ECLI:NL:RBAMS:2023:4347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
9963317 CV EXPL 22-8621
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers van KLM bij vertraging door annulering tijdens Covid-19-pandemie

In deze zaak vorderde de passagier, vertegenwoordigd door Yource B.V., compensatie van € 600,00 van de luchtvaartmaatschappij KLM wegens een vertraging van meer dan drie uur op een omgeboekte vlucht tijdens de Covid-19-pandemie. De passagier had oorspronkelijk een vlucht geboekt van Curaçao naar Amsterdam, die door KLM op 7 april 2021 werd geannuleerd. KLM bood een alternatieve vlucht aan, maar deze vertrok met aanzienlijke vertraging. De passagier stelde dat hij recht had op compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die passagiersrechten regelt bij annuleringen en vertragingen van vluchten.

KLM verweerde zich door te stellen dat de annulering en vertraging het gevolg waren van buitengewone omstandigheden, namelijk de coronamaatregelen. De kantonrechter oordeelde echter dat KLM niet voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging het gevolg was van dergelijke omstandigheden. De rechter benadrukte dat de luchtvaartmaatschappij de bewijslast draagt en dat de coronamaatregelen niet automatisch als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter concludeerde dat de passagier recht had op de gevorderde compensatie, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht, en ook recht had op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

Het vonnis werd uitgesproken op 7 juli 2023, waarbij de kantonrechter KLM veroordeelde tot betaling van de gevorderde bedragen en de proceskosten. Dit vonnis bevestigt de rechten van passagiers in situaties van vluchtannuleringen en vertragingen, vooral in het licht van de Covid-19-pandemie, en benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om adequate bewijsvoering te leveren als zij zich beroepen op buitengewone omstandigheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9963317 CV EXPL 22-8621
vonnis van: 7 juli 2023
fno.: 569

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: de passagier
gemachtigde: B.W. Floris (Yource B.V.)
t e g e n

de naamloze vennootschap Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V.

gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers en mr. J.I.J. van Pelt.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 16 juni 2022 met producties;
- antwoord met producties;
- instructievonnis;
- repliek;
- dupliek;
- dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023 tezamen met de mondelinge behandeling in de zaken met kenmerk CV EXPL 22-598 en CV EXPL 22-16684. Voor de passagier zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] van Yource B.V. Namens de vervoerder zijn verschenen mr. J.I.J. van Pelt, mr. B.E. Struijk, mr. A. Dol en [naam 3] . Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigde van de vervoerder heeft zich tijdens de zitting van pleitnotities bediend. Deze zijn aan het procesdossier toegevoegd. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1.
De passagier heeft bij de vervoerder op 12 maart 2021 een vliegreis geboekt van Curaçao naar Amsterdam, uit te voeren op 27 april 2021 om 15.45.
1.2.
De vervoerder heeft de vlucht op 7 april 2021 geannuleerd en heeft dit aan de passagier meegedeeld op 27 april 2021. De vervoerder heeft de passagier omgeboekt op een vlucht op 27 april 2021 om 21.00.
1.3.
De passagier heeft bij de vervoerder aanspraak gemaakt op compensatie ten gevolge van de vertraging van de vlucht. De gemachtigde van de passagier heeft aan de vervoerder per brieven van 3 en 4 mei 2021 meegedeeld:
‘We kindly ask you to specify what the circumstances were that led to the cancellation, and to supply proof as to how these circumstances led to the disruption of the flight schedule. If you wish to argue that the delay was the result of extraordinary circumstances (…) we will kindly ask you to explain what measures were taken by you to avoid the problems and the delay to which these problems led.’
1.4.
De vervoerder heeft geweigerd compensatie te betalen. Per e-mail van 14 mei 2021 heeft de vervoerder meegedeeld:
‘Within the EU, passenger rights framework exempts airlines form paying compensation under certain extraordinary circumstances and the European Commission recently confirmed that Coronavirus-inspired flight disruptions fall under this exception. Therefore, this is considered an extraordinary circumstance and I cannot offer compensation.’
1.5.
De gemachtigde van de passagier heeft per brief van 7 september 2021 aanspraak gemaakt op compensatie, buitengerechtelijke kosten aangezegd en aan de vervoerder meegedeeld:
‘The burden of proof lies with the airlines and therefore, you have not been able to prove the occurrence of extraordinary circumstances to date’
1.6.
Voorts is in een, ongedateerde e-mail door de gemachtigde van de passagier aan de vervoerder meegedeeld:
‘Please provide us with the ‘proof of document’ that CUR closed it’s borders for international flight.’
1.7.
Per e-mail van 15 februari 2022 heeft de vervoerder aan de gemachtigde van de passagier meegedeeld:
‘Thank you for message in which you request proof that flight [nummer] on 27 April 21 was cancelled due to an extraordinary circumstance. (…)KLM is aware that it is obliged to supply proof and will do so, if necessary. You may assume that the information provided to you can be substantiated. For this reason I am not able to comply with your request.’

