In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak, vastgesteld op € 315.000,- in een beschikking van 26 februari 2022. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. Eiser stelde dat hij op 28 februari 2022 een bezwaarschrift had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaarschrift naar een verkeerd adres was gestuurd. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar op 9 maart 2022 was verstreken en dat eiser geen gebruik had gemaakt van de alternatieve indieningsmogelijkheden zoals DigiD of e-mail.
De rechtbank oordeelde verder dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien eiser in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat zij onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de WOZ-waarde niet ambtshalve te verminderen. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom de indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van de indiener.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij het gerechtshof Amsterdam.