ECLI:NL:RBAMS:2023:418

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
13.149.813-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel met waarborg voor detentieomstandigheden

Op 1 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Belgisch Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 4 mei 2022 door de onderzoeksrechter in Antwerpen, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 januari 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden in België voldoen aan de internationale standaarden, en dat er een individuele garantie is verstrekt voor de detentie van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw, die stelde dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet genoegzaam was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de beschrijving van de feiten voldoende was om de overlevering te rechtvaardigen en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was.

De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank staat daarom de overlevering toe, waarbij de opgeëiste persoon naar België zal worden overgebracht om zijn straf daar te ondergaan, met de garantie dat hij na veroordeling naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.149.813-22
RK nummer: 22/4991
Datum uitspraak: 1 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 mei 2022 door de
onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen in België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieplaats]
,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 januari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Leyten, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd op 4 mei 2022 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, niet genoegzaam is. Uit de beschreven handelingen vloeit geen verdenking van een strafbaar feit voort. Zo is niet duidelijk geworden of de goederen die uit de vrachtwagen zijn gehaald wel verdovende middelen waren. Het uitladen van in folie gewikkelde zakken en balen kan op zich geen verdenking opleveren ter zake de in- of uitvoer van verdovende middelen en/of criminele organisatie. De ‘mate van betrokkenheid’ bij een ‘strafbaar’ feit moet volgen uit het EAB. Dat is in deze zaak niet het geval. Noch voor de in- of uitvoer van verdovende middelen, noch voor de criminele organisatie. Gelet hierop wordt niet voldaan aan hetgeen in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW is opgenomen. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Blijkens de omschrijving in het EAB, in samenhang gelezen met Form A, wordt de opgeëiste persoon er van verdacht dat hij betrokken is bij een criminele organisatie die zich bezighoudt met de invoer van verdovende middelen (cocaïne) via de haven in Antwerpen. De opgeëiste persoon is gezien terwijl hij hielp een container in een loods in Nederland uit te laden. Deze container is vermoedelijk frauduleus uit de Antwerpse haven opgehaald omdat de chauffeur van de vrachtwagen zich in de haven voor een andere container had aangemeld. De oplegger met daarop de container reed vervolgens vanaf de Antwerpse haven naar de loods in Nederland en leek daarbij door een aantal personenauto’s te worden geëscorteerd. Eén van die auto’s reed na het uitladen van de container terug naar België, naar een woning in [plaats] . Bij doorzoeking van die woning werd ruim 577 kg cocaïne gevonden. Voormelde handelingen vonden op 18 en 19 november 2021 plaats. De opgeëiste persoon wordt door de uitvaardigende justitiële autoriteit als (mede)dader aangemerkt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze omschrijving genoegzaam is en dat het specialiteitsbeginsel hiermee is gewaarborgd. Het verweer slaagt niet.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en nummer 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 12 december 2022 volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat hij, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings bij het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout, heeft op 23 december 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren onbekende onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • Het onderzoek is in België gestart;
  • De verdovende middelen zijn naar België gebracht en daar aangetroffen;
  • Het bewijs bevindt zich grotendeels in België;
  • De medeverdachten worden in België vervolgd;
  • De Belgische rechtsorde is geschonden;
  • Het openbaar ministerie is niet voornemens in Nederland vervolging voor deze feiten in te stellen.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon verzoekt de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Uit het EAB en de aanvullende informatie kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon verdacht wordt in een ‘Belgische’ strafzaak. Als er al gesproken kan worden van enige gerezen verdenking dan is dit voor feiten die zich hebben voorgedaan op Nederlands grondgebied. De opgeëiste persoon is niet gezien in de Antwerpse haven, noch zou hij één van de bestuurders/inzittenden van de voertuigen zijn die van Antwerpen naar Nederland reden en hij is evenmin aangetroffen in het voertuig dat terug naar België reed of op de locatie waar later een huiszoeking plaatsvond.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

7.1
Inleiding
Op 5 januari 2023 is namens het
Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale autoriteiteen individuele detentiegarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon verstrekt. De inhoud daarvan luidt (voor zover van belang) als volgt:
“(…)
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3m2 individuele levensruimte, zoals vereist door de CPT standaarden. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons­ als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is gemiddeld 9 m2 inclusief vast meubilair. De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel inclusief vast meubilair en sanitair is 11 m2.o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat isafgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed enbureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillend dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot de gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
7.2
Standpunten opgeëiste persoon en officier van justitie
Door de raadsvrouw is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat zich ondanks de verstrekte individuele detentiegarantie nog steeds een situatie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW voordoet waardoor aan het EAB geen gevolg moet worden gegeven. België wordt al geruime tijd aangesproken op de detentieomstandigheden in de gevangenissen. Uit het rapport van
the Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(‘het CPT’) van 29 november 2022 blijkt dat er sprake is van een structurele en terugkerende problematiek die heeft te maken met ‘
overcrowding and understaffing and inadequate staff presence’. De vraag is of de verstrekte garantie nu aanleiding geeft om de overlevering wél toe te staan. Dat is niet het geval. De opgeëiste persoon zal verblijven in de gevangenis van Antwerpen, één van de door het CPT bezochte gevangenissen waar het keer op keer fout gaat. Onduidelijk is waarom België thans, enkele weken na het rapport, meent te kunnen voldoen aan de CPT standaarden, terwijl is geconcludeerd dat dit niet gebeurt. De garantie laat de oorzaak van de genoemde problematiek in de Belgische gevangenissen onbenoemd. Om die reden moet geen gevolg aan het EAB worden gegeven. Voor aanhouding als bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW, is gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven geen reden.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. De individuele garantie neemt de zorgen weg betreffende de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon in België wordt geplaatst.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de informatie uit de verstrekte detentiegarantie. De rechtbank is daarom van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
9. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen in België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018,