ECLI:NL:RBAMS:2023:4329

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
13/165024-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor zware mishandeling na een ruzie op straat

Op 11 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man, die op 3 juli 2022 betrokken was bij een gewelddadig incident in Uithoorn. De man werd beschuldigd van zware mishandeling van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens de rechtszitting op 27 juni 2023 heeft de officier van justitie, mr. S.M. van Veen, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. J. van Weers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, na een ruzie met een onbekend stel, [slachtoffer 1] meermalen met gebalde vuist op haar hoofd en gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in een gebroken neus en andere verwondingen. Ook [slachtoffer 2] werd door de man geslagen toen hij probeerde in te grijpen. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, maar sprak hem vrij van zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd de man verplicht om zich te laten behandelen en te voldoen aan verschillende voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 1.535,40 voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/165024-22
Datum uitspraak: 11 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Weers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 3 juli 2022 te Uithoorn heeft schuldig gemaakt aan
1. zware mishandeling (primair), dan wel poging zware mishandeling (subsidiair), dan wel mishandeling (meer subsidiair) van [slachtoffer 1] door met kracht en/of met gebalde vuist tegen haar gezicht en/of hoofd te slaan, waardoor/waarbij zij (met haar hoofd op de straat) ten val is gekomen;
2. poging zware mishandeling (primair), dan wel mishandeling (subsidiair) van [slachtoffer 2] door met kracht en/of met gebalde vuist tegen zijn hoofd en/of bovenlichaam te slaan.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de zware mishandeling van aangeefster [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en de mishandeling van aangever [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair) kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van de zware mishandeling van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte haar meermalen tegen haar hoofd heeft geslagen, ook toen zij op de grond lag. De gedraging van verdachte dient te worden gekwalificeerd als zware mishandeling, omdat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] haar neus heeft gebroken en dat zij blijvende littekens heeft in haar gezicht. Haar neus is onder plaatselijke verdoving rechtgezet. Verdachte kan geen geslaagd beroep doen op noodweer(exces), omdat geen sprake is geweest van een onmiddellijke wederechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte heeft de confrontatie zelf opgezocht. Als de rechtbank hier anders over denkt, zijn de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte hem heeft geslagen, waardoor hij pijn en letsel heeft opgelopen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair) heeft hij geen bewijsverweer gevoerd.
De raadsman heeft in het algemeen aangevoerd dat de waarnemingen van de politie op de camerabeelden deels onjuist zijn. De raadsman heeft de camerabeelden ingezoomd bekeken. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat vastgesteld kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen. Dat ontkent verdachte ook niet. Toch moet vrijspraak volgen. Niet kan bewezen worden dat verdachte [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (feit 1 primair). Ook kan niet bewezen worden dat verdachte opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 subsidiair). Wat betreft de mishandeling (feit 1 meer subsidiair) blijkt niet uit de tenlastelegging dat sprake is van pijn of letsel bij [slachtoffer 1] , omdat niet bewezen kan worden dat [slachtoffer 1] met haar hoofd op straat is gevallen. Op de ingezoomde camerabeelden is aan de voeten van [slachtoffer 1] te zien dat zij uitglijdt, waarna zij op de grond valt. Niet is te zien dat zij met haar hoofd de grond raakt. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces). Op de ingezoomde camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 1] is begonnen met het uitoefenen van fysiek geweld. Op het moment dat de personenauto aan komt rijden, wordt verdachte door [slachtoffer 1] geduwd en vastgepakt. Verdachte heeft zichzelf verdedigd door [slachtoffer 1] te slaan. Vervolgens houdt [slachtoffer 1] verdachte vast en bewegen zij samen achter de auto. Zij blijft verdachte vasthouden. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte hierbij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden, geldt dat die overschrijding verontschuldigbaar was. De gedragingen van verdachte zijn het gevolg van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Dat verdachte heftig heeft gereageerd, heeft te maken met de stoornissen die bij hem zijn vastgesteld, zoals blijkt uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Dit komt voor rekening van [slachtoffer 1] , omdat zij is begonnen. Daarmee heeft zij het risico genomen dat verdachte zo zou reageren.
