ECLI:NL:RBAMS:2023:42

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
13/103081-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en vernieling met oplegging van tbs-maatregel met dwangverpleging voor ongemaximeerde duur

Op 6 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op 22 april 2022 schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ex-partner, aangeduid als [benadeelde partij], in haar woning heeft mishandeld en haar telefoon heeft vernield. De feiten kwamen aan het licht tijdens een zitting op 23 december 2022, waar de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, de bewezenverklaring van de feiten heeft geëist. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R. van Leusden, heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd en heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft echter de verklaringen van de benadeelde partij en getuigen als betrouwbaar en consistent beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte de benadeelde partij wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd door de deur op slot te draaien en haar in haar eigen woning vast te houden. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij heeft mishandeld door haar met open hand, een riem en slippers te slaan, en haar telefoon te vernielen. Gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 259 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft zij de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/103081-22
(Promis)Parketnummer vordering tul: 10/186574-20
Datum uitspraak: 6 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te distrikt [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende op het [adres] ,
nu gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Wirken en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. van Leusden, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij, [benadeelde partij] , naar voren is gebracht door haar raadsvrouw mr. E.P.H. van Esser.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 april 2022 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan

1. wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde partij] ;

2. mishandeling van zijn levensgezel, [benadeelde partij] ;

3. vernieling van een telefoon, toebehorende aan [benadeelde partij] .

De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Hij heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen opgenoemd.
De officier van justitie heeft gesteld dat het alternatieve scenario zoals door verdachte naar voren is gebracht niet wordt ondersteund door enig ander bewijs.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij daar de nacht van 21 op 22 april 2022 had overnacht en dat aangeefster en hij ten tijde van de feiten nog een relatie hadden, aangeefster als levensgezel van verdachte kan worden aangemerkt. Dit is een strafverzwarende omstandigheid.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Verdachte heeft aangeefster niet mishandeld. Het letsel is door een derde veroorzaakt. Zij heeft bovendien zelf haar telefoon kapot gegooid en van wederrechtelijke vrijheidsberoving was geen sprake. Aangeefster kon gaan en staan waar zij wilde. Aangeefster heeft vanuit een vooropgezet plan aangifte tegen verdachte gedaan, omdat zij een urgentieverklaring wilde krijgen. Aangeefster is een assertief en ook agressief persoon, met wie verdachte in een giftige relatie verwikkeld was. Dit blijkt onder meer uit het feit dat aangeefster ondanks dat verdachte een contactverbod had ten aanzien van aangeefster, hem in de week voorafgaand aan de feiten 32 keer heeft gebeld. Nu de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd, dient verdachte te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier staat vast dat aangeefster [benadeelde partij] op 22 april 2022 letsel heeft opgelopen. Ook staat vast dat verdachte op die dag bij haar in de woning aanwezig was. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de dertienjarige zoon van aangeefster, [zoon] , rond 23.00 uur de politie heeft gebeld. Verder blijkt uit het dossier dat het scherm van de telefoon van aangeefster kapot is.
De verklaringen lopen uiteen over wanneer en hoe lang verdachte in de woning van aangeefster is geweest, door wie het letsel is veroorzaakt en wie de telefoon heeft vernield.
Mishandeling levensgezel (feit 2)
Aangeefster heeft bij haar aangifte – en tijdens de latere verhoren op 24 april 2022 en 8 november 2022 – verklaard dat verdachte rond 16.30 uur haar woning binnenkwam, nadat hij door hun dochter werd binnengelaten. Verdachte zou de indruk hebben gewekt dronken te zijn en zou zich direct agressief jegens aangeefster en de in de woning aanwezige kinderen van verdachte en aangeefster hebben gedragen. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar veelvuldig (met open hand) zou hebben geslagen, dat hij haar met een riem en slippers zou hebben geslagen, dat verdachte een afstandsbediening naar haar hoofd zou hebben gegooid en dat hij een stoel tegen haar benen zou hebben geworpen. Dit zou hebben plaatsgevonden gedurende de hele middag en avond, tot het moment dat de zoon van aangeefster thuis was gekomen en de politie heeft gebeld.
