ECLI:NL:RBAMS:2023:4294

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
8 juli 2023
Zaaknummer
22/5911
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de WOZ-waarde en de ambtshalve vermindering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak, vastgesteld op € 315.000,- in een beschikking van 26 februari 2022. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. Eiser stelde dat hij op 28 februari 2022 een bezwaarschrift had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaarschrift naar een verkeerd adres was gestuurd. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar op 9 maart 2022 was verstreken en dat eiser geen gebruik had gemaakt van de alternatieve indieningsmogelijkheden zoals DigiD of e-mail.

De rechtbank oordeelde verder dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien eiser in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat zij onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de WOZ-waarde niet ambtshalve te verminderen. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom de indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van de indiener.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 26 februari 2022 de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres 1] in Amsterdam voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op
€ 315.000,-.
Met de uitspraak op bezwaar van 9 november 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en heeft de heffingsambtenaar geweigerd de WOZ-waarde ambtshalve te verminderen.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023. Eiser was aanwezig. De heffingsambtenaar is verschenen in de persoon van mr. H. Oderkerk, vergezeld door [naam] (taxateur).

Overwegingen

1. Zoals op zitting is besproken, moet de rechtbank in dit geschil beoordelen of de heffingsambtenaar terecht eisers bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
2. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb [1] een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j, aanhef en onder a, van de AWR [2] met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
3. De rechtbank stelt vast dat de WOZ-beschikking als dagtekening 26 februari 2022 heeft en dat er geen aanwijzingen zijn dat verzending aan eiser pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden. De termijn voor het maken van bezwaar gaat op de dag na 26 februari 2022 lopen en eindigt op 9 maart 2022.
4. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij op 28 februari 2022 (tijdig) een bezwaarschrift heeft ingediend. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Op zitting is besproken dat eiser de brief van 28 februari 2022 heeft toegezonden naar [adres 2] . Dit is volgens eiser het adres van verweerder dat hij heeft gevonden op het internet. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij problemen ondervindt met het verzenden van poststukken gericht aan een postbusadres. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat eiser zijn brief heeft toegestuurd aan een adres waar verweerder toen al langer dan een half jaar niet meer was gevestigd. De rechtbank stelt vast dat dit adres ook niet wordt genoemd in de WOZ-beschikking. Onderaan de WOZ-beschikking is vermeld dat een bezwaarschrift dient te worden toegestuurd naar Postbus 23475. Verder is het mogelijk om via DigiD of per mail een bezwaarschrift in te dienen. Verweerder heeft pas op 24 mei 2022 via een van deze opties een bezwaarschrift van eiser ontvangen. Dit is buiten de bezwaartermijn.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding worden strenge regels gehanteerd. Wat eiser aanvoert, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen geldige reden voor de termijnoverschrijding van het bezwaarschrift. Het door hem aangevoerde doet namelijk niets af aan het feit dat hij in staat was tijdig bezwaar te maken tegen het besluit van 26 februari 2022. De omstandigheid dat eiser, zoals hij stelt, problemen ondervindt met de verzending van post naar een postbusadres maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Uit de WOZ-beschikking blijkt namelijk duidelijk dat – zoals eiser later ook heeft gedaan – een bezwaarschrift ook via DigiD of mail toegestuurd kan worden. Nu eiser geen van de drie door verweerder gegeven mogelijkheden heeft gebruikt, heeft hij het risico genomen dat verweerder zijn bezwaarschrift niet zou ontvangen. Het tijdig maken van bezwaar behoort echter tot zijn verantwoordelijkheid.
6. Het bezwaar is dan ook, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is ongegrond.
7. Als een bezwaarschrift niet tijdig wordt ingediend, staat de vastgestelde waarde van het WOZ-object onherroepelijk vast. Een onherroepelijk vaststaande waarde kan door de heffingsambtenaar ambtshalve worden verminderd op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ. Een beslissing om de waarde al dan niet op grond van dit artikel te herzien, is geen voor bezwaar vatbare beslissing. Tegen deze beslissing staat daarom geen beroep bij de bestuursrechter open. Voor zover eiser zich richt tegen de beslissing in de uitspraak op bezwaar om de WOZ-waarde niet ambtshalve te verminderen, overweegt de rechtbank daarom dat zij deze beslissing niet inhoudelijk kan toetsen. Daartoe is uitsluitend de burgerlijk rechter bevoegd. De rechtbank zal zich in zoverre onbevoegd verklaren.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond voor zover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar. De rechtbank verklaart zich voor het overige onbevoegd om kennis te nemen van het beroep. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep voor zover gericht tegen de beslissing van de heffingsambtenaar om de WOZ-waarde niet ambtshalve te verminderen .
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.S. Man, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Algemene wet inzake rijksbelastingen.