ECLI:NL:RBAMS:2023:4357

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
13/213580-22 (A); 13/209168-22 (B); 13/185657-22 (C) en 13/258275-22 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling en drugsmisdrijven in Amsterdam

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere gewelds- en drugsmisdrijven. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en tbs met voorwaarden. De zaak omvatte vier verschillende tenlasteleggingen, waaronder poging tot diefstal met geweld en zware mishandeling van twee slachtoffers op verschillende data in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 23 augustus 2022 een man zonder enige aanleiding had geslagen en geschopt, wat leidde tot letsel. In een andere zaak werd de verdachte beschuldigd van het medeplegen van zware mishandeling van een ander slachtoffer op 13 april 2022. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlasteleggingen, waaronder poging tot diefstal en zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank achtte echter bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van harddrugs en een stroomstootwapen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, het recidiverisico en de noodzaak van behandeling voor de verdachte. De tbs-maatregel met voorwaarden werd opgelegd om de verdachte te helpen bij zijn gedragsproblemen en om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/213580-22 (A); 13/209168-22 (B); 13/185657-22 (C) en 13/258275-22 (D)
Datum uitspraak: 12 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.N. Dijkers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd, na wijziging ter terechtzitting in
zaak A– ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
poging tot diefstal met geweld op 23 augustus 2022 in Amsterdam;
Feit 2
Primair
poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 23 augustus 2022 in Amsterdam;
Subsidiair
mishandeling van [slachtoffer 1] op 23 augustus 2022 in Amsterdam;
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Bten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Primair
medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 13 april 2022 in Amsterdam;
Subsidiair
poging tot medeplegen van zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 13 april 2022 in Amsterdam;
Meer subsidiair
medeplegen van mishandeling van [slachtoffer 2] op 13 april 2022 in Amsterdam;
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Cten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
het aanwezig hebben van 17,52 gram cocaïne en 10,5 tabletten MDMA op 22 juli 2022 in Amsterdam;
Feit 2
het aanwezig hebben van een stroomstootwapen op 22 juli 2022 in Amsterdam;
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Dten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
het aanwezig hebben van 1,85 gram cocaïne op 16 augustus 2022 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten en heeft daartoe in zaak A en B het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van zaak A
Op basis van de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de getuigenverklaring met camerabeelden van melder [naam melder] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting kan bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot diefstal met geweld. Dat het opzet van verdachte gericht was op de diefstal blijkt uit de verklaring van de getuige die aangever hoorde roepen “no money” en het proces-verbaal van bevindingen (p. 14) waarin is opgenomen dat twee andere (potentiële) slachtoffers benoemden dat de verdachte één van hen probeerde te pakken en zijn focus had op hun tas door te vragen wat er in die tas zat. Hieruit valt meer in het algemeen af te leiden dat verdachte uit was op geld.
Uit camerabeelden blijkt dat verdachte aangever – naast het stompen in het gezicht – ook heeft getrapt tegen het hoofd. Dit levert ook een poging tot zware mishandeling op. Door met een vuist in het gezicht van aangever te slaan en hem een trap te geven tegen zijn hoofd toen hij op de grond lag, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Bij de feiten is sprake van eendaadse samenloop.
Ten aanzien van zaak B
Gelet op de aangifte in samenhang met de letselverklaring staat vast dat aangever is mishandeld in [naam club] . Gezien de verklaring van aangever, die een signalement opgaf bij de politie en vervolgens de onbekende man op camerabeelden herkende als de dader van het geweld, kan worden bewezen dat verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd. Aangever is geslagen met vuisten in zijn gezicht. Gelet op de ernst van het letsel (een gebroken neus en een afgebroken tand), de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen – te weten het plaatsen van een nieuwe tand – en de duur van het herstel, zoals daarvan is gebleken uit de verklaring van aangever, kan worden bewezen dat aangever ten gevolge van de mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door het meermalen met kracht met zijn vuist tegen het hoofd van het slachtoffer te stompen, heeft verdachte tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever dat zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Aangever sprak bovendien over twee personen. Hij vermoedde dat beide daders iets in hun handen hadden. Derhalve is er sprake van medeplegen. Dat de andere verdachte niet is achterhaald, doet hier niet aan af.
