Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is werkzaam geweest als vrijgevestigd medisch specialist in het [naam ziekenhuis 1] . Per 1 januari 2015 heeft eiser zijn praktijk als vrij gevestigd medisch specialist beëindigd en is hij in loondienst van het ziekenhuis getreden. Het [naam ziekenhuis 1] heeft op 23 februari 2015 namens eiser een subsidieaanvraag ingediend op grond van de SOIT. Op 15 september 2015 is aan eiser een subsidie verleend van maximaal € 100.000,00 als gedeeltelijke tegemoetkoming voor de lasten van de overstap van vrijgevestigd medisch specialist naar medisch specialist in loondienst. Eiser heeft daarbij een bedrag van € 80.000,00 aan voorschot ontvangen.
2. Naast zijn werkzaamheden voor het [naam ziekenhuis 1] was eiser als vrij gevestigd specialist werkzaam voor [naam kliniek] . Vanaf 1 juni 2017 is eiser in loondienst getreden bij [naam kliniek] . Twee jaren later, op 18 juni 2019 heeft eiser verweerder verzocht om de subsidie op grond van de SOIT definitief vast te stellen. Hij heeft daarbij melding gemaakt van zijn werkzaamheden voor [naam kliniek] .
3. Verweerder heeft met het primaire besluit meegedeeld dat de subsidie in het kader van de SOIT op nihil wordt vastgesteld en meegedeeld dat een bedrag van € 80.000,00 aan voorschotten wordt teruggevorderd. Volgens verweerder heeft eiser in de subsidieperiode zijn werkzaamheden als vrijgevestigd medisch specialist niet definitief beëindigd. Eiser voldoet daarmee niet aan de in de SOIT gestelde verplichtingen om in aanmerking te komen voor een subsidie. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de SOIT veel te streng toepast en geen rekening houdt met de bijzondere omstandigheden die spelen in zijn geval. Eiser wijst daarbij op het feit dat hij zijn toenmalige praktijk in de volle omvang aan het [naam ziekenhuis 1] heeft overgedragen en er dus geheel afstand van heeft gedaan. Eiser is volledig in loondienst getreden van het ziekenhuis. Per abuis heeft, mede als gevolg van zijn burn-out en arbeidsongeschiktheid, de relatie met [naam kliniek] nog even voortbestaan. Hierover merkt eiser op dat de werkzaamheden voor [naam kliniek] (en de inkomsten) relatief beperkt zijn gebleven omdat hij van december 2015 tot juni 2016 arbeidsongeschikt was en omdat deze werkzaamheden slechts 0,1 fte betroffen. Eiser heeft bovendien de situatie zelf gecorrigeerd door na hersteld te zijn op 1 juni 2017 alsnog in loondienst te gaan bij [naam kliniek] . Door het volledige bedrag van € 80.000,00 terug te vorderen wordt eiser ernstig financieel benadeeld en extra gestraft doordat hij wel volledig afstand heeft gedaan van zijn praktijk. De volledige terugvordering staat niet in verhouding tot het doel van de SOIT. Daarbij wijst eiser erop dat aan het doel van de SOIT is voldaan nu hij in volledige loondienst van het [naam ziekenhuis 1] is getreden. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden, zoals de burn-out waar hij aan leed en de gebrekkige informatievoorziening van verweerder zelf. Eiser acht het bestreden besluit dan ook volstrekt onevenredig en buitenproportioneel.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank dient in dit geschil de vraag te beantwoorden of verweerder terecht de aan eiser toegekende subsidie op grond van de SOIT heeft herzien en of verweerder terecht een bedrag van € 80.000,00 heeft teruggevorderd.
6. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 4 van de SOIT wordt subsidie verstrekt aan medisch specialisten die hun hoedanigheid als vrij gevestigd specialist beëindigen en die daarna uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders als medisch specialist werkzaam zijn. In artikel 9 van de SOIT wordt aan deze arbeidsverhouding een periode van vier jaar verbonden. Een arbeidsverhouding van een kortere duur wordt in het kader van de SOIT niet gezien als een gehele overstap en wordt daarom geacht niet aan het doel van de SOIT, te weten het realiseren van duurzame arbeidsverhoudingen tussen zorgaanbieders en medisch specialisten, te voldoen.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de subsidieperiode naast zijn werkzaamheden in loondienst voor het [naam ziekenhuis 1] ook werkzaamheden als zelfstandig medisch specialist heeft uitgevoerd voor [naam kliniek] . Gelet op het hiervoor geschetste juridisch kader brengt dit mee dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 9 van de SOIT. Eiser heeft namelijk in de vierjaarperiode niet uitsluitend met één of meer zorgaanbieders een arbeidsverhouding in loondienst gehad, als bedoeld in de SOIT. Op zitting heeft eiser desgevraagd ook erkend niet aan de voorwaarden te hebben voldaan.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 maart 2021volgt dat de vierjaarperiode van artikel 9 van de SOIT niet in strijd is met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen reden is om deze bepaling onverbindend te achten. De in artikel 9 van de SOIT gestelde verplichting dat binnen de termijn van vier jaar de arbeidsovereenkomst(en) uitsluitend met een zorgaanbieder in de zin van de SOIT moet(en) zijn aangegaan, is een geschikt en evenredig middel om de doelstelling van de SOIT te bereiken. De overstap naar een arbeidsovereenkomst, als bedoeld in de SOIT, betreft een vrije keuze van de medisch specialist en beperkt niet zijn recht op vrije arbeid. Voor zover eiser dan ook heeft aangevoerd dat verweerder een te strikte toepassing heeft gegeven aan artikel 9 van de SOIT en dat dit artikel buiten beschouwing moet worden gelaten, slaagt deze beroepsgrond niet.
9. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling al heeft gedaan. Eiser heeft in beroep nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 1 maart 2023. Deze uitspraak ziet echter op de situatie waarin iemand te laat een subsidieaanvraag heeft ingediend, maar wel aan de voorwaarde van de subsidie heeft voldaan. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank oordeelt dat de voorwaarden uit de subsidieregeling niet onverbindend zijn.
10. Nu eiser niet heeft voldaan aan een aan de subsidie verbonden verplichting, is verweerder bevoegd krachtens artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb de subsidie op nihil vast te stellen. Bij de toepassing van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb moet verweerder wel een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de SOIT enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor eiser anderzijds. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor eiser nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
11. Verweerder ziet geen kwade opzet bij eiser. Dit heeft verweerder op zitting nogmaals bevestigd. Bij de belangenafweging heeft verweerder wel meegewogen dat eiser bewust een aanvraag voor de subsidieregeling heeft getekend en ingediend. Hieruit vloeien bepaalde verplichtingen voort, zoals het voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld in de betreffende subsidieregeling. Indien iemand niet aan die voorwaarden voldoet, komt dit voor rekening en risico van diegene. Dit is een verantwoordelijkheid van degene die een subsidie aanvraagt. Op zitting heeft eiser ook bevestigd dat het hem bij zijn aanvraag duidelijk had kunnen zijn dat hij zijn werkzaamheden bij [naam kliniek] niet in dezelfde hoedanigheid kon voortzetten. Eiser heeft wel aangegeven dat hij op dat moment vanwege verschillende omstandigheden niet goed de voorwaarden tot zich heeft laten doordringen. Zelfs al neemt de rechtbank aan dat eiser dit niet opzettelijk heeft gedaan, blijft staan dat hij daarvoor in principe wel verantwoordelijk is te achten. Daarbij heeft verweerder in de belangenweging betrokken dat in de subsidieregeling bewust is gekozen om bij een gedeeltelijke overstap het voorschot op nihil te stellen. De SOIT beoogt namelijk om de gehele overstap naar een dienstverband bij een of meerdere zorgaanbieders te faciliteren. Als tijdens eisers aanvraag bij verweerder bekend was geweest dat hij zijn werkzaamheden bij [naam kliniek] als vrijgevestigd medisch specialist zou voortzetten, dan was zijn aanvraag afgewezen. Bij verweerder ligt de verantwoordelijkheid om op een goede manier met gemeenschapsgeld om te gaan. Indien ten onrechte een subsidie is verstrekt, dan dient verweerder dit terug te vorderen.
12. Eiser heeft daartegenover ingebracht dat de nihilstelling grote financiële gevolgen voor hem heeft. Op zitting heeft hij verklaard dat hij vanwege de nihilstelling nog niet definitief met pensioen is gegaan. Hij heeft zijn werkzaamheden (deels) voortgezet voor het geval hij het voorschot volledig moet terugbetalen. Verder heeft eiser erop gewezen dat hij vanwege een extreme werkdruk, onder meer ook samenhangend met een fusie van het [naam ziekenhuis 2] en het [naam ziekenhuis 1] en vanwege burn-outklachten zijn samenwerking met [naam kliniek] per ongeluk heeft voort laten bestaan. De omvang van de werkzaamheden voor [naam kliniek] is slechts zeer beperkt in verhouding met de werkzaamheden voor het [naam ziekenhuis 1] , namelijk 0,1 fte. Zijn praktijk heeft hij op 1 januari 2015 volledig overgedragen aan het [naam ziekenhuis 1] en daar heeft hij tot aan zijn pensioen in loondienst gewerkt. Ook is eiser vanaf 1 juni 2017 bij [naam kliniek] in loondienst gegaan. Hij is tot aan zijn pensioendatum volledig in loondienst gebleven. Daarmee is volgens eiser een duurzame arbeidsverhouding – zoals is beoogd met de regeling – tot stand gekomen. Hij heeft ook geen goodwill ontvangen voor het overdragen van zijn praktijk.
13. Verweerder heeft op zitting onbetwist gesteld dat van een situatie van volledige wilsonbekwaamheid bij eiser geen sprake was. Van eiser kon verwacht worden dat hij – ondanks een stressvolle situatie – bij het ondertekenen van een subsidieaanvraag van een dermate groot bedrag de voorwaarden van deze subsidie kent. Ook heeft verweerder meegewogen dat de werkzaamheden bij [naam kliniek] slechts (volgens eiser) een kleine omvang betreffen, maar dit legt – anders dan eiser wenst – voor verweerder onvoldoende gewicht in de schaal om de belangenafweging in het voordeel van hem te laten uitvallen. Met het bestreden besluit wordt in wezen een in het verleden aan eiser ten onrechte toegekend voordeel ongedaan gemaakt. Verweerder mocht daarbij het algemene belang bij een correcte besteding van de algemene middelen zwaarder laten wegen dan eisers individuele belang bij behoud van de subsidie.
14. Op zitting is verder besproken dat de terugbetaling van het voorschot op dit moment is opgeschort vanwege de aanhangige procedure. Verweerder heeft aangegeven dat bij de terugbetaling ook maatwerk kan worden geboden. Eiser dient in dat geval zelf bij verweerder te verzoeken om een betalingsregeling. Daarbij zal verweerder bij het onderzoeken van eisers betalingsmogelijkheden rekening houden met eisers inkomen en vermogen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de financiële gevolgen ook geen bijzondere omstandigheden opleveren die op voorhand dwingen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering van de voorschotten.
15. Verweerder heeft terecht de subsidie in het kader van de SOIT op nihil vastgesteld en een bedrag van € 80.000,00 aan betaald voorschot teruggevorderd.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.