Vordering en verweer

2. De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 600,00 aan compensatie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag van de voldoening, buitengerechtelijke kosten van primair € 181,50, subsidiair € 90,00 en tot slot betaling van de proceskosten.
3. De passagier baseert de vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering en de vertraagde aankomst op de eindbestemming gehouden is hem te compenseren conform de Verordening tot een bedrag van € 600,00.
4. De vervoerder voert gemotiveerd verweer en voert – kort gezegd – aan dat er sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor zij geen compensatie verschuldigd is.
5. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

Beoordeling

6. Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van artikel 5 lid 1 c onder III jo artikel 7 lid 1 van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op de doelstelling van de Verordening, die volgens overweging 1 ervan erin is gelegen een hoog niveau van bescherming van de passagiers te waarborgen, en het feit dat artikel 5, lid 3, van de Verordening een afwijking is van het beginsel dat de passagiers recht op compensatie hebben in geval van annulering van hun vlucht, moet het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van deze bepaling echter strikt worden uitgelegd (zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 23 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:226).
7. De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd vanwege de coronapandemie en de daardoor geldende beperkende overheidsmaatregelen.
8. Vast staat dat op het moment dat de vlucht had moeten worden uitgevoerd er sprake was van een wereldwijde corona uitbraak en dat de coronapandemie grote gevolgen heeft gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 het volgende overwogen:

De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
9. De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De vraag die voorligt is of de COVID-maatregelen de onderhavige vlucht onmogelijk hebben gemaakt. Dat is niet het geval.
10. Gesteld noch gebleken is dat overheden de geannuleerde vlucht hebben verboden dan wel het verkeer van personen op zodanige wijze hebben verboden dat de desbetreffende vlucht niet kon worden uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is dat er sprake was van een beperking als bedoeld in de richtsnoeren, bijvoorbeeld tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat), waardoor de vlucht leeg zou blijven. Voorts is weliswaar gesteld dat de vlucht is geannuleerd om de gezondheid van de bemanning te beschermen maar is dit niet onderbouwd anders dan in algemene termen, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
11. De vervoerder heeft voorts verwezen naar twee uitspraken van deze rechtbank waarin zij aanvoert dat in een identieke zaak op 27 december 2021 is geoordeeld dat er sprake was van een buitengewone omstandigheid (9117891 CV EXPL 21-4964) en dat dit miskend is in een uitspraak van deze rechtbank van 14 oktober 2022 (9735683 CV EXPL 22-3545). De kantonrechter volgt de vervoerder hierin niet. De genoemde zaken betreffen niet identieke zaken. De buitengewone omstandigheid betreft ook niet Covid als generieke buitengewone omstandigheid maar de maatregelen die getroffen zijn wegens Covid die leiden tot de annulering van de vlucht. In elke zaak is beoordeeld of de desbetreffende vlucht is geannuleerd ten gevolge van maatregelen die overheden hebben getroffen ten gevolge van Covid. Dit is ook in lijn met de recente uitspraken van de rechtbank Noord-Holland.
12. In deze zaak is niet gebleken van een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening die heeft geleid tot annulering van de onderhavige vlucht. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De gevorderde hoofdsom is toewijsbaar.
13. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van 27 april 2021, de datum van de vlucht. Het betreft immers een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, die gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden.
14. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Met name daarbij van belang is het volgende. In de Richtsnoeren voor de interpretatie van Verordening (EG) nr. 261/2004 van 15 juni 2016 is onder 5.1 ter zake van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening opgenomen:
‘Luchtvaartmaatschappijen kunnen dit aantonen door uittreksels uit hun logboeken of incidentenrapporten en/of externe documenten en verklaringen voor te leggen. In de gevallen waarin wordt verwezen naar deze bewijzen in het antwoord aan de passagier en/of de nationale handhavingsinstantie, moeten die bewijzen worden meegestuurd. Wanneer de luchtvaartmaatschappij zich wenst te beroepen op buitengewone omstandigheden moet zij deze bewijzen kosteloos verstrekken aan de nationale handhavingsinstantie en de passagiers, overeenkomstig de nationale bepalingen inzake de toegang tot documenten.’Gelet op het voorgaande had van de vervoerder verwacht mogen worden in het buitengerechtelijke traject de passagier te voorzien van de gevraagde bescheiden in plaats van enkel te verwijzen naar de Corona pandemie en mee te delen de bewijzen te overleggen indien dit noodzakelijk zou zijn. Door dit na te laten heeft zij de passagier belet om in te kunnen schatten of er sprake was van buitengewone omstandigheden en van de passagier behoefde in het buitengerechtelijke traject niet meer te worden verwacht gelet op de stellingname van de vervoerder.
15. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Toewijsbaar is € 90,00. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen nu daarvoor onvoldoende is gesteld.
16. Bij deze uitkomst wordt de vervoerder veroordeeld in de kosten van de procedure als hierna te melden.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van:
- € 600,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2021 tot aan de voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt de vervoerder in de proceskosten, aan de zijde van de passagier tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 214,00
-exploot: € 125,03
-salaris: € 380,00
--------------
totaal: € 719,03
inclusief eventueel verschuldigde btw;
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventueel verschuldigde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.