Ten aanzien van de poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 2 primair) heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van een begin van uitvoering.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden (feit 1 en feit 2)
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangeefster [slachtoffer 1] en haar vriend aangever [slachtoffer 2] hadden in de nacht van 2 op 3 juli 2022 een discussie met de bestuurder en de bijrijder van een scooter. Op een gegeven moment kwam verdachte aangelopen die zich met de discussie begon te bemoeien. Verdachte stond borst aan borst tegenover [slachtoffer 1] en was tegen haar aan het schreeuwen. Omdat verdachte tegen [slachtoffer 1] aan bleef staan, probeerde zij hem van haar weg te duwen. Zij voelde dat verdachte tegen haar gezicht aan sloeg. [2] Bij de huisarts is [slachtoffer 1] verteld dat haar neus gebroken is, zij had op meerdere plekken bloeduitstortingen en haar oog was erg dik en paars. [3]
[slachtoffer 2] hoorde dat [slachtoffer 1] een discussie had met verdachte. Hij zag dat [slachtoffer 1] werd geslagen door verdachte. Toen [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] probeerde te helpen, kreeg hij meerdere klappen op zijn hoofd van verdachte. Hij had daardoor bulten op zijn hoofd en een zeurende pijn. [4]
Van het incident zijn camerabeelden toegevoegd aan het dossier, die ter terechtzitting zijn bekeken. De rechtbank heeft op die camerabeelden het volgende waargenomen. Een groep personen staat dicht bij elkaar. Er komt een auto aanrijden die naast de groep stil gaat staan. De groep personen verdwijnt deels uit beeld en is hierdoor niet goed zichtbaar. De eerst volgende waarneming die de rechtbank doet, is dat verdachte met zijn rug in beeld komt en [slachtoffer 1] vuistslagen tegen haar gezicht/hoofd geeft (tijdstip 00:00:22). [slachtoffer 1] houdt haar armen gestrekt naar voren in de richting van verdachte en lijkt hem vast te houden aan zijn kraag (tijdstip 00:00:24). Verdachte en [slachtoffer 1] bewegen samen richting de achterkant van de auto. Ondertussen geeft verdachte [slachtoffer 1] opnieuw vuistslagen tegen haar gezicht/hoofd. [slachtoffer 1] raakt uit balans en valt op de grond (tijdstip: 00:00:26). Terwijl [slachtoffer 1] op de grond ligt, geeft verdachte [slachtoffer 2] meerdere vuistslagen tegen zijn hoofd (tijdstip 00:00:27). [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 juni 2023 verklaard dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] allebei meermalen met zijn vuist tegen hun hoofd/gezicht heeft geslagen. [6]
4.3.2.
Bewezenverklaring van het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen met kracht en met gebalde vuist tegen hun gezicht en/of hoofd heeft geslagen. De vraag die beantwoord moet worden is of en, zo ja, hoe de geweldshandelingen van verdachte richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt als volgt.
Feit 1 primair – zware mishandeling [slachtoffer 1] (vrijspraak)
De rechtbank vindt, met de raadsman, zware mishandeling van [slachtoffer 1] niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Door het handelen van verdachte heeft [slachtoffer 1] een gebroken neus opgelopen. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een gebroken neus niet zonder meer worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Bij de beoordeling of dit als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, heeft de rechtbank gekeken naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit het dossier volgt dat er tot nu toe geen operatie aan de neus heeft plaatsgevonden. De rechtbank vindt, anders dan de officier van justitie, dat het rechtzetten van de neus onder plaatselijke verdoving niet met een operatie gelijk te stellen is. De precieze aard, de ernst en het uitzicht op (volledig) herstel van het letsel is onduidelijk gebleven nu (bijvoorbeeld) een aanvullende medische verklaring ontbreekt. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat het door verdachte toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Feit 1 subsidiair – poging zware mishandeling [slachtoffer 1] (vrijspraak)
De rechtbank vindt, met de raadsman, poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Om tot een bewezenverklaring te komen van poging zware mishandeling is op zijn minst vereist dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Er moet dan sprake zijn van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en verdachte moet die kans bewust hebben aanvaard. Het meermalen krachtig met gebalde vuist tegen het hoofd en gezicht slaan, terwijl diegene staat, leidt niet zonder meer tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Ook uit het dossier blijken geen omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Feit 1 meer subsidiair – mishandeling van [slachtoffer 1] (veroordeling)
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar meermalen met kracht en met gebalde vuist tegen haar gezicht en hoofd te slaan waarbij zij ten val is gekomen. De rechtbank vindt niet bewezen dat [slachtoffer 1] met haar hoofd op de grond terecht is gekomen. Dit ziet de rechtbank niet op de camerabeelden. Bij [slachtoffer 1] is door de gedraging van verdachte pijn en letsel opgetreden. Anders dan door de raadsman bepleit, hoeft de pijn en het letsel niet in de tenlastelegging te zijn beschreven.
