ECLI:NL:RBAMS:2023:416

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
13.751.154-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel en bevel tot tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 1 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice, Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) die door de officier van justitie was ingediend. Het EAB, dat dateert van 6 december 2019, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen een vrijheidsstraf van één jaar en twee maanden heeft opgelegd gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook gekeken naar de weigeringsgronden in de OLW. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon op 13 maart 2013 in persoon was opgeroepen voor de rechtszitting in Polen, wat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander voor de toepassing van artikel 6a OLW.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Het verzoek van de opgeëiste persoon om een maand respijt te verlenen werd afgewezen, omdat hij op de hoogte had moeten zijn van de consequenties van zijn verzoek om gelijkstelling met een Nederlander. De uitspraak is gedaan door mr. P. van Kesteren, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. Y.M.E. Jurgens.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.154-20
RK nummer: 20/5195
Datum uitspraak: 1 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2019 door
the Circuit Court in Katowice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 januari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
an enforceable judgment of the Circuit Court in
Katowicivan 19 maart 2013 met zaaknummer XVI K 99/12.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog acht maanden en 19 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In het EAB is echter het volgende weergegeven:
a). the person was summoned in person on 13 March 2013 (…) and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial;
Nu de in artikel 12, sub a, OLW genoemde omstandigheid zich voordoet, is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een
maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon heeft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon van 2017 tot en met 2021 ieder jaar voldoende inkomen heeft gegenereerd.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat er een advies van de IND is verstrekt, inhoudende dat de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland niet zal verliezen. Deze verklaring, die van 9 januari 2023 dateert, is door de officier van justitie ter zitting aan de rechtbank en de raadsman verstrekt.
Ook aan deze voorwaarde is derhalve voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten kunnen naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, Opiumwet
gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, Opiumwet
gegeven verbod;
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Hieruit volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Verzoek om schorsing bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft ter zitting verzocht om hem als hij met een Nederlander wordt gelijkgesteld en hij de hem in Polen opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kan uitzitten, één maand respijt te verlenen. Hij heeft namelijk een appartement, een bedrijf en een hond waarvoor hij regelingen moet treffen alvorens hij gedetineerd raakt.
De rechtbank vat dit verzoek op als heeft de opgeëiste persoon verzocht om het bevel ex artikel 27, vierde lid, OLW gedurende een periode van een maand te schorsen.
De rechtbank wijst dit verzoek af. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een advocaat en heeft uitdrukkelijk verzocht om met een Nederlander te worden gelijkgesteld teneinde hier zijn vrijheidsstraf te kunnen ondergaan. Naar het oordeel van de rechtbank moet hij daarom op de hoogte van de consequenties van een gelijkstelling zijn geweest. Om die reden had hij voorafgaand aan de behandeling van de overleveringszaak al de nodige regelingen kunnen treffen, nog daargelaten dat hij de uitspraaktermijn van twee weken daarvoor ook nog heeft kunnen benutten.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 140 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.