De rechtbank constateert dat aangeefster direct tegen de ter plaatse gekomen politie heeft verklaard dat verdachte haar zou hebben mishandeld en dat haar verklaringen, ook in de latere verhoren, steeds consistent zijn. Dit maakt de verklaring van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster op meerdere punten ondersteund. De verbalisanten ter plaatse hebben verklaard dat aangeefster bloed op de linkerkant van haar gezicht had. Op 25 april 2022 is aangeefster door de GGD onderzocht, waarbij letsel is geconstateerd. De arts van de GGD heeft geconcludeerd dat de door aangeefster gemelde toedracht, zijnde geweldshandelingen, goed passen bij dit letsel. Verder is op 29 april 2022 de dochter van aangeefster en verdachte, [dochter] , verhoord. Zij heeft onder meer verklaard dat verdachte aangeefster pijn deed en dat aangeefster daardoor bloed op haar voorhoofd had, waarbij zij de linkerkant van haar voorhoofd aanwees. Getuige [dochter] heeft verder verklaard dat verdachte op de nek van aangeefster drukte en beide handen op haar keel hield. Daarnaast heeft zij verklaard dat aangeefster een blauw oog had en letsel aan haar oor. Dit komt overeen met de verklaring van aangeefster zelf en met letselverklaring van de GGD-arts. Voorts heeft getuige [dochter] ook verklaard dat verdachte een stoel naar aangeefster gooide.
Verdachte heeft ontkend en heeft aangeven dat hij weliswaar in de middag bij aangeefster langs is gekomen, maar dat hij rond 16.00/17.00 uur naar vrienden is vertrokken en pas aan het einde van de avond, tussen 22.00 en 23.00 uur, terug is gekomen bij aangeefster. In het verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat aangeefster al verwondingen had toen hij in de middag bij haar kwam. Bij het verhoor bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er niets aan de hand was toen hij vanaf de woning van aangeefster naar zijn vrienden vertrok en dat zij, toen hij in de avond terugkwam, verwondingen en letsel had.
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte dat hij tussendoor niet in de woning is geweest, is onderzoek verricht naar de wifinetwerken waarop de telefoon van verdachte op 22 april 2022 ingelogd is geweest. Uit dit onderzoek is gebleken dat de telefoon van verdachte tussen 14.00 uur en 22.00 uur ingelogd was op het wifinetwerk van aangeefster. Verdachte heeft daarop verklaard dat hij zijn telefoon bij aangeefster had laten liggen.
De rechtbank acht het alternatieve scenario zoals door verdachte geschetst niet geloofwaardig. De verdediging heeft dit alternatieve scenario niet onderbouwd. Dit terwijl getuige [dochter] heeft verklaard dat verdachte vanaf het moment dat hij in de middag binnenkwam tot het tijdstip dat de politie ter plaatse kwam, de woning niet heeft verlaten. Verder weegt in het oordeel van de rechtbank mee dat verdachte tegenstrijdig heeft verklaard over het ontstaansmoment van het letsel van aangeefster.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld zoals tenlastegelegd.
De rechtbank is van oordeel dat aangeefster niet kan worden aangemerkt als levensgezel van verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat de relatie tussen haar en verdachte ten tijde van de feiten al beëindigd was. Nu de rechtbank voor het bewijs uitgaat van de verklaring van aangeefster, spreekt de rechtbank verdachte ten aanzien van het onderdeel ‘levensgezel’ vrij.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1)
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. De rechtbank baseert haar oordeel op het volgende. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte de deur op slot draaide en dat de deur op slot heeft gezeten vanaf het moment dat verdachte de woning binnenkwam tot het moment dat haar zoon [zoon] thuis kwam. Nadat haar zoon [zoon] naar buiten zou zijn gegaan om de politie te bellen, zou verdachte de deur opnieuw van onder tot boven op slot hebben gedaan. Volgens aangeefster kon zij niet vrij bewegen gedurende de periode dat verdachte in haar woning was, omdat hij steeds achter haar aan liep, haar in de gaten hield en haar vasthield. Ook heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar op enig moment een tijd in de gang heeft gehouden. Aangeefster heeft verklaard dat zij niet weg kon en dat zij de politie niet kon bellen, omdat haar telefoon kapot was gegooid en verdachte haar constant in de gaten hield. Uit de beschrijving van het filmpje met de daarbij opgenomen stills komt dit eveneens naar voren. Te zien is dat verdachte voor aangeefster staat, die op de bank zit. Verdachte maakt zich op het filmpje breed door zijn armen van zijn lichaam af te houden. Ook is te zien dat aangeefster bang langs verdachte heen kijkt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de bewezenverklaarde opeenvolgende mishandelingen, het aannemelijk is dat aangeefster het huis zou ontvluchten als zij daartoe kans zou hebben gezien. Op grond van al het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving zoals onder feit 1 is tenlastegelegd.