De in de zaken C en D tenlastegelegde feiten kunnen volgens de officier van justitie worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de zich in het dossier bevindende verbalen en rapportages.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het in zaak C en D ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde en het in zaak B ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van zaak A
Uit het dossier volgt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor feit 1. Aangever verklaarde in zijn eerste aangifte niets over een eventuele beroving en/of een poging daartoe. Ook in zijn aanvullende verklaring sprak hij niet over een beroving of dat hij zou zijn bewogen tot afgifte van geld en/of goederen. Het enkele gegeven dat getuige [naam melder] heeft gehoord dat aangever riep: “I have no money!”, impliceert niet dat verdachte dat ook aan hem heeft gevraagd. Dit geldt des te meer nu aangever heeft verklaard dat hij zelf veronderstelde dat het om zijn geld ging, maar dat verdachte hem daar niet op heeft onderzocht. Dit blijkt evenmin uit de camerabeelden. Ook het trappen tegen het gezicht kan niet worden bewezen, nu dit niet blijkt uit de verklaring van aangever, noch uit de beelden.
De te bewijzen geweldshandelingen zoals ten laste gelegd in feit 2 – te weten het slaan in het gezicht en het schoppen tegen het lichaam van aangever – kunnen niet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van zaak B
Gelet op het niet individualiseerbare signalement dat door aangever is opgegeven, het ontbreken van camerabeelden en getuigen van de mishandeling, alsmede in het bijzonder het ontbreken van informatie over welke persoon aangever precies op de beelden heeft herkend als NN1, dient vrijspraak te volgen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak A onder 1 is ten laste gelegd. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] en het feit dat hij volgens getuige [naam melder] heeft geroepen “I have no money!”, leidt de rechtbank af dat aangever mogelijk heeft gedacht dat hij werd beroofd. Het dossier bevat echter geen bewijs dat verdachte hem daadwerkelijk probeerde te beroven. Op basis van de verklaring van aangever en de camerabeelden van getuige [naam melder] waarop de (gewelds)handelingen van verdachte zijn te zien, kan niet worden vastgesteld dat deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm als zodanig waren gericht op de verkrijging van geld en/of goederen. De rechtbank overweegt voorts dat de camerabeelden eerder een contra-indicatie zijn voor een bewezenverklaring dan een ondersteuning, nu aangever duidelijk weerloos op de grond lag en verdachte geen aanstalten maakte om aangever aan zijn lichaam en/of kleding te onderzoeken op geld of goederen. Te horen is bovendien dat verdachte roept: “Go away!” of woorden van soortgelijke strekking, wat evenmin duidt op een beroving. Verdachte zal daarom van feit 1 worden vrijgesproken.
3.3.2.
Vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank acht ook niet bewezen wat in zaak B is ten laste gelegd. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 13 april 2022 is mishandeld in [naam club] door twee personen. Hij heeft hierdoor letsel opgelopen. Aangever heeft verdachte herkend op de camerabeelden van de disco als één van de twee daders. Dit vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in het dossier. Verdachte erkent de persoon te zijn op de camerabeelden, maar ontkent betrokken te zijn geweest bij de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen camerabeelden of getuigen van de daadwerkelijke mishandeling en de herkenning van aangever biedt onvoldoende uitsluitsel voor een bewezenverklaring. Zo heeft aangever verklaard dat NN1 hem heeft geslagen en dat deze persoon een Noord Afrikaans uiterlijk had met donker haar, aan de zijkant opgeschoren. Aangever wist niet zeker of NN2, een persoon met een blank uiterlijk en gemillimeterd haar, ook geslagen had. Aangever heeft verdachte herkend als NN1, maar de rechtbank stelt vast dat op de beelden een persoon met een Noord-Afrikaans uiterlijk en gemillimeterd haar is te zien, hetgeen niet strookt met het opgegeven signalement van de persoon die zou hebben geslagen. Concluderend is onvoldoende duidelijk dat verdachte zich op 13 april 2022 heeft schuldig gemaakt aan (poging tot) (zware) mishandeling van aangever. De rechtbank spreekt verdachte daarom van het in zaak B ten laste gelegde vrij.
3.3.3.
Het oordeel over het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] volgt dat hij op 23 augustus 2022 uit het niets werd aangevallen door een man en dat deze hem met zijn vuist in zijn gezicht sloeg. Hij voelde dat hij op zijn linkeroog werd geraakt. Aangever viel op de grond, waarna hij werd getrapt op zijn lichaam. De verklaring van aangever wordt ondersteund door de foto’s van het letsel en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. De rechtbank gaat uit van de verklaring van aangever en acht daarom bewezen dat voornoemde geweldshandelingen met kracht en onverhoeds zijn verricht.
