ECLI:NL:RBAMS:2023:43

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
13/248012-22 (zaak A) & 13/214453-22 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal en schennis van de eerbaarheid met oplegging van de ISD-maatregel

Op 6 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die gedetineerd was. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal op 28 september 2022 te Amsterdam, terwijl in zaak B de verdachte werd beschuldigd van schennis van de eerbaarheid op 8 augustus 2022 te Amsterdam. Tijdens de terechtzitting op 23 december 2022 heeft de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, de vordering tot bewezenverklaring van de tenlastelegging ingediend, waarop de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Mustafazade, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in zaak A drie pakketjes heeft weggenomen uit een feestwinkel en in zaak B zijn geslachtsdeel in het openbaar heeft getoond. De rechtbank achtte de verklaringen van de verbalisanten geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte schuldig was aan beide feiten. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, gezien de stelselmatige daderschap van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd in zaak B, omdat de ISD-maatregel in zaak A voldoende was om de verdachte te straffen en te rehabiliteren. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9a, 38m, 38n, 57, 239 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/248012-22
(zaak A)& 13/214453-22
(zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)(Promis)
Datum uitspraak: 6 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 december 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Mustafazade, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:diefstal op 28 september 2022 te Amsterdam;
Ten aanzien van zaak B:schennis van de eerbaarheid op 8 augustus 2022 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde in zaak A en zaak B en heeft daarvoor de relevante bewijsmiddelen opgenoemd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak A
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan.
3.3.2
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan. Op 8 augustus 2022 kregen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht om naar het [adres] te gaan. Daar zou een vrouw een man aan het bevredigen zijn. Dit zou zo hardhandig gaan dat het niet vrijwillig leek. Verdachte werd door de [verbalisant 1] staande gehouden. Vervolgens namen [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 1] (onder meer) waar dat verdachte met zijn linkerhand zijn reeds geopende broek aan de voorzijde verder openmaakte en dat hij met zijn rechterhand via de voorzijde zijn broek in ging. Zij zagen dat hij met zijn rechterhand zijn geslachtsdeel uit zijn broek haalde. Zij zagen dat hij zijn geslachtsdeel op en neer bewoog (schudde). Zij zagen dat hij dit deed terwijl hij hen aankeek. Verbalisanten namen hier aanstoot aan en voelden zich ongemakkelijk. Verdachte werd daarop aangehouden wegens schennis van de eerbaarheid. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij te dronken was om zich het incident op 8 augustus 2022 te herinneren. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich het incident goed herinnert. Verdachte heeft verklaard dat de verbalisanten inderdaad zijn geslachtsdeel hebben gezien, maar dat dit niet zijn bedoeling was. Zijn geslachtsdeel was ontbloot toen de politie kwam en de verbalisanten zouden zijn geslachtsdeel hebben gezien toen verdachte zich naar hen toe draaide en zijn geslachtsdeel in zijn broek probeerde te stoppen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan de verklaringen van de verbalisanten te twijfelen. Het door hen opgestelde proces-verbaal betreft een uitgebreide en gedetailleerde beschrijving van hetgeen op 8 augustus 2022 heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaringen van de ter plaatse gekomen verbalisanten. De rechtbank acht op grond daarvan het in zaak B tenlastegelegde feit bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
op 28 september 2022 te Amsterdam drie pakketjes die aan feestwinkel [naam winkel] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak B:
op 8 augustus 2022 te Amsterdam de eerbaarheid heeft geschonden op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [straat] , door toen en daar zijn geslachtsdeel uit zijn broek te halen en (vervolgens) zijn ontblote geslachtsdeel op en neer te bewegen en/of te schudden.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. De ISD-maatregel is een ultimum remedium. Verdachte is voornemens om zelfstandig en op eigen kosten Nederland te verlaten en naar Frankrijk te gaan, waar hij een sociaalnetwerk heeft. Het opleggen van de ISD-maatregel is daarom niet noodzakelijk. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen en hem zo de kans te bieden om Nederland te verlaten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal en schennis van de eerbaarheid. Diefstal is een hinderlijk feit, waarvan winkeliers veel (financiële) overlast ervaren. Het in het openbaar tonen van het geslachtsdeel is in strijd met de publieke moraal; dit zal door omstanders, net als door verbalisanten, als aanstootgevend zijn ervaren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils van 7 november 2022, opgemaakt door de heer [naam] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De heer [verdachte] staat in Nederland bekend als stelselmatige dader en komt in aanmerking voor de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD). Uit het onderzoek van de reclassering blijkt dat bijna alle leefgebieden criminogeen zijn: huisvesting, dagbesteding, financiën, middelengebruik, psychosociaal functioneren, pro-criminele houding en verblijf in Nederland. De heer [verdachte] is Pools staatsburger en heeft in Nederland niet op een adres ingeschreven gestaan. Hij is sinds april 2022 meer dan twintig keer met justitie in aanraking gekomen en zit af en aan in detentie. De heer [verdachte] heeft aangeven de dag voor het delict in de zaak met parketnummer 13/248012-22 vrij te zijn gekomen uit de gevangenis en daardoor geen huisvesting, werk en inkomen, legitimatie en rijbewijs te hebben. Hij heeft verklaard het delict niet wegens die problemen te hebben gepleegd, maar omdat hij dronken was. De heer [verdachte] heeft verteld sinds zijn kindertijd alcoholproblemen te hebben, waarvoor hij in het verleden meermalen is behandeld. Een behandeling in een ambulant kader in Nederland lijkt niet haalbaar, doordat betrokkene grote praktische problemen heeft, hij geen Nederlands spreekt en hij niet verzekerd is. Doordat de heer [verdachte] nooit in Nederland ingeschreven heeft gestaan, heeft hij waarschijnlijk geen rechten op sociale voorzieningen opgebouwd. Essentiële zaken zoals een identiteitsbewijs, een postadres, een verzekering en een plek om te overnachten zal hij zelf moeten regelen. De reclassering acht door dit alles hulpverlening in een (ambulant) voorwaardelijk kader niet haalbaar.
De reclassering schat het recidiverisico hoog in. Gelet op eerdere veroordelingen voor geweld (met name jegens gezagsdragers) en de alcoholproblematiek wordt het risico op letselschade als gemiddeld ingeschat. De reclassering acht het risico op onttrekking hoog.
Gezien de grote praktische problemen van de heer [verdachte] , zijn jarenlange alcoholproblematiek en zijn onvermogen om zelf een positieve wending aan zijn leven te geven, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s in Nederland te beperken. De reclassering adviseert om bij bewezenverklaring aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De heer [verdachte] zal waarschijnlijk geplaatst worden in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) en Vreemdeling In Strafrecht (VRIS), (ISD-VRIS). Binnen de ISD-VRIS inrichting kan de heer [verdachte] , indien hij hiervoor gemotiveerd is, deelnemen aan interventies gericht op het aanleren van vaardigheden om zich in het land van herkomst beter staande te kunnen houden. Daarnaast biedt de ISD-VRIS afdeling hulp en behandeling op het gebied van verslaving en psychische problematiek. Voor zijn terugkeer naar het land van herkomst kan er, indien dat geïndiceerd en mogelijk is en indien betrokkene hiervoor gemotiveerd is, tijdens de ISD-VRIS gezocht worden naar opvang in het land van herkomst al dan niet in een sociale of medische setting.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting [naam] als deskundige gehoord. De deskundige heeft ter terechtzitting de conclusies uit het voorgenoemde rapport bevestigd.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie uit het voornoemde rapport en neemt het advies
over.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit in zaak A aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 16 december 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 28 september 2022 – in dit geval binnen een halfjaar tijd – ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit in zaak A is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het strafblad blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Het opleggen van de ISD-maatregel is noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. Verdachte bevindt zich in Nederland, onder andere vanwege het ontbreken van aanspraak op sociale voorzieningen en zijn alcoholgebruik, in een situatie waarin de kans op recidive groot blijft. Gelet op de overlast en schade die herhaaldelijk door verdachte wordt veroorzaakt, dient het belang van de samenleving nu voorop te staan.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat oplegging van de ISD-maatregel niet noodzakelijk is omdat verdachte op eigen initiatief naar Frankrijk wil vertrekken. De Nederlandse staat is ook verplicht om andere Europese lidstaten te beschermen tegen het overlastgevende gedrag van verdachte. Die bescherming kan geboden worden door de ISD-maatregel. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden om deze maatregel niet, dan wel voorwaardelijk, op te leggen. Met een (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel kan een start worden gemaakt met de behandeling van zijn (alcohol) problematiek. Ook kan verdachte (op eigen initiatief) met stichtingen samenwerken aan een vertrekplan.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet in het feit dat verdachte ten aanzien van het feit in zaak A de ISD-maatregel wordt opgelegd, aanleiding om verdachte ten aanzien van het feit in zaak B geen straf of maatregel op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 9a, 38m, 38n, 57, 239 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:diefstal;
Ten aanzien van zaak B:schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van zaak A:
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 jaar.
Ten aanzien van zaak B:
Verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en C.M. Mellema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]