De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.3.1De overwegingen ten aanzien van de straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-partner in haar eigen woning, in bijzijn van hun kinderen, waarbij verdachte aangeefster heeft mishandeld. Aangeefster heeft door deze mishandelingen pijn en letsels opgelopen. Daarbij heeft verdachte de telefoon van aangeefster vernield, zodat zij ook niet in staat was om de politie te bellen. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van aangeefster. Hij heeft ook voor de in de woning aanwezige kinderen een dreigende situatie veroorzaakt, waaraan pas een einde kwam toen de dertienjarige zoon van aangeefster de politie belde. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 14 juni 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten tegen aangeefster en voor overtreding van gedragsaanwijzingen. Ook heeft verdachte een locatie- en contactverbod als bijzondere voorwaarde opgelegd gekregen.
De aard en ernst van deze bewezen geachte feiten in aanmerking genomen ligt de oplegging van een gevangenisstraf in de rede. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de door de officier van justitie gevorderde duur passend en geboden en legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 259 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest en met aftrek daarvan, op.
7.3.2De overwegingen ten aanzien van de maatregel
De rechtbank ziet zich daarnaast gesteld voor de vraag of er naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak is tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie is geëist.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond. De vaststelling daarvan door de rechter zal in de regel zijn gegrond op de bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen, vervat in door deze opgestelde rapporten. Verdachte is zowel door een psycholoog en een psychiater onderzocht en van dit onderzoek is een dubbelrapportage opgemaakt.
7.3.2.1 Bespreking van het verweer ten aanzien van de deskundigenrapportages
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rapporten van de gedragsdeskundigen de oplegging van een tbs-maatregel niet kunnen ondersteunen, nu de informatie uit het laatste verhoor van aangeefster niet is meegenomen in de totstandkoming ervan. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de gedragsdeskundigen geen kennis hebben kunnen nemen van deze informatie, niet afdoet aan het gewicht van de rapporten en verwerpt het verweer.
Uit de onder rubriek 6 genoemde rapportages blijkt het volgende.
Verdachte is boos op aangeefster en voelt zich door haar gebruikt en aan de kant gezet. Het lukt verdachte bovendien niet om te aanvaarden dat hij zijn kinderen niet mag zien, nu hij aanwezig wil zijn in de vaderrol voor zijn kinderen. In zijn beleving is hij altijd goed geweest voor aangeefster en de kinderen, ook op financieel vlak, en is daar door aangeefster misbruik van gemaakt.
De persoonlijkheidspathologie van verdachte, met name de narcistische- en borderline trekken, maakt dat hij gevoelig is voor (al dan niet verbeelde) krenking en (dreigende) verlating. Deze maken hevige gevoelens van boosheid en onmacht in hem los die hij niet goed kan kanaliseren. De wijze waarop verdachte omgaat met boosheid en frustraties is uiterst inadequaat en zorgelijk. In geval van de langer durende problemen tussen verdachte en aangeefster, is vanuit betrokkene sprake van bagatelliseren en externaliseren. Het is aannemelijk dat deze dynamiek, voortkomend uit de persoonlijkheidspathologie van verdachte, heeft doorgewerkt op het tenlastegelegde.
Bij terugkeer in de samenleving zonder intensieve begeleiding, behandeling en controle, is de recidivekans ten aanzien van soortgelijke feiten al op korte termijn zeer groot. De intensieve behandeling die vereist is om recidive te voorkomen zal moeten worden afgedwongen in een stevig kader.
De psychiater geeft een behandeling gericht op vastgestelde persoonlijkheidspathologie in een forensische klinische setting in overweging. De behandeling dient volgens de psychiater gericht te zijn op verfijning van de diagnostiek ter zake een mogelijke stoornis in het gebruik van middelen, de intelligentie en vastgestelde persoonlijkheidsstoornis met daaruit voortvloeiende een gepaste interventie en op vergroting van inzicht in de stoornis. Daarnaast dient de behandeling gericht te zijn op het vergroten van de stress- en emotieregulatie. In tweede instantie dient interventie op het sociaal maatschappelijk vlak op termijn gericht te zijn op verkrijgen van een passende woonvoorziening, toeleiding naar passend werk en wanneer opportuun, een passend beleid ter zake de omgang met zijn kinderen.
Gezien het negatieve verloop van een eerdere interventie binnen het kader van bijzondere voorwaarden, marginale intrinsieke behandelmotivatie en een hoog ingeschat recidive risico, wordt geadviseerd tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Motivering van de tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen:
verdachte is onderzocht door een psychiater en psycholoog, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van het bewezenverklaarde bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
wederrechtelijke vrijheidsberoving is een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer staat;
verder is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornis door zijn onder meer agressieve gedrag een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen.
Uit het strafblad van verdachte is gebleken dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten tegen aangeefster en overtreding van locatie- en contactverboden. Ook ten tijde van de onderhavige feiten had verdachte een locatie- en contactverbod om te voorkomen dat aangeefster met hem in aanraking zou komen. Daarnaast liep er een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling met hetzelfde doel. Dit alles heeft verdachte niet weerhouden om de onderhavige feiten te plegen. De rechtbank acht dit zeer zorgelijk. De rechtbank vindt het op basis van al het voorgaande noodzakelijk dat verdachte langdurig wordt behandeld, om de kans op recidive terug te dringen en omdat de veiligheid van anderen dit vereist. Gelet op de bevindingen van de deskundigen is een behandeling in een ander kader dan de terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet mogelijk. De rechtbank verenigt zich met de conclusies en de adviezen van de deskundigen en neemt deze over. In het bijzonder gelet op de omstandigheden waaronder verdachte is gerecidiveerd, acht de rechtbank de maatregel niet disproportioneel. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de onder feit 1 bewezenverklaarde wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden aangemerkt als een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging een periode van vier jaar te boven mag gaan.