ECLI:NL:RBAMS:2023:4168

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
13/066759-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens vier bedrijfsinbraken in Amsterdam met DNA-bewijs en persoonlijke omstandigheden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer over vier bedrijfsinbraken gepleegd door de verdachte in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van het medeplegen van deze inbraken, waarbij onder andere machines, laptops, telefoons en andere waardevolle goederen zijn gestolen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder aangiftes, DNA-bewijs en camerabeelden. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan alle feiten, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het medeplegen bij enkele feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de inbraak bij [naam bedrijf BV] samen met een ander, maar sprak hem vrij van het medeplegen bij de andere drie inbraken wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [naam bedrijf BV] en stichting [naam kinderopvang]. De vordering van [winkelbedrijf] werd afgewezen wegens onduidelijkheid. De rechtbank heeft de verdachte ook verplichtingen opgelegd ten behoeve van de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/066759-23
Datum uitspraak: 22 juni 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van vier bedrijfsinbraken in Amsterdam, te weten:
1. op 14 september 2022 een diefstal met braak waarbij machines en gereedschappen van [naam bedrijf BV] . ([naam bedrijf BV]) zijn weggenomen;
2. in de periode van 23 september tot en met 26 september 2022 een diefstal met braak waarbij laptops en telefoons van winkelbedrijf [winkelbedrijf] zijn weggenomen;
3. in de periode van 2 oktober tot en met 3 oktober 2022 een diefstal met braak waarbij een horloge, laptop en harde schijf bij [naam centrum] zijn weggenomen;
4. in de periode van 21 oktober tot en met 24 oktober 2022 een diefstal met braak waarbij een telefoon en Ipad van stichting [naam kinderopvang] zijn weggenomen.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt alle diefstallen met braak bewezen. Dit volgt uit de aangiftes, de (deels) bekennende verklaring van verdachte en zijn DNA dat is gevonden op de locaties van deze feiten. Voor de inbraak bij [naam bedrijf BV] (feit 1) kan op basis van de beschrijving van de camerabeelden worden vastgesteld dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan en dat betekent dat medeplegen kan worden bewezen. Voor de andere drie inbraken moet verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij deze feiten samen met een ander heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het wat het bewijs betreft eens met de officier van justitie en stelt zich ook op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen bij feit 2 tot en met 4.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte de ten laste gelegde vier inbraken heeft gepleegd. Voor de eerste drie feiten is de (overkoepelende) verklaring van verdachte van belang. Verdachte verklaart dat hij in de periode van de ten laste gelegde feiten inderdaad meerdere bedrijfsinbraken heeft gepleegd, maar hij weet niet meer precies wat hij wel of niet heeft gedaan. Wat alle vier de inbraken aan elkaar linkt, is het DNA van verdachte dat is gevonden op de locaties van de feiten. Verdachte verklaart dat als zijn DNA daar is gevonden, hij wel de dader zal zijn geweest en zegt geen andere verklaring te hebben voor het aantreffen van zijn DNA op deze locaties.
De inbraak bij [naam bedrijf BV]
Van deze inbraak zijn twee aangiftes gedaan, namelijk door [naam kantoor] (die kantoor hield in het pand waar is ingebroken) en door de aannemer ( [naam bedrijf BV] ) die in het pand werkte. Aangevers beschrijven dat het raam op de vierde verdieping kapot is gemaakt (gesneden) en dat er gereedschap van [naam bedrijf BV] is gestolen van de werkplek. Er is vervolgens forensisch onderzoek gedaan op deze locatie en daarbij is DNA van verdachte gevonden op een blikje frisdrank in dit gebouw. Daarnaast zijn de camerabeelden van dit incident bekeken. Daarop is te zien dat twee mannen de steiger opklimmen en ongeveer een half uur later klimmend de steiger weer afgaan. De eerste man lijkt op verdachte en de tweede man heeft een tas bij zich, die bij het weggaan zichtbaar gevuld is met goederen en zwaarder lijkt dan bij aankomst. De mannen lopen vervolgens samen weg.
De inbraak bij [winkelbedrijf]
heeft aangifte gedaan van een inbraak waarbij laptops en telefoons zijn gestolen. Uit de aangifte volgt dat het raam is ingeslagen en de deur van een binnenruimte is ingetrapt. In die ruimte stond een brandkast waar de (gestolen) laptops en telefoons in zaten. Deze brandkast was op slot, maar aangever zag dat het slot van de kast was vernield. Het DNA van verdachte is gevonden op twee blikjes frisdrank die in dit gebouw lagen.