Vernieling telefoon (feit 3)
De onder feit 3 tenlastegelegde vernieling van de telefoon acht de rechtbank eveneens bewezen, gelet op de aangifte en de foto’s van de kapotte telefoon.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 22 april 2022 te Amsterdam opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [benadeelde partij] in haar eigen woning vast te houden en dreigend de weg te versperren en het slot van de deur van die woning op slot te draaien;
2.
op 22 april 2022 te Amsterdam [benadeelde partij] , heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij] meermalen met kracht, met vlakke hand en met een slipper en met een riem in/tegen het gezicht en tegen de schouder en tegen de hand, althans tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en
- die [benadeelde partij] met kracht bij de keel vast te pakken en die keel dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden en
- een afstandsbediening tegen het hoofd van die [benadeelde partij] te gooien en
- een stoel tegen het been van die [benadeelde partij] te gooien;
3.
op 22 april 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een mobiele telefoon die aan [benadeelde partij] toebehoorde heeft beschadigd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages (psycholoog en psychiater) van 18 november 2022. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale-, narcistische-, borderline en theatrale trekken. De psycholoog is van oordeel dat sprake is van een ernstige stoornis in het alcoholgebruik. Uit de rapportages volgt dat de stoornissen van invloed zijn geweest op het handelen van verdachte ten tijde van de feiten. De rapporteurs adviseren de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De deskundigen geven aan dat intensieve behandeling in een stevig kader vereist is om recidive te voorkomen. [1]
De rechtbank neemt de conclusies en de adviezen van de deskundigen over. De verdachte
wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht ten aanzien van het bewezenverklaarde. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder feit 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 259 dagen, met aftrek van voorarrest en tot de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging van ongemaximeerde duur.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de tbs-maatregel aangevoerd dat aan alle voorwaarden voor oplegging is voldaan. Verdachte is eerder veroordeeld voor geweld tegen zijn ex-partner en er zijn aan hem meerdere locatie- en contactverboden opgelegd in verschillende vormen (locatieverboden opgelegd door de gemeente en door officieren van justitie, als schorsende voorwaarde en als bijzondere voorwaarde). Verdachte is eerder veroordeeld voor overtredingen van locatie- en contactverboden en ook de onderhavige feiten zijn tijdens een locatie- en contactverbod gepleegd. Verdachte heeft zich door dit alles niet laten tegenhouden. De psycholoog en psychiater hebben geconcludeerd dat, gelet op het persoonlijkheidsbeeld bij verdachte en het hoge recidiverisico, zij geen ander kader mogelijk achten dan de tbs-maatregel met dwangverpleging.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de straf- en maatregeloplegging primair verzocht aan verdachte geen tbs met dwangverpleging op te leggen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat een tbs-maatregel niet proportioneel is. Daarnaast steunt het advies van de psychiater tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging op conclusies waarin de nuance van de omstandigheden niet is meegewogen. De raadsman heeft aangevoerd dat de deskundigen bovendien geen kennis hebben kunnen nemen van belangrijke informatie naar aanleiding van het verhoor van aangeefster op 8 november 2022. Deze informatie is daarom niet verwerkt in de rapporten, terwijl deze voor het advies wel relevant is. Het rapport is derhalve te mager om oplegging van de tbs-maatregel te kunnen ondersteunen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat er voldoende andere modaliteiten en mogelijkheden voorhanden zijn om het recidiverisico terug te dringen. De raadsman heeft zich dan ook op het subsidiaire standpunt gesteld dat aan verdachte een lange voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden dient te worden opgelegd. Een lange voorwaardelijke gevangenisstraf zou een goede stok achter de deur kunnen zijn. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd aan verdachte een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking ex artikel 38z lid 1 Wetboek van Strafrecht op te leggen. Met oplegging van die maatregel is langdurig toezicht mogelijk, waardoor het recidiverisico over lange periode beoordeeld kan worden en op eventuele overtredingen van de maatregel direct kan worden gereageerd met een hechtenis.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.3.1
De overwegingen ten aanzien van de straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-partner in haar eigen woning, in bijzijn van hun kinderen, waarbij verdachte aangeefster heeft mishandeld. Aangeefster heeft door deze mishandelingen pijn en letsels opgelopen. Daarbij heeft verdachte de telefoon van aangeefster vernield, zodat zij ook niet in staat was om de politie te bellen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van aangeefster. Hij heeft ook voor de in de woning aanwezige kinderen een dreigende situatie veroorzaakt, waaraan pas een einde kwam toen de dertienjarige zoon van aangeefster de politie belde. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 14 juni 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten tegen aangeefster en voor overtreding van gedragsaanwijzingen. Ook heeft verdachte een locatie- en contactverbod als bijzondere voorwaarde opgelegd gekregen.
