ECLI:NL:RBAMS:2023:423

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
13.230.950 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 Overleveringswet in verband met schending van verdedigingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Veszprém Regional Court in Hongarije. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 8 november 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1993, was in Nederland verblijvend en werd bijgestaan door zijn raadsman tijdens de zitting op 29 december 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de procedure die leidde tot het arrest van het Veszprém Regional Court, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen dat hij op de hoogte was van zijn recht op verzet of hoger beroep. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden, omdat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in het geding waren. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en het bevel tot gevangenhouding opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en de griffier heeft de uitspraak genoteerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek ter zitting te heropenen, aangezien er al vragen waren gesteld door het Internationaal Rechtshulpcentrum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.230.950 (EAB I)
RK nummer: 22/4702
Datum uitspraak: 12 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 november 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 april 2022 door
the Veszprém Regional Court(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1993,
verblijvende op het adres: [adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Hongaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
  • een
  • een
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, negen maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunten verdediging en openbaar ministerie
De raadsman heeft, kort gezegd, weigering van de overlevering bepleit omdat er geen schriftelijke en uitdrukkelijke verzetgarantie is verstrekt.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid en dat hij het arrest in hoger beroep correct aan hem is betekend. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarmee niet aan de orde.
4.2
Oordeel van de rechtbank
4.2.1
Bij schrijven van 15 december 2022 zijn door het Internationaal Rechtshulpcentrum Amsterdam (IRC) onder andere de volgende vragen gesteld:
(…)
With reference to section d)
- Was the appeal procedure of the Veszprém Regional court, no. 1.Bf.1/2021/10, a
reassessment of guilt and/or penalty by the court?
- If yes: Could you please fill in and return the model form of section D included as an
annex to this email with regard to this judgment in appeal?
(…)
Op 23 december 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit deze vragen als volgt beantwoord:
(…)
‐ The appeal procedure of the Veszprém Regional Court, no. 1.Bf.1/2021/10 by which the first instance judgment no 6.B.1117/2020/22 was altered after examining the documents, the second instance court overruled the suspension order and sentenced [opgeëiste persoon] to 2 years' disqualification from public office;
‐ [opgeëiste persoon] was present when the Court took their judgment no. 6.B.1117/2020/22 and duly received the judgment no. 1.Bf.1/2021/10, which was served to him.
Aan het verzoek van het IRC om rubriek D) in te vullen ten aanzien van de procedure in hoger beroep is geen gehoor gegeven.
De rechtbank stelt vast dat uit de verstrekte informatie lijkt voort te vloeien dat in hoger beroep opnieuw inhoudelijk over de op te leggen straf is geoordeeld. Niet kan worden vastgesteld dat in de appelprocedure ook opnieuw over de schuld van de opgeëiste persoon is geoordeeld.
4.2.2
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Nu in hoger beroep in ieder geval de strafoplegging aan de orde is gesteld, vallen zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [2] Beide procedures zullen daarom door de rechtbank worden beoordeeld.
4.2.3
De opgeëiste persoon is in eerste aanleg in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis met zaaknummer 6.B.1117/2020/22 heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van dit vonnis niet aan de orde.
4.2.4
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest met zaaknummer 1.Bf.1/2021/10 heeft geleid, terwijl zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Weliswaar is door de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de opgeëiste persoon het arrest heeft ontvangen, maar dit levert niet de in artikel 12, aanhef en onder c, genoemde omstandigheid op. Hiervoor is (onder meer) vereist dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep. Dat blijkt niet uit de verstrekte informatie.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
4.2.5
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Om te beginnen kan de rechtbank op basis van het EAB en de aanvullende informatie niet vaststellen door wie het hoger beroep is ingesteld. Aldus is niet gebleken dat dit door de opgeëiste persoon zelf is gebeurd. Evenmin kan uit de stukken worden afgeleid dat de opgeëiste persoon op andere wijze (tijdig) op de hoogte is geraakt van de procedure in hoger beroep.
Uit de omstandigheid dat hij op de hoogte was van de procedure in eerste aanleg, kan niet zonder meer worden afgeleid dat hij ook rekening had kunnen en moeten houden met een mogelijke appelprocedure. De rechtbank acht tevens van belang dat op basis van de voorhanden zijnde stukken ook niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon er op enig moment tijdens de strafrechtelijke procedure door de Hongaarse autoriteiten expliciet op is gewezen dat hij (ook in geval van een eventuele hoger beroepsprocedure) bereikbaar voor justitie moest zijn op een vast (post)adres en wat de gevolgen konden zijn als hij zich hier niet aan zou houden. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest noch dat kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon, door zijn handelwijze, stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces in hoger beroep. Overlevering leidt daarom tot een schending van zijn verdedigingsrechten.
4.2.6
De rechtbank ziet overigens geen aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen voor het stellen van nadere vragen over de hiervoor genoemde punten nu er al vragen door het IRC zijn gesteld [3] , waaronder het verzoek om rubriek D) in te vullen ten aanzien van de hoger beroepsprocedure

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Veszprém Regional Court(Hongarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB;
HEFT OPhet bevel gevangenhouding.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en M.E. van Rijn-Tonino, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
2.Vergelijk: Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, (Zdziaszek), ECLI:EU:C:2017:629.
3.Zie: Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek), punten 103 tot en met 105.