De inbraak bij [naam centrum]
Van deze inbraak heeft [naam centrum] aangifte gedaan. Daaruit volgt dat er zowel buiten als binnen ramen zijn vernield en dat uit verschillende ruimtes spullen zijn gestolen. Sommige van deze spullen lagen in een ladeblok dat was opengebroken. Ook hier is weer DNA van verdachte gevonden, deze keer op een cilinderknop van de deur van de binnenruimte.
De inbraak bij [naam kinderopvang]
Verdachte bekent dat hij heeft ingebroken bij [naam kinderopvang] en daar spullen heeft gestolen. Naast de bekennende verklaring van verdachte is er door [naam kinderopvang] aangifte gedaan. Daaruit volgt dat er een Ipad en telefoon zijn gestolen. Ook bij deze inbraak is er DNA van verdachte gevonden bij het raam (waarvan de aanzetijzers zijn verbroken).
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bovenstaande is bewezen dat verdachte deze vier inbraken heeft gepleegd en de genoemde spullen heeft gestolen. De inbraak bij [naam bedrijf BV] (feit 1) heeft verdachte, gelet op de bewijsmiddelen, samen met een ander gepleegd.
Partiële vrijspraak: geen medeplegen voor feit 2 tot en met 4
De rechtbank ziet zich – ten aanzien van de laatste drie inbraken – vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte de inbraken alleen of met een ander heeft gepleegd. Voor de inbraak bij [winkelbedrijf] geldt dat één van de gestolen laptops later bij de politie op de radar is gekomen, omdat deze verkocht zou zijn door ene [persoon 1] ( [persoon 1] ). Dit is echter onvoldoende om tot medeplegen te komen. Voor de inbraken bij [naam centrum] en [naam kinderopvang] geldt dat er geen bewijs is waaruit blijkt dat verdachte deze samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte voor deze drie feiten moeten worden vrijgesproken van het medeplegen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. op 14 september 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, machines en gereedschappen (onder andere accu's en een boormachine) die aan [naam bedrijf BV] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen machines en gereedschappen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2. in de periode van 23 september 2022 tot en met 26 september 2022 te Amsterdam 8 laptops en 8 telefoons die aan winkelbedrijf [winkelbedrijf] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen laptops en telefoons onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
3. in de periode van 2 oktober 2022 tot en met 3 oktober 2022 te Amsterdam een Garmin sporthorloge en een laptop en een (externe) harde schijf, die geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen horloge, laptop en harde schijf onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
4. in de periode van 21 oktober 2022 tot en met 24 oktober 2022 te Amsterdam een telefoon en een Ipad, die aan stichting [naam kinderopvang] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen telefoon en Ipad onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren. De persoonlijke omstandigheden van verdachte en de rapporten waaruit blijkt dat hij gemotiveerd werkt aan een positieve verandering in zijn leven, maken dat – ondanks de forse feiten – een taakstraf passend is, aldus de officier van justitie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de strafeis van de officier en heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier bedrijfsinbraken, waarvan hij er één samen met iemand anders heeft gepleegd. De gestolen goederen hadden een forse (economische) waarde en er was behoorlijk veel braakschade bij de feiten. De slachtoffers hebben – naast het moeten missen van hun eigendommen – dus ook te maken met schade als gevolg van deze inbraken die zijn gepleegd door verdachte. Zulke feiten zorgen voor overlast en schade en veroorzaken daarnaast gevoelens van onveiligheid in de samenleving, met name bij de slachtoffers. Dit rekent de rechtbank verdachte dan ook aan.
Uit het strafblad van 15 mei 2023 van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor inbraken gepleegd in oktober en november 2022. Verdachte is veroordeeld voor een diefstal met braak gepleegd op 4 oktober 2022. Hij liep hiervoor onder reclasseringstoezicht met een aantal bijzondere voorwaarden (meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen). Hoewel er sprake is van recidive, ziet de rechtbank dat de veroordelingen en de feiten in deze zaak in dezelfde periode hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft hierover aangegeven dat hij in een slechte periode zat, erg verslaafd was aan harddrugs en dat hij na de laatste veroordeling zijn leven heeft omgegooid.
Uit de reclasseringsrapport van 8 maart 2023, opgemaakt door [persoon 2] , volgt dat verdachte gemotiveerd is om zijn gedrag te veranderen en dat hij zich hiervoor begeleidbaar opstelt. Hij was zwaar verslaafd aan harddrugs, maar is sinds de laatste feiten gestopt met het gebruiken. Hij is verhuisd naar Friesland en dat heeft ervoor gezorgd dat hij uit het drugscircuit van Amsterdam is. Ook werkt verdachte aan het stabiliseren van zijn financiële situatie, wat de reclassering belangrijk vindt om te voorkomen dat verdachte weer de fout in gaat. De reclassering is positief over het toezicht en adviseert om het (al lopende reclasseringstoezicht) voort te zetten.
