijk zijn gemotiveerd en de rechtbank herkent het gedrag dat door de deskundigen wordt omschreven ook bij de ondervraging van verdachte ter zitting.
De rechtbank neemt deze conclusies daarom over en rekent verdachte de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan.
Ondanks dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, ziet zij – gelet op de ernst, frequentie en intensiteit van de belagingen en de lange periode waarover deze zijn gepleegd – geen aanleiding om van de strafeis van de officier af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bovenstaande alleen een forse gevangenisstraf passend is. Gelet op de positief verlopende behandeling, de omstandigheid dat verdachte al langere tijd motivatie voor de gestarte behandeling toont en de gedragsdeskundigen hebben toegelicht dat verdachte door de behandeling cognitief aan het leren is en vooruitgang boekt, maken dat de rechtbank van oordeel is dat het onwenselijk is om de behandeling te doorkruisen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dat het voorarrest overstijgt.
Alles afwegende acht de rechtbank dan ook een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, passend. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden zoals die op 9 mei 2022 zijn geadviseerd door de reclassering. Er is naar het oordeel van de rechtbank echter geen aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, omdat niet is gebleken van fysiek gevaar en een dergelijke maatregel van weinig toegevoegde waarde is, gelet op het verloop van de behandeling. Wel is het duidelijk dat de behandeling langere tijd nodig zal hebben. Om die reden zal de rechtbank een proeftijd van 3 jaar opleggen, zodat de behandeling voldoende lang kan worden gecontinueerd.