ECLI:NL:RBAMS:2023:425

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
13.751.833-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europese aanhoudingsbevelen met betrekking tot vrijheidsstraffen

Op 12 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van drie vrijheidsstraffen die aan de opgeëiste persoon zijn opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering toe te staan, afgewezen op grond van verschillende weigeringsgronden uit de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de procedures die hebben geleid tot de vonnissen in Polen, wat een schending van zijn verdedigingsrechten met zich meebracht. Dit was met name van toepassing op het cumulatieve vonnis C, waarbij de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen en dus niet in staat was zijn rechten uit te oefenen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde straffen in Nederland bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.833-19
RK nummer: 19/6154
Datum uitspraak: 12 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
3 juli 2019 door
the Regional Court of Law in Częstochowa(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon]
verblijvende op het adres: [verblijfsadres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 februari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zantman, advocaat te Krimpen aan den IJssel en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd (op grond van het oude lid 4 van die bepaling) omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak van 10 maart 2020
Bij tussenuitspraak van 10 maart 2020 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en meteen geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om een aantal vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen betreffende het strafrestant in
vonnis A en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW in relatie tot vonnis A en vonnis C.
Zitting 29 december 2022
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 29 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. J.A. Schuttevaer, advocaat te ’s-Gravenhage, die waarnam voor haar kantoorgenoot,
mr. R.A. Kaarls, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft
ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit
heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van drie vonnissen, te weten:
A.
a cumulative judgement of the District Court of Law in Częstochowavan
13 februari 2008 met zaaknummer III K 912/07;
B.
a judgement of the District Court of Law in Częstochowavan 30 januari 2015 met
zaaknummer III K 388/14;
C.
a cumulative judgement of the District Court of Law in Częstochowavan 14 maart 2018
met zaaknummer III K 319/17
Aan verzamelvonnis A. liggen de volgende vonnissen ten grondslag:
1. een vonnis van
the District Court of Law in Częstochowavan 25 augustus 2000 met
zaaknummer IV K 1206/98;
2. een vonnis van
the District Court of Law in Częstochowavan 6 september 2001 met
zaaknummer IV K 416/00;
3. een vonnis van
the District Court of Law in Częstochowavan 29 november 2006 met
zaaknummer III K 176/06.
Aan verzamelvonnis C. liggen de volgende vonnissen ten grondslag:
1. een vonnis van
the District Court of Law in Lubliniecvan 16 augustus 2006 met
zaaknummer II K 455/06;
2. een vonnis van
the District Court of Law in Częstochowavan 8 februari 2007 met
zaaknummer III K 125/06;
3. een vonnis van
the District Court of Law in Częstochowavan 13 september 2007 met
zaaknummer III K 1205/06;
4. een vonnis van
the District Court of Law in Oświęcimvan 29 mei 2008 met zaaknummer
II K 136/08.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van:
A. drie jaren en zes maanden (waarvan volgens het EAB nog drie maanden en 17 dagen resteren),
B. tien maanden (waarvan volgens het EAB nog zes maanden en 22 dagen resteren) en
C. drie jaren en tien maanden (waarvan volgens het EAB nog twee jaren, twee maanden en
17 dagen resteren),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.

4.Resterende straf in zaak A en C

In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank met betrekking tot de vonnissen A en C informatie inzake de resterende straf opgevraagd.
Ten aanzien van vonnis A heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 11 augustus 2020 bevestigd dat het strafrestant inderdaad, conform wat in het EAB is aangegeven, drie maanden en 17 dagen beslaat.
Gelet op het oordeel van de rechtbank ten aanzien van vonnis C onder punt 5.3 van deze uitspraak, zal de rechtbank het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit op de vraag over de resterende straf in zaak C niet bespreken.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