Concluderend oordeelt de rechtbank dat hoewel de ernst en intensiteit van de feiten normaal gesproken een forse gevangenisstraf rechtvaardigen, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in sterk strafmatigende zin meewegen. Verdachte lijkt na deze slechte periode een andere weg te zijn ingeslagen en afstand te hebben genomen van zijn (criminele) levensstijl. Dat weegt in het voordeel van verdachte. Gelet hierop oordeelt de rechtbank – in afwijking van wat normaal gesproken opgelegd zou worden bij bedrijfsinbraken en recidive – dat het niet passend is om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dit zou de positieve veranderingen waaraan de afgelopen periode is gewerkt weer teniet doen. Wel ziet de rechtbank aanleiding om als stok achter de deur een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal – geheel volgens de eis van de officier van justitie – aan verdachte opleggen een taakstraf van 160 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaar.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1
[naam bedrijf BV]
De benadeelde partij [naam bedrijf BV] vordert € 2.857,39 aan vergoeding van materiële schade (inclusief btw) te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan deze benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft twee facturen overgelegd ter onderbouwing van de vervangingswaarde van de gestolen gereedschappen en machines. Uit de (datum van de) facturen leidt de rechtbank af dat nadat de spullen waren gestolen, deze opnieuw zijn aangeschaft.
De verdediging heeft verzocht om de dagwaarde van de gestolen goederen toe te kennen, maar heeft het verweer niet verder gemotiveerd of onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de vervangingswaarde van de aangeschafte machines en gereedschappen toegekend kan worden en vindt dit ook redelijk. [1] Zij ziet dan ook geen aanleiding om de dagwaarde van de spullen toe te kennen, nu dat geen recht zou doen aan de daadwerkelijk door de benadeelde partij ondervonden (en onderbouwde) schade. Vergoeding van de btw zal echter worden afgewezen, omdat dit voor bedrijven aftrekbaar is en dus in de regel geen schade oplevert. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade dus toewijzen tot een bedrag van in totaal € 2.361,48 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (te weten 14 september 2022). De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
8.2
[winkelbedrijf]
De benadeelde partij [winkelbedrijf] vordert € 23.458,05 aan vergoeding van materiële schade en € 11.419,59 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat de vordering onduidelijk is. Zo zijn er twee facturen ingediend voor de vervanging van ruiten en is het onduidelijk welke daarvan op het bewezen feit ziet. Ook is aangegeven dat er een schadeclaim voor deze kosten in behandeling is bij de verzekeraar en het is onduidelijk of de schade op dit moment al is vergoed of nog bestaat. Het nagaan van deze informatie levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat dit zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.3
[naam kinderopvang]
De benadeelde partij [naam kinderopvang] vordert € 895,- aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft een factuur overgelegd (met datum 7 februari 2019) waaruit volgt dat er toen Ipads zijn gekocht voor (per stuk) een prijs van € 447,50. Er wordt schade gevorderd voor twee Ipads.
De verdediging heeft verzocht om de dagwaarde van de gestolen goederen toe te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte volgt dat een Ipad en telefoon zijn gestolen. Nu uit het dossier volgt dat er één Ipad is gestolen, kan alleen daarvan worden vastgesteld dat het rechtstreekse schade is. Bovendien blijkt uit de factuur dat de Ipad ten tijde van de diefstal ongeveer 3,5 jaar oud was. De rechtbank zal daarom een afschrijvingspercentage van 25 procent per jaar in mindering brengen. Dat betekent dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 188,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (te weten 24 oktober 2022). De rechtbank zal in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.
De vordering wordt voor het overige afgewezen.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van feit 2 en 3:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 4:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
160 (honderdenzestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 (tachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden, naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat
deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [naam bedrijf BV] .toe tot een bedrag van
€ 2.361,48(tweeduizend driehonderdeenenzestig euro en achtenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam bedrijf BV] . voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam bedrijf BV] . aan de Staat
€ 2.361,48(tweeduizend driehonderdeenenzestig euro en achtenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 47 (zevenenveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de
benadeelde partij [winkelbedrijf]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij stichting [naam kinderopvang]toe tot een bedrag van
€ 188,79-(honderdachtentachtig euro en negenenzeventig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan stichting [naam kinderopvang] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van stichting [naam kinderopvang] aan de Staat
€ 188,79(honderdachtentachtig euro en negenenzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 oktober 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 3 (drie) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. E. Biçer en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2023.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.