ECLI:NL:RBAMS:2023:429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
13.751.474-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel voor uitvoering van vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Konin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is geboren en daar is ingeschreven. De zaak is behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en de rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet ter zitting is verschenen, maar dat zijn raadsman wel aanwezig was. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de procedure in twee zittingen behandeld, op 14 en 29 december 2022. Tijdens de eerste zitting was de opgeëiste persoon ziek en heeft de rechtbank de zaak aangehouden. Bij de tweede zitting was de opgeëiste persoon opnieuw niet aanwezig, maar zijn raadsman heeft verklaard dat hij de opgeëiste persoon op de hoogte had gesteld van de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproeping correct was betekend en heeft het onderzoek buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon voortgezet.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg definitief is veroordeeld. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.474-21
RK nummer: 21/2466
Datum uitspraak: 12 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 maart 2021 door
the Regional Court in Konin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 14 december 2022
De behandeling van de vordering is aangevangen op de openbare zitting van 14 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen. Als niet-gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon was ter zitting aanwezig mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht.
De raadsman heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de zaak, omdat de opgeëiste persoon ziek was.
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moest beslissen, reeds was verstreken. Dat betekende dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kon verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestond voor overleveringsdetentie.
De rechtbank heeft de zaak voor bepaalde tijd aangehouden tot de zitting van 29 december 2022 om 10.00 uur om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
Zitting 29 december 2022
Het onderzoek ter zitting is hervat op de openbare zitting van 29 december 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman, mr. R. Zilver. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen. Zijn raadsman heeft verklaard dat hij de opgeëiste persoon op de hoogte heeft gesteld van de zitting. Hij achtte zich echter nog steeds niet gemachtigd om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren.
De raadsman heeft niet opnieuw om aanhouding van het onderzoek ter zitting verzocht omdat de opgeëiste persoon, in tegenstelling tot de vorige zitting, niet aan hem te kennen heeft gegeven dat hij de zitting wil bijwonen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproeping correct is betekend en daarom is het onderzoek buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon voortgezet.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgmentvan
the District Court in Konin(Polen) van 21 juni 2018 (referentienummer: II K 1253/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Tegen het vonnis in eerste aanleg van 21 juni 2018 heeft een door de opgeëiste persoon ingeschakelde advocaat hoger beroep ingesteld.
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
De opgeëiste persoon heeft tijdens de voorgeleiding tegenover de officier van justitie verklaard dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. In het EAB is verder meegedeeld dat “
the appeal was not acknowledged”. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee komen vast te staan dat in eerste aanleg definitief is geoordeeld over de schuld en straf van de opgeëiste persoon. Daarom valt het proces in eerste aanleg onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit het EAB blijkt echter:
“knowing about the scheduled trial, the person granted power of attorney to his counsel, who had been appointed by the person or by the state to defend the person at the trial and the counsel factually defended the person at the trial;”
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW heeft voorgedaan. De weigeringsgrond is dus niet van toepassing.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (milligram).

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Konin(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en M.E. van Rijn-Tonino, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (