Beoordeling
9. Naar aanleiding van het verweer van [gedaagden] dat de huurovereenkomst niet is aangegaan met [gedaagde 1] , maar met de stichting, heeft Lieven de Key gemotiveerd gesteld dat [gedaagde 1] huurder was van het gehuurde. De huurovereenkomst en de allonge staan allebei op naam van Twin Film, de eenmanszaak van [gedaagde 1] die met [gedaagde 1] moet worden vereenzelvigd. Verder is de allonge bij de huurovereenkomst niet door de stichting, maar door [gedaagde 1] ondertekend. De naam van de stichting komt in de huurovereenkomst noch in de allonge voor en de huur is niet betaald door de stichting maar door Twin Film. Dit is vervolgens door [gedaagden] niet weersproken, zodat aan dit verweer van [gedaagden] voorbij wordt gegaan.
Gemengde huurovereenkomst
10. In de huurovereenkomst die partijen hebben gesloten staat dat het gehuurde een bedrijfsruimte is. Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als bedrijfsruimte voor de uitoefening van het verhuren van kinderfilms. Daarnaast is het [gedaagde 1] op grond van de allonge bij de huurovereenkomst toegestaan maximaal 39% van het gehuurde te gebruiken als woning.
11. De kantonrechter is van oordeel dat het hier gaat om bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a Burgerlijk Wetboek (BW), namelijk: een gebouwde onroerende zaak die niet is een woonruimte of bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Daarnaast is een gedeelte van het gehuurde bestemd als woonruimte. Het gaat in deze zaak dus om een gemengde huurovereenkomst.
12. Voor de huur van woonruimte en de huur van 230a-bedrijfsruimte gelden verschillende, overwegend dwingendrechtelijke regels. Lieven de Key stelt zich op het standpunt dat het huurregime dat geldt voor de bedrijfsruimte ook op de woonruimte van toepassing is. [gedaagden] stelt dat het huurregime voor woonruimte van toepassing is dan wel dat splitsing mogelijk is.
13. Gemengde huurovereenkomsten vallen onder artikel 6:215 BW. Dit artikel brengt met zich dat de bepalingen van de twee of meer door de wet geregelde bijzondere overeenkomsten cumulatief van toepassing zijn, tenzij deze bepalingen niet verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet. Uitgangspunt is dus het toepassen van de regels van de twee of meer door de wet geregelde bijzondere overeenkomsten. In dit geval is cumulatie van de verschillende, toepasselijke en overwegend dwingendrechtelijke bepalingen van de afzonderlijke huurregimes (woonruimte en 230a-bedrijfsruimte) echter niet goed mogelijk. Beoordeeld moet daarom worden of splitsing van de gemengde huurovereenkomst mogelijk is.
14. Voor de beantwoording van de vraag of in een geval als hier, waarin partijen een gemengde huurovereenkomst hebben gesloten die betrekking heeft op zowel woonruimte als 230a-bedrijfsruimte, splitsing van de overeenkomst mogelijk is in afzonderlijke huurovereenkomsten voor de verschillende categorieën ruimten, dient de rechter acht te slaan op alle omstandigheden van het geval, waaronder het gebruik dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan, het gebruik dat thans van het gehuurde wordt gemaakt, de inrichting van het gehuurde in relatie tot dat gebruik, en de gevolgen van een eventuele splitsing voor het (overeengekomen en feitelijk) gebruik door de huurder (HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6737). 15. Beoordeeld moet dus worden of, mede in aanmerking genomen de inrichting en hetgeen partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst omtrent het gebruik van de zaak voor ogen stond, splitsing aan de hand van het feitelijk gebruik van de afzonderlijke ruimtes (bedrijfsruimte en woonruimte) mogelijk is. De kantonrechter is van oordeel dat dit hier niet het geval is en overweegt daarover het volgende.
16. Bij de ondertekening van de huurovereenkomst op 1 september 1989 stond het gebruik als bedrijfsruimte centraal. De huurovereenkomst is door partijen betiteld als bedrijfsruimte en [gedaagde 1] is de huurovereenkomst aangegaan onder de handelsnaam van zijn eenmanszaak Twin Film. Op het moment van ondertekening van de huurovereenkomst werd het gehuurde al ruim een jaar, met ingang van 1 juni 1988, door Twin Film gebruikt als bedrijfsruimte volgens de bestemming, namelijk het verhuren van kinderfilms.
17. Op grond van de allonge bij de huurovereenkomst is het huurder weliswaar toegestaan maximaal 39% van het gehuurde te gebruiken als woning, maar in de allonge zijn partijen expliciet overeengekomen dat de huurovereenkomst met betrekking tot de casco bedrijfsruimte wordt verlengd en dat het juridisch regime zoals van toepassing op kantoor en/of opslagruimte van toepassing is en blijft.
18. Vast staat dat de onderneming Twin Film is opgeheven met ingang van 1 juni 2018. Op grond van de allonge bij de huurovereenkomst mag maximaal 39% van het gehuurde worden gebruikt als woning, zodat er in overwegende mate sprake is van bedrijfsruimte. [gedaagde 2] bewoont met haar zesjarige dochter de eerste verdieping en de bedrijfsruimte op de begane grond wordt gebruikt als opslag van het filmarchief van [gedaagde 1] . De eerste verdieping heeft geen zelfstandige opgang. [gedaagde 2] stelt dat zij vanaf 4 december 2002 met [gedaagde 1] een gezamenlijke huishouding in het gehuurde heeft gevoerd, maar dat is door Lieven de Key gemotiveerd betwist en vervolgens door [gedaagde 2] onvoldoende concreet onderbouwd. Uit het indicatiebesluit van 28 april 2022 blijkt in ieder geval dat [gedaagde 1] al geruime tijd niet meer in het gehuurde woont.