Dat verdachte [slachtoffer 1] ook heeft getrapt tegen zijn hoofd en/of gezicht toen hij op de grond lag, blijkt niet uit de camerabeelden van getuige [naam melder] , noch uit het letsel van aangever. Verdachte heeft dit ook ontkend. Gelet op het voorgaande zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Het oog en de oogkas zijn kwetsbare delen van het gelaat en de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is bij het plotseling slaan met een vuist in het gezicht, naar de ervaring leert, aanmerkelijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd kwetsbaar is voor steek-en slagverwondingen. De rechtbank concludeert dat verdachte wist dat door met kracht met zijn vuist richting het gezicht van het slachtoffer te slaan, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstond. Deze handeling is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (onder 2 primair ten laste gelegd) dan ook bewezen.
3.3.4.
Het oordeel over het in zaak C ten laste gelegde
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse, de laboratoriumrapporten en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 22 juli 2022 17,52 gram cocaïne en 10,5 tabletten MDMA aanwezig heeft gehad. Ook het aanwezig hebben van een stroomstootwapen acht de rechtbank bewezen, dit op basis van het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse, het wapenrapport en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging behoeft dit geen verdere motivering.
3.3.5.
Het oordeel over het in zaak D ten laste gelegde
Op grond van het proces-verbaal van aanhouding, het laboratoriumrapport en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank eveneens bewezen dat hij op 16 augustus 2022 1,85 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging behoeft ook dit geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaringen

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde:
op 23 augustus 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht en onverhoeds heeft geslagen in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] en toen deze [slachtoffer 1] op de grond lag heeft getrapt tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde:
op 22 juli 2022 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 17,52 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 10,5 tabletten van een materiaal bevattende MDMA, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde:
op 22 juli 2022 te Amsterdam, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (met de uiterlijke verschijningsvorm van een zaklamp), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde:
op 16 augustus 2022 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,85 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarnaast gevorderd aan verdachte de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege voor een ongemaximeerde duur op te leggen, gelet op het ontbreken van een intrinsieke behandelmotivatie en het onvermogen van verdachte om zich te kunnen houden aan voorwaarden, afgezet tegen het beschermingsbelang van de samenleving.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht het reclasseringsrapport te volgen en geen tbs met voorwaarden op te leggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf en daaraan de besproken voorwaarden als bijzondere voorwaarden te koppelen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het advies van de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum (PBC) over te nemen en tbs met voorwaarden op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gevangenisstraf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Uit het niets heeft hij aangever [slachtoffer 1] op straat geslagen en geschopt, waardoor [slachtoffer 1] letsel aan zijn gezicht en lichaam heeft opgelopen. Verdachte heeft in het geheel niet stilgestaan bij de mogelijk ernstige gevolgen van zijn geweldshandelingen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs en een stoomstootwapen. Hij heeft verklaard dat hij in een slechte periode zat en op dat moment dealde in drugs om rond te komen. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Met de verboden handel in harddrugs – die veel slachtoffers maakt – worden grote winsten gemaakt. Bovendien gaat de verspreiding van en de handel in drugs gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen daaraan bijgedragen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 mei 2023. Hieruit blijkt onder andere dat aan verdachte in 2013 de PIJ-maatregel is opgelegd en dat deze maatregel meermaals is verlengd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het gegeven dat zij minder feiten bewezen acht, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Zij acht een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Oplegging van maatregelen
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende stukken:
- de rapportage van G.M. Jansen, GZ-psycholoog, van 17 maart 2023;
- de rapportage van C.J.J.C.M. van Gestel, psychiater, van 17 maart 2023;
- het reclasseringsadvies van 22 juni 2023 van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, opgesteld door E. Wijbenga.
De deskundigen G.M. Jansen (bovengenoemd) en E.M. Haasjes en K. Klaver (beiden reclasseringswerkers) zijn ter zitting gehoord en hebben de adviezen daar waar nodig nader toegelicht en aangevuld.