Noodweer
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een discussie hadden met de bestuurder en bijrijder van een scooter. Op enig moment mengde verdachte zich in de discussie. De lezing van verdachte is dat [slachtoffer 1] hem vervolgens heeft geduwd en gekrabd, in reactie waarop verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen. Hierna is verdachte naar achteren gelopen, terwijl [slachtoffer 1] hem bleef vasthouden. Hierdoor kon hij niet weg. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat zij verdachte heeft geduwd, waarna hij haar heeft geslagen. Zij heeft niets verklaard over het krabben en vasthouden van verdachte. Gelet op de verklaring van verdachte en de camerabeelden gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer 1] verdachte heeft geduwd, waarna verdachte haar heeft geslagen en dat zij hem daarna heeft vastgehouden, terwijl hij haar sloeg. In het dossier zit een foto van verdachte waarop rode krassen in zijn nek te zien zijn. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [slachtoffer 1] verdachte op enig moment heeft gekrabd. De rechtbank kan echter niet vaststellen op welk moment dat was, maar niet kan worden uitgesloten dat dat was toen [slachtoffer 1] hem duwde en voordat verdachte haar voor het eerst sloeg. Als het zo is gegaan, was dat een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen en dan was dus sprake van een noodweersituatie. Dat verdachte de situatie zelf heeft opgezocht door zich in de discussie te mengen, betekent – anders dan de officier van justitie heeft gesteld – niet dat hij zich niet meer zou mogen verdedigen.
De volgende vraag is dan of de verdediging noodzakelijk was. Ook als we ervan uitgaan dat [slachtoffer 1] verdachte heeft geduwd en in zijn nek heeft gekrabd, is de reactie van verdachte, het meermalen met kracht met gebalde vuist tegen haar hoofd en gezicht slaan, niet proportioneel. Dit erkent verdachte zelf ook. De rechtbank zal daarom het beroep op noodweer afwijzen.
Feit 2 primair – zware mishandeling van [slachtoffer 2] (vrijspraak)
De rechtbank kan niet vaststellen dat het slaan door verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] in het leven heeft geroepen. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
Feit 2 subsidiair – mishandeling van [slachtoffer 2] (veroordeling)
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meermalen met kracht met een gebalde vuist tegen zijn hoofd te slaan, wat pijn heeft veroorzaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 3 juli 2022 te Uithoorn [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen met veel kracht en met gebalde vuist tegen het gezicht en tegen het hoofd te slaan, waarbij die [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
2
op 3 juli 2022 te Uithoorn [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met gebalde vuist en met kracht meermalen tegen het hoofd te slaan.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Noodweerexces
Door de verdediging is subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Daarvan is sprake als verdachte als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die door een wederrechtelijk aanranding is veroorzaakt, de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De rechtbank vindt niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte die door het handelen van [slachtoffer 1] is veroorzaakt. Ten eerste heeft verdachte daarover zelf niets verklaard. Ten tweede vindt de rechtbank – anders dan de verdediging – dat ook uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek niet van een hevige gemoedsbeweging blijkt. De rechtbank zal daarom het beroep op noodweerexces afwijzen.