5.1
Verzamelvonnis A (III K 912/07)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid.
Omdat vonnis A een verzamelvonnis betreft, dient de rechtbank echter ook te onderzoeken of de opgeëiste persoon – kort gezegd - zijn verdedigingsrechten als bedoeld in artikel 12 OLW heeft kunnen uitoefenen in de procedures die tot de vonnissen hebben geleid die aan het verzamelvonnis ten grondslag liggen.
In de aanvullende informatie van 9 december 2019 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hierover desgevraagd het volgende meegedeeld.
Ten aanzien van het vonnis van the District Court of Law in Częstochowa van 25 augustus 2000
met zaaknummer IV K 1206/98:
de opgeëiste persoon is in persoon verschenen bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
Ten aanzien van het vonnis van the District Court of Law in Częstochowa van 6 september 2001
met zaaknummer IV K 416/00:
de opgeëiste persoon is volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in persoon verschenen bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie blijkt echter het volgende:
a.
[opgeëiste persoon] was summoned personally on 7th August, 2001 and was thereby informedof the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and wasinformed that a decision may be handed down if he does not appear for the trial (…)
c) being aware of the scheduled trial, [opgeëiste persoon] had given a mandate to a legalcounsellor who was either appointed by the person concerned or by the State, todefend him at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial (…)
2.
2. At the trial on 7th August, 2001 [opgeëiste persoon] appeared in person with the defensecounsel appointed ex officio. [opgeëiste persoon] gave explanations and was informed aboutthe next trial date on 6th September, 2001, at which he failed to appear. His ex officio
defence counsel was present at the trial on 6th September, 2001. (…)
De rechtbank maakt hieruit op dat de opgeëiste persoon op 7 augustus 2001 aanwezig is geweest op de zitting waarbij de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De opgeëiste persoon is, naar de rechtbank begrijpt, niet aanwezig geweest toen het vonnis op
6 september 2001 is uitgesproken.
Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde, omdat op 6 september 2001 alleen het vonnis is uitgesproken en de zaak op die datum niet (meer) in feite en in rechte is behandeld.
Ten aanzien van het vonnis van the District Court of Law in Częstochowa van 29 november
2006 met zaaknummer III K 176/06:
de opgeëiste persoon is in persoon verschenen bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
5.2
Vonnis B (III K 388/14)
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.
5.3
Verzamelvonnis C (III K 319/17)
5.3.1
Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De raadsvrouw heeft, kort gezegd, tot weigering van de overlevering geconcludeerd.
De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering voor vonnis C kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon was gedetineerd in Polen toen hem een brief is gestuurd betreffende dit verzamelvonnis. Een aantal dagen later mocht hij tijdelijk met verlof, maar hij is niet naar de gevangenis teruggekeerd. In het kader van zijn verlof had de opgeëiste persoon een verblijfadres opgegeven en aan dat adres is alle correspondentie inzake het verzamelvonnis gezonden. In alle aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende zaken is de opgeëiste persoon geïnstrueerd ten aanzien van adreswijzigingen en de gevolgen van het niet doorgeven hiervan. Bovendien had de opgeëiste persoon in de gevangenis moeten zitten; daar was hij bereikbaar geweest. Het is aldus aan de opgeëiste persoon te wijten dat hij niet op de hoogte was van de zittingen betreffende het verzamelvonnis. Daarom verzoekt de officier van justitie de rechtbank om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.
5.3.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het verzamelvonnis met zaaknummer III K 319/17 heeft geleid.
Desgevraagd heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 16 december 2022 de navolgende informatie met betrekking tot dit verzamelvonnis verstrekt:
“(…) The proceedings for a cumulative judgement to be issued were instituted ex officio - on the initiative of the Appeals Division of the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Częstochowa. On 10.06.2015 the President of the Appeals Division sent a letter in this matter to the competent division of the District Court (Sąd Rejonowy).
  • At that time [opgeëiste persoon] was serving a prison sentence in the prison in [naam gevangenis] . On 14.06.2015 he was granted a temporary release from prison (…) [opgeëiste persoon] gave the following address at which he would be during his temporary release: [adres] . The accused did not return to prison from his temporary release.
  • (…) the address given by [opgeëiste persoon] is the address at which the accused has been and still is registered as a permanent resident since 27.12.1995. (…)
  • A notice of the trial date at which the cumulative judgement was to be handed down was sent to the accused to that address. The notice was deemed as duly served, because two missed delivery notes had been left at the address. The accused had a state­appointed defence counsel. The defence counsel was present at the trial. On 21.09.2016 the judgement was handed down. The defence lawyer appealed the judgement. On 31.03.2017 a judgement was handed down remanding the case for retrial. The case was registered again by the District Court in Częstochowa under reference number III K 319/17. A notice of the trial date on 01.03.2018 was sent to the accused to the above-mentioned address. The notice was deemed as duly served, because two missed delivery notes had been left at the address. (…) the defence counsel was present at the trial.
On 14.03.2018 the cumulative judgement was handed down. (…) the defence counsel and the prosecutor did not appeal and the judgment became final and valid on 28.04.2018.
During the individual proceedings (i.e. proceedings resulting in the judgements which were later examined to issue the cumulative judgement) the accused was informed about his obligation to inform the judicial authority of any change of his place of residence or whereabouts lasting more than 7 days, about his obligation to indicate an address for service in Poland if he stayed abroad; and if he changed his place of residence or did not live at the address given without informing the judicial authority of his new address, any documents sent to the address given would be deemed as duly served. (…) However, during the cumulative judgement proceedings [opgeëiste persoon] was not informed about the aforesaid obligation because since the moment of the initiation of the proceedings he had not return to prison from his (…) temporary release (…).”
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet zelf om het verzamelvonnis heeft verzocht en dit evenmin namens hem is verzocht. Verder blijkt uit de informatie dat zich geen van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering voor het verzamelvonnis met zaaknummer III K 319/17 ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft niet zelf een verzoek bij de Poolse justitiële autoriteiten ingediend om een verzamelvonnis te wijzen. Dit is op initiatief van
the Appeals Division of the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Częstochowagebeurd. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon op enigerlei wijze op de hoogte is geraakt van deze procedure. Weliswaar zijn er na het instellen van deze procedure oproepen aan het door hem in het kader van zijn verlof opgegeven verblijfadres gezonden, maar dit adres is niet in het kader van de procedure betreffende het verzamelvonnis opgegeven. Evenmin is de opgeëiste persoon inzake die procedure geïnformeerd over een op hem rustende verplichting om bereikbaar voor de Poolse justitiële autoriteiten te blijven en om adreswijzigingen door te geven, alsmede over de gevolgen van het niet voldoen aan die verplichtingen.
In dat licht is de rechtbank van oordeel dat - ondanks dat de oproepen aan een adres zijn gezonden waarop de opgeëiste persoon als inwoner stond geregistreerd - van een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de zijde van de opgeëiste persoon of van een trachten te ontkomen aan aan hem gerichte informatie, niet is gebleken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is vast komen staan dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk wist van het proces dat heeft geleid tot het cumulatieve vonnis met zaaknummer III K 319/17 en dat dus ook niet kan worden gezegd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank kan niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt, zodat zij de overlevering voor het vonnis met zaaknummer III K 319/17 zal weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Dit betekent dat de vraag of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen in de procedures die tot de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen hebben geleid, geen bespreking meer behoeft.