Rapportages Pro Justitia
Aan de rapportages van de psycholoog en psychiater wordt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende ontleend:
De eerdere gedragsproblemen van verdachte zijn inmiddels ‘gestold’ in een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarbij ook narcistische trekken en een stoornis in het gebruik van cannabis werden geconstateerd. Antisociale en narcistische trekken suggereren over het algemeen een behoorlijke mate van verharding, maar daar is bij verdachte niet direct sprake van. Hij lijkt eerder kwetsbaar, behept met goede bedoelingen maar niet in staat zich daarnaar te dragen en ontredderd als het weer is misgegaan. Hij is dan berouwvol, schaamtevol en belooft beterschap, maar weet niet goed hoe het is misgegaan.
De narcistische dynamiek gaat bij verdachte gepaard met een problematische agressieregulatie. Er is op basis van vooral historische risicofactoren een hoog basisrisico voor een agressieve recidive. Dit risico wordt in positieve zin wel beïnvloed door de wens van verdachte om zijn leven te beteren en zijn vraag om ‘de juiste hulp’. Er is in zijn levensloop geen sprake van escalatie naar extreme gewelddadigheid. Uit de aard van zijn persoonlijkheidsstoornis, waaruit de agressieregulatieproblematiek voortvloeit, is verdachte echter evenwel beperkt responsief voor behandeling, ondersteuning, begeleiding en toezicht. Derhalve is er een hoog risico op gewelddadige recidive. Dit risico zal in een hoog-beveiligde setting dalen, maar niet verdwijnen. Andere ondersteunende interventies dan plaatsing in een dergelijke setting, kunnen leiden tot een vergelijkbare daling van het risico. Een structurele verlaging van het risico zal echter, gezien de beperkte responsiviteit, een langdurige aanpak vergen.
Hoewel het recidiverisico hoog is zien de rapporteurs, gezien het ontbreken van een escalerend geweldspatroon en verdachtes bereidheid mee te werken, ruimte voor het alsnog inzetten van interventies zoals deze beoogd waren toen de PIJ-maatregel van verdachte voorwaardelijk beëindigd werd. Specifiek zien zij de volgende interventies als noodzakelijk: forensisch beschermd wonen in een passende voorziening, een passende dagbesteding/werk, ambulante behandeling bij een Forfact-team, financieel beheer/bewindvoering, (urine)controles op het gebruik van alcohol en/of drugs waarbij overtredingen niet direct gesanctioneerd worden, de mogelijkheid van time-out periodes in een kliniek met een passend beveiligingsniveau (vanaf 2) of opnames gericht op detoxificatie en het tijdelijk dragen van een enkelband of andere toezichtinterventies. Voor een klinisch traject zien rapporteurs na een jarenlang intramuraal PIJ-traject geen indicatie. De geschetste interventies opleggen in het kader van bijzondere voorwaarden volstaat niet, in het licht van de problematiek en het ingeschatte recidiverisico. Het overtreden van de voorwaarden betekent immers het einde van noodzakelijke interventies en daarmee loopt het risico op omdat verdachte dan met ‘lege handen’ staat. Derhalve is het advies om de interventies op te leggen in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Dergelijke trajecten kennen een zeer grote zorgvuldigheid en kunnen lang genoeg duren.
Ter terechtzitting heeft GZ-psycholoog Jansen aangevuld dat hoewel een klinisch traject niet geadviseerd is, dit – met het oog op het na te noemen reclasseringsadvies – wellicht de enige mogelijkheid is voor verdachte om zich succesvol te conformeren aan de geadviseerde tbs-maatregel met voorwaarden.
Reclasseringsrapportage
In het reclasseringsadvies van 22 juni 2023 heeft de reclassering zich uitgelaten over de wenselijkheid van een tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering adviseert negatief over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden. Zij ziet te weinig mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte is een man die ondanks soms goede wil zeer beperkt kan profiteren van de hulpverlening. Ook binnen detentie laat cliënt negatief gedrag zien (agressie, invoer van cocaïne en positieve urinecontroles). Een lange adem en een duidelijke structuur lijken noodzakelijk. De reclassering heeft getracht een woonplek voor verdachte te vinden. Vanwege het verleden ziet de reclassering een plaatsing in de regio Flevoland niet meer als optie. Voor een plaatsing in Amsterdam bij Stichting Exodus zal verdachte vanwege zijn verslaving niet in aanmerking komen. Vanwege het veelal hoge middelengebruik is ook een plaatsing bij het Leger des Heils geen optie.