7.2.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De officier van justitie en de raadsman hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat, bij een veroordeling, verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd gezien de gedragskundige rapportages.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 3 april 2023, opgesteld door J. van der Meer, psychiater en van de Pro Justitia rapportage van 3 april 2023, opgesteld door J. Yntema, GZ-psycholoog.
De deskundigen hebben – kort gezegd – gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, een matige stoornis in het gebruik van cannabis en een lichte stoornis in het gebruik van alcohol. Het wordt aannemelijk geacht dat deze stoornissen ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig waren. Dit beïnvloedde gedeeltelijk verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Als gevolg van de uit het autismespectrumstoornis voortkomende problemen in de sociale communicatie kon verdachte de situatie waarmee hij werd geconfronteerd niet goed inschatten. Vervolgens heeft verdachte vanuit zijn aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis zeer impulsief gereageerd door zich met de discussie te bemoeien en door geweld toe te passen. Die agressie kon hij niet goed hanteren en beheersen. Het alcoholgebruik van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde versterkte zijn gedrag en heeft zijn keuzemogelijkheden negatief beïnvloed. De deskundigen adviseren om de feiten, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapportages over en volgt het advies in zoverre dat naar het oordeel van de rechtbank het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezen verklaarde.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Deze voorwaarden moeten dadelijk uitvoerbaar zijn. Ook heeft de officier van justitie oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij strafoplegging verzocht om verdachte een gevangenisstraf op te leggen met een klein onvoorwaardelijk strafdeel en een groot voorwaardelijk strafdeel, met aftrek van voorarrest. Een groter onvoorwaardelijk strafdeel dan de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, is niet gerechtvaardigd gelet op het aandeel dat verdachte in het ten laste gelegde heeft gehad. Verder heeft de verdediging verzocht om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering en met dadelijk uitvoerbaarheid daarvan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft ’s nachts op straat een woordenwisseling gekregen met een onbekend stel en heeft hen met gebalde vuisten op hun hoofd en tegen het gezicht geslagen. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft daarbij een gebroken neus opgelopen, bloeduitstortingen en een paars, dik oog. Ze kon een week niet werken en zag er gehavend uit op haar 50e verjaardag en de diploma-uitreiking van haar dochter. Ook kon ze door neusklachten in de zomer niet snorkelen wat zij graag doet. Dat zijn nare gevolgen voor het slachtoffer en haar omgeving. Verder veroorzaakt dit soort geweld ook gevoelens van onveiligheid bij anderen in de maatschappij.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 mei 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Inforsa van 13 juni 2023, opgemaakt door, M. Wegbrans, reclasseringswerker. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Er is sprake van (complexe) psychiatrische problematiek en verslavingsproblematiek, hetgeen
gerelateerd is aan het delictgedrag van verdachte. Verdachte behoeft intensieve behandeling en begeleiding. Sinds verdachtes jeugd is veel hulpverlening ingezet in zowel vrijwillig als drangkader, maar zonder gewenst resultaat. Van een dwangkader is niet eerder sprake geweest. Verdachte is inmiddels, deels door detentie, gestopt met het gebruik van cannabis en excessief alcoholgebruik. Vanuit de gemeente Uithoorn krijgt verdachte inmiddels intensieve begeleiding van een Buddy-coach van Samen Sterk. Hij gaat tevens als ervaringsdeskundige te werk. Mede dankzij het abstinent blijven van middelen en door de intensieve begeleiding, lijkt de uitingsvorm van zijn persoonlijkheidsproblematiek in de afgelopen maanden beduidend milder te zijn geworden. Verdachte toont de afgelopen periode enig, maar nog steeds minimaal, inzicht in welk effect zijn handelen heeft op anderen. Behandeling, begeleiding en ondersteuning bestaand uit het stabiliseren en verbeteren van de leefdomeinen, behandelen van verslavingsproblemen en zorgen voor een gezonde coping mechanisme van verdachte is geïndiceerd. Als verdachte onbehandeld blijft, is de kans op herhaling aanwezig. De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door Amsta Just (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), drugsverbod, dagbesteding, meewerken met Samen Sterk, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole. Daarbij wordt geadviseerd het toezicht dadelijk uitvoerbaar op te leggen. De reclassering ziet geen bezwaar tegen het opleggen van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 3 april 2023, opgesteld door J. van der Meer, psychiater, en van de Pro Justitia rapportage van 3 april 2023, opgesteld door J. Yntema, GZ-psycholoog. Beide deskundigen hebben (geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarde ambulante behandeling door een instantie als Phase01.
