ECLI:NL:RBAMS:2023:4274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
AMS 22/586
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing kinderbijslag aanvraag op basis van co-ouderschap en onderhoudsbijdrage

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2021. Eiser, gescheiden van zijn ex-partner, heeft kinderbijslag aangevraagd voor hun zoon, geboren in 2014. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarin de zoon 40% van de tijd bij eiser verblijft en 60% bij de ex-partner. De Sociale Verzekeringsbank heeft de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van co-ouderschap, aangezien de zoon zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft.

De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn ex-partner en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat op de peildatum van het vierde kwartaal van 2021 geen co-ouderschap bestond in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Eiser had niet aangetoond dat hij een hogere bijdrage in het onderhoud van de zoon had geleverd dan zijn ex-partner. De rechtbank concludeert dat de kinderbijslag terecht aan de ex-partner is uitbetaald en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Diamant).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] (ex-partner van eiser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 januari 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De ex-partner heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de ex-partner en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is gescheiden van zijn ex-partner. Eiser en zijn ex-partner zijn de ouders van [zoon] , geboren op [geboortedatum] 2014. Bij beschikking van 7 juli 2021 , gecorrigeerd in een herstelbeschikking van 13 oktober 2021 , heeft deze rechtbank een zorgregeling vastgesteld waaruit blijkt dat [zoon] 40% van de tijd bij eiser verblijft en 60% bij de ex-partner van eiser. Eiser heeft kinderbijslag aangevraagd.
3. Met een besluit van 24 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2021 afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat uit de beschikking van deze rechtbank van 7 juli 2021 niet blijkt dat sprake is van co-ouderschap. Omdat [zoon] het hoofdverblijf bij zijn moeder heeft, heeft eiser geen recht op kinderbijslag, aldus verweerder.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder overweegt dat geen sprake is van co-ouderschap omdat er geen afspraken zijn gemaakt over het onderhoud van [zoon] . Verweerder heeft eiser en zijn expartner verzocht om een opgave te verstrekken van de onderhoudskosten voor het vierde kwartaal van 2021. Hieruit blijkt dat de ex-partner van eiser in dat kwartaal een hogere bijdrage heeft gehad in het onderhoud van [zoon] . Haar recht op kinderbijslag gaat volgens verweerder daarom voor op dat van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de aanvraag van eiser om kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2021 heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
6. Verzekerden voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) hebben recht op kinderbijslag voor kinderen jonger dan 18 jaar die tot hun huishouden behoren of door hen worden onderhouden. Veelal hebben kinderen twee voor de AKW verzekerde ouders en hebben de twee ouders over dezelfde tijdvakken recht op kinderbijslag voor dezelfde kinderen. Hun rechten op kinderbijslag lopen dan samen. Dit leidt niet tot een dubbel recht op uitbetaling van kinderbijslag. Op grond van de samenloopbepalingen die zijn opgenomen in de AKW en het Besluit Uitvoering Kinderbijslag (BUK), wordt over hetzelfde tijdvak per kind slechts éénmaal kinderbijslag uitbetaald. Meestal moet verweerder de kinderbijslag volledig uitbetalen aan één van beide ouders. Soms is een gesplitste uitbetaling aan de orde.
7. Indien, zoals in dit geval, twee verzekerde ouders geen gezamenlijke huishouding (meer) voeren en het kind tot de huishoudens van beide ouders behoort, dan geldt primair het bepaalde in artikel 18, vijfde lid, van de AKW. Hierin staat dat als twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, de kinderbijslag wordt betaald aan degene die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere persoon wordt geen kinderbijslag uitbetaald.
8. Voor co-ouderschap, dat wil zeggen een situatie waarin een kind behoort tot de huishoudens van twee verzekerde ouders die geen gezamenlijke huishouding voeren, geldt het volgende. Voor die situatie is – op grond van artikel 18, zevende lid, van de AKW – een aanvullende regeling getroffen in artikel 10 van het BUK. In het eerste lid van dit artikel staat:
“Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald.”
Het standpunt van eiser
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat wel degelijk sprake is van co-ouderschap. Omdat de onderhoudskosten voor [zoon] hoog zijn, is eiser van mening dat hij recht heeft op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2021.
Wat vindt de rechtbank?
10. Ter zitting is besproken dat eiser vanaf het vierde kwartaal van 2022 wel kinderbijslag ontvangt. Dit betekent echter niet dat hij daar ook al recht op had in het vierde kwartaal van 2021. Ter zitting heeft verweerder immers toegelicht dat het beleid met ingang van 1 april 2022 is gewijzigd en eiser in september 2022 een nieuwe aanvraag heeft ingediend. In deze procedure beoordeelt de rechtbank of verweerder in het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat eiser over het vierde kwartaal van 2021- op basis van de op dat moment geldende regels - geen recht had op kinderbijslag.
11. De rechtbank vindt dat eiser geen gelijk heeft. Anders dan eiser heeft aangevoerd, was er op de peildatum van het vierde kwartaal van 2021 geen sprake van co-ouderschap in de zin van artikel 10, eerste lid, van het BUK. Eiser heeft verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 13 oktober 2021 , maar hierin is niets opgenomen over het onderhoud van [zoon] . Deze beschikking kan ook niet worden beschouwd als een impliciete afspraak dat eiser en zijn ex-partner de kosten voor [zoon] gelijkelijk zullen verdelen. De beschikking is dan ook niet een overeenkomst die ertoe strekt dat partijen [zoon] in overwegend gelijke mate zullen verzorgen én onderhouden.
12. Aangezien [zoon] op de peildatum van het vierde kwartaal van 2021 behoorde tot het huishouden van zowel eiser als zijn ex-partner, maar er geen sprake was van co-ouderschap in de zin van artikel 10 van het BUK, is voor de vraag aan wie de kinderbijslag wordt betaald bepalend wie de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Uit de betaalbonnen en afschriften die eiser heeft overgelegd, kan niet worden afgeleid dat hij in het vierde kwartaal van 2021 een hogere bijdrage leverde in het onderhoud van [zoon] dan zijn ex-partner. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de kinderbijslag voor [zoon] over het vierde kwartaal van 2021 uitbetaald aan de ex-partner van eiser en terecht de aanvraag van eiser afgewezen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat verweerder terecht zijn aanvraag om kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2021 heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Rodriguez Galvis, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Gonera, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.