Daarnaast acht de reclassering de haalbaarheid negatief. In het verleden is gebleken dat ook een PIJ-maatregel onvoldoende soelaas heeft geboden. Verdachte zal niet in staat zijn tot een ‘zerotolerance’-beleid ten aanzien van middelengebruik. Middelengebruik kan een luxerende werking hebben en leiden tot recidive. Tevens acht de reclassering de kans aanzienlijk dat verdachte zich onvoldoende zal kunnen houden aan de bijzondere voorwaarde van begeleid/beschermd wonen vanwege agressie-incidenten binnen zijn huidige detentie. De kans bestaat dan dat verdachte uit de huisvesting wordt gezet en op straat belandt. Een eventuele omzetting naar tbs met dwangverpleging zou voor verdachte wederom een negatieve ervaring worden. Indien de rechtbank contrair aan het advies van de reclassering toch tbs met voorwaarden oplegt, zijn andere voorwaarden geadviseerd dan de voorwaarden die door de PBC-rapporteurs zijn geformuleerd. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Ter terechtzitting hebben de reclasseringswerkers toegelicht dat verdachte op 27 juni 2023 een intakegesprek heeft gehad bij HVO Querido. Dit is positief verlopen en verdachte is op de wachtlijst geplaatst. Dit zal naar verwachting 9 tot 12 maanden duren. Indien er een overgangsperiode ontstaat tussen zijn detentie en het begeleid wonen, is het van belang dat verdachte eerst een aantal maanden (ongeveer 6) stabiliseert in een klinische setting. Hij kan dan werken aan agressieregulatie en gedragsverandering. Een klinische setting van 1,5 tot 2 jaar is te lang en ook de overgang naar begeleid wonen zou in dat geval moeizamer kunnen verlopen. Hoewel een klinisch traject niet is geïndiceerd door de rapporteurs van het PBC, acht de reclassering een dergelijk traject noodzakelijk voor recidivebeperking. Gezien de persoon van verdachte gunt de reclassering hem – ondanks contradictoire aspecten zoals de aanwezige gedragsproblematiek en historische risicofactoren – eerst een ander traject met een klinische opname dan het direct overgaan tot tbs met dwangverpleging. Zo kan worden gewerkt aan stabiliteit en vervolgens worden overgegaan op begeleid wonen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan. Het in zaak A onder 2 primair bewezen geachte feit is een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt. Verder kan de rechtbank zich met de conclusies van de deskundigen ter terechtzitting verenigen en is van oordeel dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken, alsmede een stoornis in het middelengebruik, te weten cannabis, welke bestonden tijdens het begaan van de feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de feiten, het matige tot hoge recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden vereisen. Gelet op de inhoud van de rapportages van de gedragsdeskundigen en het advies van de psycholoog en de reclassering ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden mede vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend is. Vanwege de meervoudige problematiek en een hoog recidiverisico zijn interventies noodzakelijk. Een kader van bijzondere voorwaarden gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel acht de rechtbank daarvoor ontoereikend. Een klinische opname wordt door de Pro Justitia rapporteurs echter niet direct als aanwezen traject gezien, met name gelet op het feit dat verdachte ongeschikt is om een behandeling in groepsverband te ondergaan. Tegelijkertijd wordt door alle rapporteurs onderkend dat bij verdachte geen sprake is van verharding of escalatie in de ernst van de geweldsdelicten. Verdachte heeft behoefte aan een stabiele situatie met huisvesting en dagbesteding en specifieke hulp ten aanzien van zijn middelengebruik en financiële situatie.
De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de reclassering dat een klinische behandeling nodig is, zodat het recidiverisico tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. Verdachte zal pas na de klinische opname uitstromen wanneer dit voldoende verantwoord wordt geacht. De rechtbank volgt de psychiater en psycholoog in hun advies dat een dergelijke behandeling, in ieder geval in eerste instantie, binnen het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden goed kan worden vormgegeven. De rechtbank heeft daarnaast een bevel als bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht overwogen. Zij is echter – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat er op dit moment geen sprake is van een dusdanig acute beveiligingsnoodzaak dat de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging vereist is, temeer nu dit in geen van de rapportages en adviezen wordt aangegeven. De rechtbank ziet dan ook aanleiding in plaats van genoemd bevel na te noemen voorwaarden te stellen betreffende het gedrag van de ter beschikking te stellen verdachte. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
De rechtbank stelt de volgende voorwaarden:
Standaard voorwaarden
  • Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen.
Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
Als de reclassering dat nodig vindt en veroordeelde daarmee instemt, kan veroordeelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering en de reclassering beslist.