De aard en ernst van deze bewezen geachte feiten in aanmerking genomen ligt de oplegging van een gevangenisstraf in de rede. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de door de officier van justitie gevorderde duur passend en geboden en legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 259 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest en met aftrek daarvan, op.
7.3.2
De overwegingen ten aanzien van de maatregel
De rechtbank ziet zich daarnaast gesteld voor de vraag of er naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak is tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie is geëist.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond. De vaststelling daarvan door de rechter zal in de regel zijn gegrond op de bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen, vervat in door deze opgestelde rapporten. Verdachte is zowel door een psycholoog en een psychiater onderzocht en van dit onderzoek is een dubbelrapportage opgemaakt.
7.3.2.1 Bespreking van het verweer ten aanzien van de deskundigenrapportages
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rapporten van de gedragsdeskundigen de oplegging van een tbs-maatregel niet kunnen ondersteunen, nu de informatie uit het laatste verhoor van aangeefster niet is meegenomen in de totstandkoming ervan. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de gedragsdeskundigen geen kennis hebben kunnen nemen van deze informatie, niet afdoet aan het gewicht van de rapporten en verwerpt het verweer.
Advies Pro Justitia
Uit de onder rubriek 6 genoemde rapportages blijkt het volgende.
Verdachte is boos op aangeefster en voelt zich door haar gebruikt en aan de kant gezet. Het lukt verdachte bovendien niet om te aanvaarden dat hij zijn kinderen niet mag zien, nu hij aanwezig wil zijn in de vaderrol voor zijn kinderen. In zijn beleving is hij altijd goed geweest voor aangeefster en de kinderen, ook op financieel vlak, en is daar door aangeefster misbruik van gemaakt.
De persoonlijkheidspathologie van verdachte, met name de narcistische- en borderline trekken, maakt dat hij gevoelig is voor (al dan niet verbeelde) krenking en (dreigende) verlating. Deze maken hevige gevoelens van boosheid en onmacht in hem los die hij niet goed kan kanaliseren. De wijze waarop verdachte omgaat met boosheid en frustraties is uiterst inadequaat en zorgelijk. In geval van de langer durende problemen tussen verdachte en aangeefster, is vanuit betrokkene sprake van bagatelliseren en externaliseren. Het is aannemelijk dat deze dynamiek, voortkomend uit de persoonlijkheidspathologie van verdachte, heeft doorgewerkt op het tenlastegelegde.
Bij terugkeer in de samenleving zonder intensieve begeleiding, behandeling en controle, is de recidivekans ten aanzien van soortgelijke feiten al op korte termijn zeer groot. De intensieve behandeling die vereist is om recidive te voorkomen zal moeten worden afgedwongen in een stevig kader.
