In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2023, betreft het beroep van eiser, die in Duitsland woont, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om de Nederlandse socialezekerheidswetgeving per 1 mei 2020 op hem toe te passen. De aanvraag werd afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, die op 22 maart 2022 en 29 juli 2022 de afwijzing handhaafde. De rechtbank heeft op 27 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat met ingang van 1 mei 2020 de Duitse socialezekerheidswetgeving op eiser van toepassing is. Eiser, die sinds 2003 in Duitsland woont en tot 1 september 2009 als ambtenaar voor de Staat der Nederlanden werkte, had verzocht om de Nederlandse wetgeving ook na deze datum van toepassing te verklaren. De rechtbank legt uit dat de toepasselijke regelgeving, Verordening (EG) nr. 883/2004, bepaalt dat de wetgeving van het land waar iemand werkt van toepassing is, en in dit geval is dat Duitsland.
Eiser voerde aan dat hij zijn functie had aanvaard onder de voorwaarde dat hij onder de Nederlandse wetgeving zou blijven vallen, maar de rechtbank concludeert dat dit geen reden is om een uitzondering te maken op de regels. De rechtbank volgt de motivering van verweerder dat de uitzondering op grond van artikel 16 van de verordening niet van toepassing is, omdat eiser de AOW-leeftijd pas in 2028 bereikt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt.