ECLI:NL:RBAMS:2023:4201

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
13/120679-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen beperkingen detentie in overleveringszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bevel van de officier van justitie tot het opleggen van beperkingen aan de detentie van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van betrokkenheid bij twee plofkraken in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 en thans gedetineerd, heeft op 25 mei 2023 bezwaar aangetekend tegen de beperkingen die zijn opgelegd op 23 mei 2023. Deze beperkingen omvatten onder andere het verbod op bezoek, telefonisch contact en correspondentie zonder toestemming van de officier van justitie. De rechtbank heeft de zaak behandeld in besloten raadkamer, waarbij zowel de klager als zijn advocaat, mr. B.G. Janssen, en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde beperkingen noodzakelijk zijn in het belang van het onderzoek, gezien het risico op het verdwijnen van bewijsmateriaal en de mogelijkheid dat de klager contact zou opnemen met mededaders. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde de noodzaak van de beperkingen, maar gaf aan dat er op redelijke termijn een bezoek van de vrouw en kinderen van de klager onder politiebegeleiding moet plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/120679-23
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift op grond van artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) in verbinding met artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[opgeëiste persoon],
geboren [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [plaats],
thans gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie in Amsterdam van 23 mei 2023, tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 25 mei 2023, is op 26 mei 2023 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 8 juni 2023 klager, mr. B.G. Janssen, advocaat in Maastricht, en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, in besloten raadkamer gehoord.

2.Feiten

Op 14 mei 2023 heeft het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van - kort gezegd - betrokkenheid bij twee plofkraken.
Klager is op 23 mei 2023 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 23 mei 2023 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen.
Die maatregelen houden in dat klager zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek mag ontvangen, dat hij zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen telefonisch contact – middellijk noch onmiddellijk – mag hebben met
anderen, dat hij geen brieven respectievelijk pakketjes mag verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie en dat hij geen enkel contact mag hebben – mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk – met medegedetineerden.
De beperkingen gelden niet ten aanzien van het contact met zijn raadsman.
De beperkingen met betrekking tot telefonisch en briefcontact gelden evenmin ten aanzien van justitiële autoriteiten. Verder is het klager toegestaan om televisie te kijken en kranten/tijdschriften te lezen op zijn cel, maar het is hem niet toegestaan gebruik te maken van een computer/mobiele telefoon.
Op 24 mei 2023 heeft de officier van justitie de vordering op grond van artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat ter zitting nader is toegelicht, strekt tot opheffing van de beperkingen. De raadsman heeft betoogd dat het niet duidelijk is waarom de beperkingen die zijn opgelegd volstrekt noodzakelijk zouden zijn. De feiten waarvoor de overlevering wordt gezocht, zijn van langer geleden en van collusiegevaar is daarom geen sprake. Klager heeft een zwaarwegend persoonlijk belang bij opheffing van de beperkingen, omdat hij sinds zijn aanhouding geen contact heeft met zijn vrouw en jonge kinderen.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de noodzaak tot het opleggen van beperkende maatregelen nog onverkort bestaat, gelet op de e-mail van de
Staatsanwaltin Düsseldorf van 5 juni 2023.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet daarom in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, zoals het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1 Sv.
Artikel 5.1.1., tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4., tweede en derde lid, Sv luiden:

2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;

3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.

Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4., derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1. en 5.1.4. Sv juncto artikel 62 Sv.
De beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient, gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald, te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Uit de brief van 27 april 2023 van de Duitse
Staatsänwaltinblijkt onder meer het volgende:
“Reden voor inhechtenisneming is blijkens het aanhoudingsbevel van het Amtsgericht Düsseldorf van 14 april 2023 naast het vluchtgevaar het gevaar van het laten verdwijnen van bewijsmateriaal. De verdachte maakt deel uit van een als zwaar crimineel aan te merken netwerk van plegers van strafbare feiten in Nederland. Het valt aan te nemen dat hij voortdurend in contact staat met de andere, tot dusver nog niet geïdentificeerde mededaders die zich nog op vrije voet bevinden en verdere personen die behoren tot het netwerk van daders. Men zou erop moeten rekenen dat hij contact zou opnemen met de andere daders in het geval dat hij in vrijheid zou worden gesteld, met het doel hen te waarschuwen en om verdere bewijzen te vernietigen. Voorts heeft de politie in Nederland de ervaring opgedaan dat bij het onderhavige type strafbare feiten in gevallen dat er sprake is van bereidheid om bij de strafvervolgingsautoriteiten een verklaring af te leggen, individuele leden van het netwerk van daders regelmatig te maken krijgen met bedreigingen en bestraffingen.
Op grond het de tot dusver geobserveerde gedragspatroon van de verdachte moet bovendien ernstig worden gevreesd dat hij, zodra hij daartoe de mogelijkheid heeft, zal proberen om voorhanden zijnde bewijzen te verbergen of te vernietigen.
Tenslotte moet er, in het geval dat de verdachte in vrijheid zou worden gesteld, ook op worden gerekend dat hij met andere mededaders onderlinge afspraken zal maken over eventueel af te leggen verklaringen.”
Gelet op het vorenstaande, dat is geactualiseerd en bevestigd door de e-mail van 5 juni 2023 – aldus dat daarin op de expliciete vraag van de officier van justitie over de noodzaak van het voortduren van de beperkingen, bevestigend is geantwoord door de Duitse
Staatsanwalt) – is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het voortduren van de beperkingen op dit moment gerechtvaardigd is. Wel gaat de rechtbank – gelet op de inhoud van de geformuleerde beperkingen – ervan uit dat op redelijke termijn een bezoek van de vrouw en kinderen van de opgeëiste persoon onder politiebegeleiding wordt gerealiseerd.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaarthet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven op 12 juni 2023 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,