Aanvullende voorwaarden
11. Veroordeelde laat zich opnemen in een forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start bij voorkeur aansluitend aan de detentieperiode. Derhalve dient veroordeelde mee te werken aan een overbruggingsplaatsing indien er in de geïndiceerde zorginstelling niet direct plek is. De opname duurt zolang de reclassering en de behandelaren dat nodig vinden.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
11. Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch ACT van Inforsa of soortgelijke behandeling. De behandeling start aansluitend aan de klinische periode. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
11. Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
11. Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en draaglast.
11. Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
11. Veroordeelde werkt mee aan bewindvoering.
11. Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd mee aan een schuldsaneringstraject.
11. Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van harddrugs en alcohol.
Onder begeleiding van een verslavingsarts door het FACT van Inforsa of soortgelijke zorgverlener, mag veroordeelde gedoogd cannabis gebruiken. Veroordeelde werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles indien de toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht.
Ter terechtzitting is door GZ-psycholoog Jansen en de reclasseringswerkers toegelicht dat volledige abstinentie van softdrugs voor verdachte niet haalbaar is. Derhalve is in aanvulling op het eerder uitgebrachte reclasseringsadvies, geadviseerd een verbod op harddrugs en alcohol en daarnaast – onder controle – een gedoogbeleid ten aanzien van cannabis toe te passen.
Van noodzakelijkheid voor de oplegging van een contactverbod is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Zij zal een dergelijk verbod daarom niet als aanvullende voorwaarde stellen.
Ongemaximeerde duur
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot zware mishandeling. De maatregel kan daarom bij omzetting naar TBS met dwangverpleging langer duren dan vier jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden, dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank acht voorts het opleggen van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht ––aangewezen. Daarmee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de TBS met voorwaarden onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risico's noodzakelijk is. In de eerdergenoemde reclasseringsrapportage van 22 juni 2023 wordt oplegging van deze maatregel geadviseerd om verdachte na afloop van de TBS maatregel nog verder te kunnen behandelen/begeleiden in een dwangkader als zijn behandeling nog niet is afgerond, dan wel onvoldoende resultaten zijn behaald. De rechtbank kan zich verenigen met dit advies en neemt het over. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan.

8.Beslag

Onder verdachte zijn in zaak C de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2 STK Verdovende Middelen (6214998, Hennep)
Nu dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte in zaak C onder 1 begane misdrijf, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
1 STK Stroomstootwapen (6214987, zwart)
Nu met betrekking tot dit voorwerp het in zaak C onder 2 bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt ook dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 366,95 aan vergoeding van materiële schade en
€ 300,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank gebruik zal maken van haar schattingsbevoegdheid en in totaal € 300,- aan vergoeding van materiële en immateriële schade zal toe kennen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij heeft voorts gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 38, 38a, 38z, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 ten laste gelegde en het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde, het in zaak C onder 1 en 2 ten laste gelegde en het in zaak D ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 primair ten laste gelegde:
poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte voor het in zaak A onder feit 2 bewezen verklaarde
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
Standaard voorwaarden
  • Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen.
Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
Als de reclassering dat nodig vindt en veroordeelde daarmee instemt, kan veroordeelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering en het Openbaar Ministerie buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. Veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering en de reclassering beslist.
Aanvullende voorwaarden
11. Veroordeelde laat zich opnemen in een forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start bij voorkeur aansluitend aan de detentieperiode. Derhalve dient veroordeelde mee te werken aan een overbruggingsplaatsing indien er in de geïndiceerde zorginstelling niet direct plek is. De opname duurt zolang de reclassering en de behandelaren dat nodig vinden.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
11. Veroordeelde laat zich behandelen door het Forensisch ACT van Inforsa of soortgelijke behandeling. De behandeling start aansluitend aan de klinische periode. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
11. Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
11. Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en draaglast.
11. Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
11. Veroordeelde werkt mee aan bewindvoering.
11. Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd mee aan een schuldsaneringstraject.
11. Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van harddrugs en alcohol. Veroordeelde werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles indien de toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht.
Onder begeleiding van een verslavingsarts door het FACT van Inforsa of soortgelijke zorgverlener, mag veroordeelde gedoogd cannabis gebruiken.
Legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
2 STK Verdovende Middelen (6214998, Hennep)
1 STK Stroomstootwapen (6214987, zwart)
Verklaart [slachtoffer 2]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2023.