Ter terechtzitting is M. Wegbrans, reclasseringswerker, gehoord. Hij heeft het advies uit het reclasseringsrapport toegelicht en bevestigd. Ter terechtzitting zijn ook deskundigen J. van der Meer, psychiater, en J. Yntema, GZ-psycholoog, gehoord. Het advies voor behandeling door Phase01 was mede ingegeven omdat de reclassering door de houding van verdachte op dat moment geen mogelijkheden zag hem te begeleiden. Dat is inmiddels veranderd. De psycholoog en psychiater hebben verklaard dat behandeling door Amsta Just passender is dan behandeling door Phase01, omdat Phase01 niet gespecialiseerd is in forensische zorg. Zij zijn het dan ook eens met het advies van de reclassering.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij mee wil werken aan de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De op te leggen straf
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen een gevangenisstraf met een voorwaardelijk strafdeel van aanzienlijke duur. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden. Het is van belang dat verdachte een passende behandeling ondergaat om de kans op recidive te verminderen. Omdat de behandeling en begeleiding mogelijk langer nodig is dan twee jaar, is een proeftijd van drie jaren geboden. Het voorwaardelijke deel strekt er verder toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan het plegen van strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt.
Alles overwegend zal verdachte worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Gelet op de problematiek van verdachte in samenhang met de bewezenverklaarde feiten moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd, de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (GVM) niet opleggen. Bij een veroordeling voor mishandeling uit artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wordt immers niet aan de wettelijke vereisten uit artikel 38z, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht voldaan.

9.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 35,40 aan vergoeding van materiële schade en € 1.900,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen. De verdediging heeft, bij een veroordeling, verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel om de immateriële schade te matigen vanwege de eigen schuld van [slachtoffer 1] .
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de verdediging dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen dan wel ten aanzien van de immateriële schade moet worden gematigd, omdat bij [slachtoffer 1] sprake was van eigen schuld. Immers blijkt niet dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. De benadeelde partij heeft het disproportionele geweld van verdachte niet zelf uitgelokt.
Materiële schade
De vordering is ten aanzien van de materiële schade niet betwist. Dat bedrag van € 35,40 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,00.
Conclusie
De rechtbank vindt gelet op bovenstaande een schadevergoeding van € 1.535,40 toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 3 juli 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Als extra waarborg voor betaling legt de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel op.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2 subsidiair:
telkens: mishandeling
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden), van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. veroordeelde zich na afspraak meldt bij Inforsa Reclassering op de Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
2. veroordeelde zich laat behandelen/begeleiden door Amsta Just, mogelijk in combinatie met het FAZ van Inforsa of een soortgelijke forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. veroordeelde geen drugs of softdrugs gebruikt en meewerkt aan controle van dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
4. veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werd, onbetaald werk en/of vrijetijdbesteding, met een vaste structuur;
5. veroordeelde meewerkt met de Buddy-coach begeleiding van Samen Sterk;
6. veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
7. veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te monitoren. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht
,dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 1.535,40 (vijftienhonderdvijfendertig euro en 40 eurocent), bestaande uit €35,40 (vijfendertig euro en veertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 3 juli 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.535,40 (vijftienhonderdvijfendertig euro en 40 eurocent), bestaande uit €35,40 (vijfendertig euro en veertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 3 juli 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 27 juni 2023.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Grüschke, voorzitter,
mr. R.A. Overbosch en mr. C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.L. Scheeren, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] met nummer PL1300-2022137669-2, p. 3.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2022137669-5, met bijlage, p. 8 en 11.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] met nummer PL1300-2022137669-3, p. 5.
5.De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 27 juni 2023.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 juni 2023.