6.Strafbaarheid

6.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van één van de feiten waarop verzamelvonnis A ziet en waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
6.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten waarop verzamelvonnis A ziet en het feit waarop vonnis B ziet, niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Verzamelvonnis A.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak (meermalen gepleegd).
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak (meermalen gepleegd).
medeplegen van opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen, meermalen gepleegd.
medeplegen van opzetheling.
medeplegen van witwassen.
medeplegen van verduistering.
medeplegen van overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd (joyriding).
medeplegen van poging tot overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd (joyriding).
Vonnis B.
medeplegen van zware mishandeling.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel
6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon moet ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland hebben verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Het standpunt van de officier van justitie, inhoudende dat de opgeëiste persoon niet met een Nederlander gelijkgesteld wordt omdat hij in 2017 onvoldoende heeft verdiend en over 2022 geen objectieve gegevens inzake de inkomsten uit zijn bedrijf heeft overlegd, wordt door de rechtbank niet gevolgd.
Gelet op de datum waarop de rechtbank uitspraak doet in deze zaak, heeft de rechtbank haar oordeel dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, gegrond op de jaren voorafgaand aan haar uitspraak, te weten de jaren 2018 tot en met 2022. Of de opgeëiste persoon in het jaar 2017 al dan niet voldoende inkomsten heeft gehad is dus niet relevant voor de beoordeling van de vraag of hij een duurzaam verblijfsrecht heeft opgebouwd.
Ten aanzien van de inkomensgegevens over het jaar 2022 overweegt de rechtbank het volgende. De opgeëiste persoon werkt als zzp’er en heeft ter onderbouwing van zijn inkomen over 2022 nota’s en een balans en resultatenrekening overgelegd. Uit deze gegevens, tezamen bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon ook in 2022 in Nederland heeft verbleven en hier te lande voldoende inkomen heeft gegenereerd. De balans en resultatenrekening wordt door de rechtbank - in samenhang beschouwd met de overige gegevens - in dit verband als voldoende objectieve informatie ter onderbouwing van zijn verblijf gezien.
Gelet op het vorenstaande is aan de eerste voorwaarde voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 22 december 2022 volgt dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen bij verzamelvonnis A en vonnis B opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
Het onder 6.1 weergegeven feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van oplichting.
Uit de hiervoor en de onder 6.1 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen. De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die in verzamelvonnis A en vonnis B opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

8.Slotsom

De rechtbank heeft het volgende vastgesteld:
  • de weigeringsgrond van artikel 12 OLW is van toepassing op de feiten XI tot en met XVII (verzamelvonnis C) en de rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. De overlevering dient voor die feiten te worden geweigerd;
  • de weigeringsgrond van artikel 6a OLW is van toepassing op de feiten I tot en met X (verzamelvonnis A en vonnis B) en de rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. De overlevering dient voor die feiten te worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 311,321, 326, 350, 416 en 420bis Wetboek van Strafrecht, 11 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Law in Częstochowa(Polen) voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die bij verzamelvonnis C (zaaknummer III K 319/17) is opgelegd wegens de feiten XI tot en met XVIII.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Law in Częstochowa(Polen) voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraffen die bij verzamelvonnis A (zaaknummer III K 912/07) en vonnis B (zaaknummer III K 388/14) zijn opgelegd wegens de feiten I tot en met X.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. onder A. en B. bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde - geschorste - overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de in overweging 3. onder A. en B. bedoelde vrijheidsstraffen.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en M.E. van Rijn-Tonino, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.