19. Gelet op dit alles is een splitsing van het gehuurde, waarbij op het onderdeel woonruimte het woonruimteregime van toepassing is en op het onderdeel bedrijfsruimte het huurregime van 230a-bedrijfsruimte van toepassing is, niet mogelijk.
20. Omdat splitsing niet mogelijk is, moet de vraag worden beantwoord welk huurregime van toepassing is op de gemengde huurovereenkomst. Bij samenloop van woonruimte en 230a-bedrijfsruimte moet het gehuurde slechts dan niet in zijn geheel als woonruimte worden aangemerkt indien het, mede in aanmerking genomen de inrichting en hetgeen partijen omtrent het gebruik voor ogen stond, in overwegende mate voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is, bij welke afweging in het bijzonder betekenis toekomt aan het vloeroppervlak en het aantal vertrekken.
21. Zoals hierboven al is overwogen, hebben partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst gebruik van het gehuurde als bedrijfsruimte beoogd en is de begane grond ook thans nog in gebruik als bedrijfsruimte ten behoeve van de opslag van het filmarchief van [gedaagde 1] . Dat het gehuurde op grond van de allonge bij de huurovereenkomst voor een ondergeschikt deel een woonbestemming heeft gekregen, betekent niet dat het huurregime van artikel 7:230a BW niet meer van toepassing is. Van medehuurderschap van woonruimte als bedoeld in artikel 7:267 BW kan dan ook geen sprake zijn. [gedaagde 2] heeft geen zelfstandig huurrecht met betrekking tot het gehuurde en is niet meer gerechtigd in het gehuurde te verblijven.
Opzegging leidt tot einde huurovereenkomst en toewijzing ontruiming
22. In haar brief van 27 januari 2022 heeft Lieven de Key de huurovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar opgezegd tegen 1 januari 2023. Vast staat dat deze opzegbrief [gedaagden] heeft bereikt en dat daarmee de huurovereenkomst in beginsel is geëindigd. Een huurder die een 230a-bedrijfsruimte huurt, geniet alleen ontruimingsbescherming en geen huurbescherming. Hierdoor vindt er geen belangenafweging plaats in het kader van de opzegging van de huurovereenkomst. Vast staat voorts dat [gedaagden] niet tijdig een verzoek heeft ingediend om verlenging van de ontruimingstermijn op grond van artikel 7:230a lid 1 BW. Dit betekent dat er in dit geval sprake is van een rechtsgeldige opzegging. De vordering van Lieven de Key om een verklaring voor recht te geven dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 1 februari 2023, zal dan ook worden toegewezen. Omdat de huurovereenkomst is opgezegd en deze inmiddels is geëindigd, moet [gedaagden] het gehuurde ontruimen.
23. Lieven de Key heeft tevens een bedrag gelijk aan de huurprijs (thans € 2.299,16) geëist voor elke maand of gedeelte daarvan dat [gedaagden] het gehuurde niet ontruimt. De kantonrechter zal deze vordering eveneens toewijzen.
24. Vast staat dat tussen partijen het exoneratiebeding van artikel 9 van de huurovereenkomst geldt. De vraag moet dan ook worden beoordeeld of er sprake is van ernstige nalatigheid van Lieven de Key als bedoeld in artikel 9.2. van de huurovereenkomst, waardoor Lieven de Key zich niet op het exoneratiebeding kan beroepen.
25. De huurovereenkomst heeft betrekking heeft op de huur van bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:230a BW, zodat onroerende aanhorigheden als een verwarmingsinstallatie dan geen deel hoeven uit te maken van het gehuurde, ook al zijn ze ermee verbonden. Daargelaten of de gaskachels bij aanvang van de huurovereenkomst al dan niet al in het gehuurde aanwezig waren, stond het partijen dan ook vrij om daarover in de huurovereenkomst afspraken te maken. Nu partijen de huur van casco bedrijfsruimte zijn overeengekomen, kan niet worden geoordeeld dat de afwezigheid van een cv-installatie in het gehuurde moet worden aangemerkt als ernstige nalatigheid van Lieven de Key.
26. Uit de stukken en de stellingen van partijen begrijpt de kantonrechter dat een lekkend kozijn zo spoedig mogelijk is verholpen en dat ook een gebarsten ruit inmiddels is vervangen. [gedaagden] heeft niet onderbouwd dat de elektra onveilig is en dat de vloerbedekking door toedoen van Lieven de Key in het gehuurde aanwezig is. Lieven de Key heeft betwist dat sprake is van ernstige nalatigheid ten aanzien van de schimmel op de achtermuur op de begane grond en de natte garagevloer en heeft gesteld dat [gedaagden] niet volledig aan haar eigen onderhoudsverplichtingen heeft voldaan. Dit is vervolgens door [gedaagden] niet voldoende concreet weersproken. Dat betekent dat [gedaagden] geen aanspraak heeft op huurprijsvermindering.
In conventie en reconventie
27. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen in conventie worden toegewezen en de vorderingen in reconventie worden afgewezen.
28. [gedaagden] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld. De nakosten zullen slechts één keer worden toegewezen.