De psychiater geeft een behandeling gericht op vastgestelde persoonlijkheidspathologie in een forensische klinische setting in overweging. De behandeling dient volgens de psychiater gericht te zijn op verfijning van de diagnostiek ter zake een mogelijke stoornis in het gebruik van middelen, de intelligentie en vastgestelde persoonlijkheidsstoornis met daaruit voortvloeiende een gepaste interventie en op vergroting van inzicht in de stoornis. Daarnaast dient de behandeling gericht te zijn op het vergroten van de stress- en emotieregulatie. In tweede instantie dient interventie op het sociaal maatschappelijk vlak op termijn gericht te zijn op verkrijgen van een passende woonvoorziening, toeleiding naar passend werk en wanneer opportuun, een passend beleid ter zake de omgang met zijn kinderen.
Gezien het negatieve verloop van een eerdere interventie binnen het kader van bijzondere voorwaarden, marginale intrinsieke behandelmotivatie en een hoog ingeschat recidive risico, wordt geadviseerd tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Motivering van de tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen:
 verdachte is onderzocht door een psychiater en psycholoog, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van het bewezenverklaarde bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
 wederrechtelijke vrijheidsberoving is een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer staat;
 verder is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornis door zijn onder meer agressieve gedrag een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen.
Uit het strafblad van verdachte is gebleken dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten tegen aangeefster en overtreding van locatie- en contactverboden. Ook ten tijde van de onderhavige feiten had verdachte een locatie- en contactverbod om te voorkomen dat aangeefster met hem in aanraking zou komen. Daarnaast liep er een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling met hetzelfde doel. Dit alles heeft verdachte niet weerhouden om de onderhavige feiten te plegen. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk. De rechtbank vindt het op basis van al het voorgaande noodzakelijk dat verdachte langdurig wordt behandeld, om de kans op recidive terug te dringen en omdat de veiligheid van anderen dit vereist. Gelet op de bevindingen van de deskundigen is een behandeling in een ander kader dan de terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet mogelijk. De rechtbank verenigt zich met de conclusies en de adviezen van de deskundigen en neemt deze over. In het bijzonder gelet op de omstandigheden waaronder verdachte is gerecidiveerd, acht de rechtbank de maatregel niet disproportioneel. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de onder feit 1 bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden aangemerkt als een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging een periode van vier jaar te boven mag gaan.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 190,00 aan vergoeding van materiële schade en € 3.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering tot materiële schade is betwist. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er schade is gevorderd ten aanzien van een telefoon die niet in het geding is. In de vordering benadeelde partij is namelijk schade voor reparatie aan een Samsung S20 in de kleur roze opgenomen, terwijl in het tweede relaas op pagina 12 staat dat de verbalisant de telefoon van aangeefster onderzoekt en dat dit een Samsung A21 in de kleur zwart is. De rechtbank constateert dat de omschrijving van de telefoon op de kennisgeving van inbeslagneming overeenkomt met de omschrijving op de vordering benadeelde partij. Daarnaast komt het goednummer van de telefoon in het proces-verbaal van bevindingen van onderzoek op pagina E01 en in het relaas op pagina 12 overeen met het goednummer op de kennisgeving van inbeslagneming. De rechtbank leest de omschrijving van de telefoon op pagina 12 daarom als een kennelijke verschrijving.
De vordering is onderbouwd met een bon van Phone Lab. De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 190,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer, er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit en verdachte het oogmerk had haar leed toe te brengen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De verdediging heeft zich op het gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen, nu uit de stukken blijkt dat zij al eerder kampte met suïcidale gedachten en PTSS.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken, in het bijzonder het ter terechtzitting overgelegde stuk van behandelaar [naam] , blijkt dat de reeds bestaande klachten van aangeefster zijn getriggerd door de bewezenverklaarde feiten.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, de ernst van de bewezenverklaarde feiten en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 16 juni 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 10/186574-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 november 2020 van de politierechter te Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen, nu aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd en de rechtbank toewijzing van de vordering in dat licht niet opportuun acht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 282, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden;
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde:
mishandeling, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde:
vernieling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
259 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 190,00 (honderdnegentig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 22 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is en deze in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen (kortgezegd: wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling en vernieling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 2.190,00 (tweeduizendhonderdnegentig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 22 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 31 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/186574-20 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en C.M. Mellema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 januari 2023.
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

Voetnoten

1.Deze rapportages worden in rubriek 7.3.2 uitgebreider besproken.