ECLI:NL:RBAMS:2023:4350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
9631022 CV EXPL 22-598
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij annulering van vlucht tijdens Covid-19-pandemie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen AirHelp Germany GmbH en Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) over compensatie voor passagiers die tijdens de Covid-19-pandemie te maken kregen met een vertraagde vlucht. De zaak betreft een passagier die op 21 maart 2021 een vlucht had geboekt van Porto naar San Francisco via Amsterdam, welke vlucht op 24 april 2021 werd geannuleerd en omgeboekt naar 26 april 2021. De passagier had zijn aanspraak op compensatie, op grond van de Europese Verordening 261/2004, gecedeerd aan AirHelp, die vervolgens KLM aansprak voor compensatie van € 600,00 vanwege de vertraging van meer dan drie uur.

KLM voerde verweer en stelde dat de annulering van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de coronapandemie en de daaruit voortvloeiende overheidsmaatregelen. De kantonrechter oordeelde echter dat KLM onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van dergelijke buitengewone omstandigheden die de annulering rechtvaardigden. De rechter benadrukte dat de richtsnoeren van de Europese Commissie niet bindend zijn, maar wel richtinggevend kunnen zijn. De kantonrechter concludeerde dat de annulering van de vlucht niet het gevolg was van overheidsmaatregelen die de uitvoering van de vlucht onmogelijk maakten.

Uiteindelijk werd KLM veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan compensatie aan AirHelp, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. Daarnaast werd KLM ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 596,21 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9631022 CV EXPL 22-598
vonnis van: 7 juli 2023
fno.: 569

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de vennootschap naar buitenlands recht AirHelp Germany GmbH

gevestigd te Berlijn
eiseres
nader te noemen: AirHelp
gemachtigde: mr. D.E. Lof
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers mr. J.I.J. van Pelt.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

-dagvaarding van 16 december 2021 met producties;
- antwoord met producties;
- instructievonnis;
- de rolmededeling waarin een mondelinge behandeling is bepaald:
- de rolmededeling waarin is bepaald dat de mondelinge behandeling met andere,
soortgelijke, zaken zal plaatsvinden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023 tezamen met de mondelinge behandeling in de zaken met kenmerk CV EXPL 22-16684 en CV EXPL 22-8621. Voor Airhelp zijn verschenen mr. D.E. Lof en mr. D. Griekspoor. Namens de vervoerder zijn verschenen mr. J.I.J. van Pelt, mr. B.E. Struijk, mr. A. Dol en [naam] . Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Partijen hebben zich tijdens de zitting bediend van pleitnotities. Alle stukken zijn aan het procesdossier toegevoegd. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1.
De passagier [naam passagier] – hierna de passagier – heeft bij de vervoerder op 21 maart 2021 een vliegreis geboekt van Porto (Portugal) naar San Francisco via Amsterdam, uit te voeren op 24 april 2021.
1.2.
De vervoerder heeft de vlucht geannuleerd en heeft de passagier omgeboekt op een vlucht op 26 april 2021. De vervoerder heeft dit aan de passagier meegedeeld op 23 april 2021.
1.3.
De passagier heeft zijn aanspraak op grond van de Verordening 261/2004 gecedeerd aan Airhelp.
1.4.
Airhelp heeft bij de vervoerder aanspraak gemaakt op compensatie ten gevolge van de vertraging van de vlucht.
1.5.
De vervoerder heeft geweigerd compensatie te betalen.

Vordering en verweer

2. Airhelp vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 600,00 aan compensatie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag van de voldoening en met de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3. Airhelp baseert de vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). Airhelp stelt dat de vervoerder vanwege de annulering en de vertraagde aankomst op de eindbestemming gehouden is de passagier te compenseren conform de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
4. De vervoerder voert gemotiveerd verweer en voert – kort gezegd – aan dat er sprake is van een uitzonderingssituatie in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor zij geen compensatie verschuldigd is.
5. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

6. Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in artikel 5 lid 1 c onder III jo artikel 7 lid 1 van de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op de doelstelling van de Verordening, die volgens overweging 1 ervan erin is gelegen een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen, en het feit dat artikel 5, lid 3, van de Verordening een afwijking is van het beginsel dat de passagiers recht op compensatie hebben in geval van annulering van hun vlucht, moet het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling echter strikt worden uitgelegd (zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 23 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:226).
7. De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de coronapandemie en de daardoor geldende beperkende overheidsmaatregelen.
8. Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat de coronapandemie grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 het volgende overwogen:

De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.
Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).
Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.
Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.
Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
9. De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De vraag die voorligt is of de COVID-maatregelen de onderhavige vlucht onmogelijk hebben gemaakt. Dat is niet het geval.
10. Gesteld noch gebleken is dat overheden de geannuleerde vlucht hebben verboden dan wel het verkeer van personen op zodanige wijze hebben verboden dat de desbetreffende vlucht niet kon worden uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is dat er sprake was van een beperking als bedoeld in de richtsnoeren, bijvoorbeeld tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat), waardoor de vlucht leeg zou blijven. Voorts is wel gesteld dat de vlucht is geannuleerd om de gezondheid van de bemanning te beschermen maar is dit niet onderbouwd anders dan in algemene termen, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
11. De vervoerder heeft voorts verwezen naar twee uitspraken van deze rechtbank waarin zij aanvoert dat in een identieke zaak op 27 december 2021 is geoordeeld dat er sprake was van een buitengewone omstandigheid (9117891 CV EXPL 21-4964) en dat dit miskend is in een uitspraak van deze rechtbank van 14 oktober 2022 (9735683 CV EXPL 22-3545). De kantonrechter volgt de vervoerder hierin niet. De genoemde zaken betreffen niet identieke zaken. De buitengewone omstandigheid betreft ook niet Covid als generieke buitengewone omstandigheid maar de maatregelen die getroffen zijn wegens Covid die leiden tot de annulering van de vlucht. In elke zaak is beoordeeld of de desbetreffende vlucht is geannuleerd ten gevolge van maatregelen die overheden hebben getroffen ten gevolge van Covid. Dit is ook in lijn met de recente uitspraken van de rechtbank Noord-Holland.
12. In deze zaak is niet gebleken van een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening die heeft geleid tot annulering van de onderhavige vlucht. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De gevorderde hoofdsom is toewijsbaar.
13. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 24 april 2021, de datum van de vlucht. Het betreft immers een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, die gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden.
14. Bij deze uitkomst wordt de vervoerder veroordeeld in de kosten van de procedure als hierna te melden.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan AirHelp van € 600,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2021 tot aan de voldoening;
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten, aan de zijde AirHelp tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 322,00
-exploot: € 119,21
-salaris: € 155,00
--------------
totaal: € 596,21
inclusief eventueel verschuldigde btw; te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot de algehele voldoening;
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.